Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de overdracht van scholen van het gemeentelijk en stedelijk onderwijs naar het Gemeenschapsonderwijs
Verslag
De heer Coel heeft het woord.
Collega Vandromme en ik hebben hetzelfde artikel in De Tijd gelezen en dus zullen de inleidingen een beetje op elkaar lijken. Het Vlaamse Gemeenschapsonderwijs (GO!) is een van de grootste vastgoedeigenaars van dit land konden we lezen, met 3700 gebouwen op 830 sites in Vlaanderen en Brussel, goed voor maar liefst 4 miljoen vierkante meter bouwoppervlakte en 13 miljoen vierkante meter grondoppervlakte. Een aanzienlijk deel van dit patrimonium is echter verouderd of zelfs verlaten. In 2020 stelde het GO! een team samen dat moest onderzoeken hoe extra inkomsten konden worden gegenereerd door de verkoop van die verouderde infrastructuur. Door onder meer veilingen te organiseren en vooraf samen met lokale overheden het potentieel van een herontwikkeling in kaart te brengen probeert het GO! extra meerwaarde uit die verkopen te puren. Dit resulteerde de voorbije drie jaar in bijna 100 miljoen euro aan verkoopontvangsten en ook in 2023 plant het GO! minstens nog 50 verkopen, aldus het artikel.
Ze benadrukken wel dat ze niet zomaar willekeurig schoolgebouwen en -gronden aanprijzen. Pas als een nieuwbouwproject niet in aanmerking komt voor klassieke financiering bekijken ze de piste van de verkoop als vorm van alternatieve financiering. Zo wordt de opbrengst gebruikt om de bouw van een nieuw complex voor dezelfde scholengroep te financieren. De positie van het GO! is een beetje uniek ten opzichte van de rest omdat ze dus het merendeel van dat vastgoed zelf bezit. Dat verschilt grondig van bijvoorbeeld het Katholiek Onderwijs Vlaanderen, dat maar in een kwart van de gevallen eigenaar is van het patrimonium en daardoor bij nieuwbouwplannen veel minder de mogelijkheid heeft om, naast de beschikbare subsidies, uit deze alternatieve financieringsbron te puren.
Ik heb volgende vragen voor de minister:
Ten eerste, hoe evalueert u de aanpak van het GO! sinds 2020 wat betreft de verkoop van verouderd scholenpatrimonium?
Ten tweede, aan de hand van welke parameters wordt bepaald of een site verkocht wordt, dan wel dat er in geïnvesteerd wordt om er modernere schoolinfrastructuur van te maken? Welke garanties zijn er dat de verkoop van het GO!-patrimonium om te in investeren in nieuwe schoolinfrastructuur netto niet tot een afbouw van de capaciteit leidt?
Tot slot, door dat grote eigenaarschap heeft het GO! een sterke financiële hefboom in handen om met de verkoopopbrengsten, en dus zeker ook met de meerwaarde op de verkoop, nieuwbouw te realiseren. Welke opbrengsten verwacht u nog uit deze oefening? Kan dit als een structurele inkomstenbron voor het GO! beschouwd worden de komende jaren? En hoe verhouden die inkomsten zich dan tot het reguliere investeringsbudget voor schoolgebouwen van het GO!? Alvast bedankt voor uw antwoorden.
Mevrouw Vandromme heeft het woord
Inderdaad, we lazen hetzelfde artikel en we hoorden misschien ook wel dezelfde signalen. Ik ga niet helemaal herhalen wat er in de krant stond, maar ik wil toch benadrukken dat het duidelijk was dat het Gemeenschapsonderwijs 3700 gebouwen op 830 sites in Vlaanderen en Brussel heeft, en dat is goed voor 13 miljoen vierkante meter grondoppervlakte. Het Gemeenschapsonderwijs zal nu een aanzienlijk deel van dat patrimonium verkopen om inkomsten te garanderen uit de optimalisering van hun vastgoedportefeuille.
Daarbij heb ik toch wel een aantal vragen, zeker omdat we op de website van het Gemeenschapsonderwijs het volgende lezen: “Voor de investeringen in schoolgebouwen beschikt het Gemeenschapsonderwijs over middelen uit de Vlaamse begroting en middelen die het zelf genereert uit beheer en de verkoop van gebouwen en gronden.” Op de website staat er dat het Gemeenschapsonderwijs ongeveer 4 miljoen vierkante meter gebouwoppervlakte beheert. In verhouding tot die omvang zijn de beschikbare middelen veel te beperkt. Maar als ik dan verder kijk dan zou het Gemeenschapsonderwijs dus maar liefst 9 miljoen vierkante meter meer gebouwoppervlakte in eigendom hebben dan wat men op de eigen website aangeeft, waarvan dus het overgrote deel niet meer voor concrete onderwijsdoeleinden wordt gebruikt.
Her en der minister, en ik vermoed dat u die signalen ook hoort, werd ik aangesproken door gemeentelijke en stedelijke scholen die aankaarten dat het Gemeenschapsonderwijs bij de verkoop van haar patrimonium aan een lokaal bestuur steeds de voorwaarde stelt dat ze bijkomend hun eigen gemeentelijk onderwijs moeten overdragen. Het Gemeenschapsonderwijs is hierbij bereid om veel geld op tafel te leggen om gemeentescholen op te kopen met als doel de leerlingenaantallen van het Gemeenschapsonderwijs op te krikken. En ze publiceren trouwens op hun eigen website een zogenaamd draaiboek voor de overname van scholen en bieden actieve ondersteuning aan gemeentebesturen bij de overname. Toch wel een merkwaardige tijds- en geldinvestering voor een onderwijsnet, zeker gezien in het geval van gemeentelijke of stedelijke scholen die de levensbeschouwelijke neutraliteit garanderen.
Daarnaast stelt zich toch ook een probleem rond de financiering van bouwdossiers. Via het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGION) financiert de overheid al een deel van de bouw van gemeentelijke scholen. De gemeente wordt voor 60 of 70 procent – afhankelijk van het onderwijsniveau – gesubsidieerd door Vlaanderen. De overige 40 of 30 procent is het eigen aandeel van de gemeente. Verkoop van gemeentelijk patrimonium moet verplicht aan een marktconforme prijs van minimum 100 procent van de prijs aan Vlaanderen gebeuren. Dus zal Vlaanderen voor dit schoolgebouw bij overdracht 100 procent betalen. Maar Vlaanderen heeft dit schoolgebouw al eens eerder voor 60 of 70 procent gesubsidieerd. Dat wil zeggen dat Vlaanderen of de Vlaamse belastingbetaler bij overdracht onder deze voorwaarden 160 of 170 procent voor het schoolgebouw betaald zal hebben. We moeten ons dus de vraag stellen of de belastingbetaler twee keer moet betalen voor hetzelfde schoolgebouw.
Het Gemeenschapsonderwijs ontvangt jaarlijks een investeringsdotatie van 70 miljoen euro waar zowel grotere infrastructuurwerken als onderhoudswerken mee worden gefinancierd.
In dit kader moet ook gewezen worden op de bepalingen uit onderwijsdecreet II (ODII), die recent nog geactualiseerd werden. In dit decreet wordt de verdeling van de investeringsmiddelen bepaald, waarbij het evenwicht van de verdeling tussen de netten in functie van de grootte wordt bewaakt. In concreto worden de kredieten voor onderwijsinfrastructuur als volgt verdeeld: het Gemeenschapsonderwijs heeft 25,34 procent, het officieel gesubsidieerd onderwijs 15,26 procent, en het vrij gesubsidieerd onderwijs 59,40 procent.
Conform het regeerakkoord werd de verdeelsleutel tussen de verschillende onderwijsverstrekkers voor de bepaling van de basisdotatie in 2020 geactualiseerd en voor het eerst toegepast vanaf 2021. De overnamestrategie lijkt deze verdeelsleutel niet te respecteren, aangezien middelen bedoeld voor het officieel gesubsidieerd onderwijs door de overnames uiteindelijk bij het Gemeenschapsonderwijs landen.
Vandaar de volgende vragen, minister. Uit de recente inventaris van het patrimonium blijkt dat het Gemeenschapsonderwijs een veel ruimer patrimonium heeft dan nodig voor haar onderwijsopdracht. Hoe kijkt u naar dit overschot aan vierkante meters en het feit dat deze tot op heden nog niet te gelde werden gemaakt voor het investeren in plaatsen waar er plaatstekorten zijn?
Hoe kijkt u naar de strategie van het Gemeenschapsonderwijs om in het bijzonder gemeentelijke scholen over te nemen? Zou het niet logischer zijn dat het Gemeenschapsonderwijs investeert daar waar er een tekort aan capaciteit is, eerder dan te mikken op overname van scholen die ook al voldoen aan de levensbeschouwelijke neutraliteit? En als laatste: hoe kijkt u, minister, naar de impact van deze operaties op de verdeelsleutel in ODII?
Minister Weyts heeft het woord.
Er zijn twee luikjes. Ten eerste de verkoop van een patrimonium aan het Gemeenschapsonderwijs, en ten tweede dan de discussie rond de overname en de bedenkingen die ter zake worden geuit.
Wat betreft de verkoop van een patrimonium aan het gemeenschapsonderwijs. U weet dat we in deze regeerperiode een recordbedrag willen investeren in het kader van onderwijsinfrastructuur: 3 miljard euro, waarmee we nog een turbo zetten op de inhaalbeweging die in de vorige regeerperiode is ingezet, en nog een half miljard euro meer willen investeren, dus in totaal 3 miljard euro in onderwijsinfrastructuur. En dan vind ik het natuurlijk ook prima dat ook het Gemeenschapsonderwijs zich inschakelt in die ambitie.
De heer Coel heeft zonet de aparte positie beschreven van het Gemeenschapsonderwijs in dezen. Daarvoor hebben ze ook de mogelijkheid om eigen patrimonium te verkopen, en er is wel wat dat verkocht kan worden, en dat is ook een goede zaak. Wanneer gronden of gebouwen niet langer voor onderwijs worden gebruikt, of kunnen worden gebruikt, dan kan het Gemeenschapsonderwijs door middel van verkoop van dat patrimonium die middelen net in onderwijsinfrastructuur investeren.
Verkopen worden natuurlijk oordeelkundig afgewogen in functie van de noden en de ontwikkelingen. Elke beslissing moet duurzaam zijn op de lange termijn en wordt genomen samen met de scholengroep. Het spreekt voor zich dat het Gemeenschapsonderwijs geen beslissingen neemt die tot een afbouw van de eigen capaciteit zouden leiden. Dat is evident. Ik denk dat het ook deel uitmaakt van goed huisvaderschap, goed gebouwenbeheer en goed patrimoniumbeheer, dat je soms zaken moet verkopen wanneer je ze niet meer kunt inzetten voor je kerntaak, zijnde onderwijs. Trouwens, het beheren van zo’n patrimonium dat dan niet gericht is op de kerntaak, kost ook geld. Dat is dus nog eens een winst die je realiseert.
Ik ben blij dat het GO! de ambitie heeft om zo efficiënt mogelijk om te gaan met de middelen die uiteindelijk via de belastingbetaler, via de overheid ter beschikking worden gesteld, en het patrimonium dat ze niet meer denken te kunnen gebruiken voor onderwijs, te verkopen en deze middelen in te zetten voor nieuwe moderne schoolinfrastructuur.
Vervolgens is er de discussie rond de overnames van het gemeentelijk onderwijs door het GO!. Ik heb geen weet van een actieve, agressieve overnamestrategie van gemeentescholen door het GO!. Ik word als minister wel eens vaker gecontacteerd door gemeentebesturen met vragen over het al dan niet afstoten van het gemeentelijk onderwijs. Ik spreek voor mezelf, maar in alle gevallen waar wij gecontacteerd werden inzake overnames, was het de gemeente die uit eigen beweging afstand wilde doen van het gemeentelijk onderwijs. In het kader van de vrijheid van onderwijs moet ieder gemeentebestuur daar uiteraard zelf beslissingen over nemen.
Conform het huidige Vlaamse regeerakkoord hebben we de verdeelsleutel tussen de verschillende onderwijsverstrekkers in 2020 geactualiseerd, aangepast aan de realiteit en voor het eerst toegepast vanaf 2021.
Bij de overname van een school wordt trouwens doorgaans in overleg tot een zakelijk recht voor lange termijn gekomen, bijvoorbeeld een langdurige erfpacht voor een symbolische euro, in plaats van een effectieve verkoop, net omdat dat voor beide partijen meestal het meest interessante scenario is.
Ik stel wel vast dat heel wat gemeenten nog volop kiezen voor gemeentelijk basisonderwijs. Ik vind het ook een goede, waardevolle keuze om als gemeentebestuur daaromtrent zelf aan het stuur te blijven zitten.
Lokale politieke partijen zullen ongetwijfeld in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen ter zake hun programma moeten samenstellen. Dan lijkt het mij waardevol om als lokaal bestuur ook in gemeentelijk onderwijs te blijven investeren, wat een sterke troef is in samenhang met andere gemeentelijke troeven zoals een sociaal huis, een sportdienst, een jeugddienst, een cultuurdienst en noem maar op.
De heer Coel heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik wil eerst iets verduidelijken. Het bleek misschien niet helemaal uit mijn vraag dat ik het uiteraard toejuich dat het GO! aan een professioneel patrimoniumbeheer werkt en dat het goed is dat ze sinds 2020 met die taskforce daar een hele vooruitgang in hebben geboekt. Ik heb niet in uw antwoord gehoord hoeveel inkomsten u de komende jaren nog verwacht uit de verdere verkoop en het al dan niet structurele karakter ervan. Ik neem aan dat dat een eindig verhaal is. Men kan uiteraard niet blijven verkopen.
Ik heb toch nog een aantal bedenkingen. We hebben via de capaciteitsmonitor een goed zicht op de regio's in Vlaanderen waar er een tekort is aan plaatsen en waar er plaatsen zouden moeten bij komen. Dan is verkopen van het, al dan niet oud, patrimonium om nieuw patrimonium te maken, niet echt nettowinst. Vanuit het perspectief van de ruimtelijke ordening gezien hebben een aantal van die locaties de bestemming van openbare nutsvoorzieningen waar onder andere onderwijs kan worden georganiseerd. We hebben een aantal van die domeinen met foto's in de krant kunnen zien. Het zijn soms prachtige locaties. Dan is het zonde dat die verloren zouden gaan voor het onderwijs in het algemeen, niet specifiek binnen het GO!. Misschien is het dan te overwegen, als er andere onderwijsaanbieders zijn die op die locaties wel nog onderwijs willen organiseren, om hun een soort van voorkooprecht te geven op die sites in plaats van dat het ontwikkeld wordt voor andere doeleinden dan onderwijs. De vraag van onze fractie is of dat eventueel kan worden bekeken.
Specifiek voor het buitengewoon onderwijs zijn er ook heel wat noden waar de overheid, en u zelf als minister, heel wat middelen voor hebt vrijgemaakt maar waarbij het soms moeilijk is om een partner te vinden die dat wil aanbieden. Hier zit je dus met een partner die veel ervaring heeft met het aanbieden van onderwijs, die locaties heeft die misschien niet meer geschikt zijn voor het type onderwijs waarvoor ze origineel bedoeld waren maar waar misschien andere vormen van onderwijs nog een plaats kunnen krijgen. Ook daar heb ik de vraag of daar niet wat meer kan worden gezocht naar een goede match.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord. Ik denk dat ik mag stellen dat als we het over een iets eens zijn in deze commissie, dat het is dat we allen het beste willen voor het onderwijs, en dat is ook goede infrastructuur. Ik wil ook bepleiten, of duidelijk maken, dat er vanuit onze fractie geen vragen gesteld worden bij goed patrimoniumbeheer, en dat ik het Gemeenschapsonderwijs zelfs alle succes wil wensen op dat vlak. Als ze zaken, gebouwen of terreinen hebben die ze willen afstoten omdat het voor hen efficiënter is om hun patrimonium op die manier te beheren, dan denk ik dat we dat alleen maar kunnen toejuichen. Maar we moeten er natuurlijk, net zoals collega Coel ook aangeeft, alles aan doen om het patrimonium ook zoveel mogelijk voor onderwijs ter beschikking te stellen.
Twee: ik denk, minister, als u daar geen berichten over krijgt, dat het Gemeenschapsonderwijs daar echt wel met een bepaalde strategie te werk gaat ten aanzien van het gemeentelijk of het stedelijk onderwijs. Dan worden misschien bepaalde ogen gesloten, want het staat effectief op de website, en er zijn ook al heel wat getuigenissen de revue gepasseerd. Ik denk dat we daar in onze commissie onze ogen niet voor mogen sluiten, en dat ook moeten durven te benoemen, want ons leerplichtonderwijs is ingericht in een soort tweestromenland waarbij je aan de ene kant het officieel gefinancierd onderwijs hebt, en anderzijds het vrij gesubsidieerd onderwijs.
In ODII zijn er afspraken gemaakt, zijn er duidelijke spelregels opgemaakt, naar de verdeling van infrastructurele middelen. De bedoeling is altijd geweest om die stromen gescheiden te houden. Als dat niet meer lukt, dan denk ik dat we moeten nadenken hoe we het water weer wat kunnen scheiden, en dat compenseren.
Vandaar ook mijn uitdrukkelijke vraag om, als er middelen zijn die effectief ook toekomen aan het gesubsidieerd onderwijs, die ook voor een stuk te compenseren, en de belastingbetaler niet twee keer te laten betalen, maar daar een soort compensatie voor te voorzien. Bent u bereid om dat te onderzoeken en dit ook verder uit te werken?
De heer De Gucht heeft het woord.
Er zijn een paar zaken die belangrijk zijn in dezen, denk ik. Ten eerste: het GO! mag vandaag geen leningen aangaan. Ik weet dat de minister samen met de minister van Financiën aan het kijken is in welke mate het eventueel mogelijk kan worden naar de toekomst toe, maar vandaag is het in ieder geval zo dat het GO! dat in tegenstelling tot de andere netten niet mag doen.
Ik denk dat de collega’s zich de cijfers wel herinneren die hier naar voor gekomen zijn toen het GO! hier is komen spreken over zijn gebouwen, en op welke manier die uitgerust zijn. Hij had zo drie kleuren: diegenen die we beter zouden afbreken, diegenen die nog renovatiewaardig zijn … De realiteit is dat die cijfers toch wel bijzonder hoog waren. Ik vind het dus niet meer dan normaal, als goede huisvader, dat het GO! kijkt op welke manier ze, met de middelen die ze hebben, hun gebouwen in een zo goed mogelijke staat brengen, en hoe ze hun portefeuille wat betreft gronden kunnen optimaliseren.
Als ik me niet vergis heeft het GO! zo’n 3700 gebouwen, een gebouwenoppervlakte van ongeveer 4 miljoen vierkante meter, op een domeinoppervlakte van 13 miljoen vierkante meter, op 830 sites. Als men er dan van uitgaat dat er meer dan 80 vierkante meter per leerling is, dan kijkt men op welke manier men deze kan optimaliseren. Dat lijkt me eigenlijk goed huisvaderschap, om inderdaad die gebouwen te optimaliseren waar ze dat kunnen, en dat men dan ten tweede voor de gronden die men niet nodig heeft kijkt om de verkoop op een goede manier te organiseren. Daardoor heeft men dan gelden om de gebouwen daar in de buurt te optimaliseren, of in ieder geval gebouwen van het net in het geheel te optimaliseren. Dat lijkt me bijzonder belangrijk.
Wat betreft het stuk dat daarjuist is aangehaald, met de suggestie dat de steden en gemeenten onder druk zouden worden gezet door het GO!: ik vind dat nogal een bizarre redenering. Ik denk dat het regeerakkoord duidelijk is, en ik denk dat de minister daar werk van aan het maken is, om ervoor te zorgen dat in eerste instantie het GO! moet worden gevraagd om scholen over te nemen in de steden en gemeenten die zouden stoppen met het inrichten van lokaal onderwijs. Ik denk dat het ook niet meer dan normaal is dat dat gebeurt, aangezien de benadering van onderwijs wat betreft het GO! en het gemeentelijk en stedelijk onderwijs hetzelfde is, toch wat betreft de keuzes op het levensbeschouwelijk vlak. Niet waar, mevrouw Vandromme? Ik denk dat het heel belangrijk is dat men daar continuïteit in voorziet.
Daarnaast denk ik dat het aan ons is om daar naar de toekomst toe op een goede manier mee om te gaan, zodanig dat het GO! – en we denken daar soms niet aan in deze vergadering, maar voor zover ik weet is dat nog altijd het onderwijs van de Vlaamse overheid – op een zo goed mogelijke manier wordt uitgerust om de toekomst, vooral van de kinderen die daar hun toekomst aan het voorbereiden zijn, zo goed mogelijk te verzekeren. Als zij, door het feit dat wij het niet mogelijk maken dat zij kunnen lenen, op een goede manier, als een goede huisvader, omgaan met hun gronden, om hun leerlingen in de best mogelijke omstandigheden school te laten lopen, dan lijkt me dat iets dat eerder toe te juichen valt, in plaats van iets dat op een politieke manier moet worden benaderd.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Ik wilde initieel niet tussenkomen maar ik moet me volledig aansluiten bij de heel verstandige tussenkomst van de collega van Open Vld. Ik denk dat hij dat heel correct verwoordt.
Er is geen sprake van een agressieve overnamepolitiek. Ik ben burgemeester. Dat gebeurt veelal in overleg met de lokale besturen. Vooraleer het GO! dergelijke stappen onderneemt, gaat het in overleg met de lokale besturen om te kijken wat de gezamenlijke opportuniteiten zijn. Er wordt door het GO! ook gekeken naar samenwerkingen. Als ze nieuwe projecten bouwen, dan kijken ze hoe ze kunnen samenwerken met de lokale besturen om bijvoorbeeld een gezamenlijke sportzaal te gebruiken zodat zij met de beperkte middelen die zij hebben toch nog het onderste uit de kan kunnen halen. Wat dat betreft, is dat oplossingsgericht werken, waar ze vandaag toe verplicht zijn.
Minister, ik kijk uit naar uw voorstel naar oplossingen naar de toekomst toe wanneer het GO! binnenkort de mogelijkheid krijgt om te gaan lenen. Als zij initiatieven nemen, dan doen ze dat inderdaad om financiële en andere ruimte vrij te maken om het onderwijs zo goed mogelijk te laten gebeuren en niet om aan een agressieve overnamepolitiek te doen, want dat is zeker niet de bedoeling. Ik heb dat zelf in mijn gemeente al een aantal keer meegemaakt.
Minister Weyts heeft het woord.
Het is een vraag die wat gevoeligheden raakt. Ik moet toch verduidelijken dat het in dezen, als het over onderwijscapaciteit gaat, nettowinst is. Het gaat dikwijls over de verkoop van gronden, bijvoorbeeld gelegen naast reeds verworven eigendommen van het GO! waarbij men een iets ruimer terrein heeft gekocht en men zegt dat men dat te gelde kan maken want men ziet daar geen toekomstig gebruik meer in. Dat is heel concreet dikwijls het geval.
Rekeningen zijn publiek, ook van het GO!, qua activa en passiva. Om u een idee te geven: van de cijfers van verleden jaar, waarvan de heer De Gucht correct heeft aangehaald dat het in totaal over 13 miljoen vierkante meter domeinoppervlakte gaat die men als eigenaar in portefeuille heeft, is verleden jaar 0,6 procent te gelde gemaakt. Ik zeg dit om de relativiteit van die hele operatie te onderlijnen.
Wat de vragen over de discussie over de verhoudingen, verdeelsleutels, compensaties en dergelijke betreft, weten we allemaal dat dit een subtiel spel van checks-and-balances is. Ik denk dat ons regeerakkoord daar een goede weerspiegeling van is, waarbij we inderdaad afspraken hebben gemaakt. Ik honoreer die, net zoals we in het regeerakkoord ook hebben opgenomen dat bij een eventuele overdracht van een school van het officieel onderwijs in eerste instantie ook een overdracht binnen het officieel onderwijs onderzocht wordt, net zoals we ook de leningproblematiek bekijken. Want ja, het GO! heeft voordelen maar heeft ook nadelen. Wat betreft de leningcapaciteit is dat vooral een begrotingstechnische discussie die erover gaat of een en ander ESR-matig (Europees Systeem van Nationale en Regionale Rekeningen) aantikt als een uitgave, gelet op de consolidatie van de rekeningen.
Ik moet erkennen, mevrouw Vandromme, dat ik niet onmiddellijk de ambitie heb om in te grijpen op dat weloverwogen, evenwichtig geheel van maatregelen dat we hebben opgenomen in het regeerakkoord. Daar wil ik niet bepaald op ingrijpen. Ik weet niet of je de tekst waar u naar verwijst op de website van het GO! kunt begrijpen als een assertieve, agressieve overnamestrategie. Ik dacht dat het misschien eerder mededelend van aard was, maar ik heb de tekst niet voor ogen. Ik weet niet of uw appreciatie in dezen door eenieder gedeeld wordt.
De heer Coel heeft het woord.
Minister, dank u wel voor de bijkomende antwoorden. Op het aspect van het voorkooprecht bent u niet ingegaan. Dat kunnen we misschien later nog eens hernemen. Ik kan alleszins de collega's geruststellen dat wij in Lubbeek ook na 2024 sterk zullen blijven inzetten op ons gemeentelijk onderwijs. Onder andere met subsidies van de minister, waarvoor dank, zullen wij zelfs onze gemeentelijke scholen naar een kasteelpark verhuizen, waar zelfs de kinderen van Jonathan Holslag graag naar school zouden gaan. Wij zijn zeer tevreden en wij zetten daar lokaal verder op in.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik blijf erbij dat het goed is dat de onderwijsverstrekkers als een goede huisvader infrastructuur die ze niet meer van doen hebben, verkopen en die middelen gebruiken om hun infrastructuur te updaten. Inderdaad, het onderwijs van de Vlaamse overheid krijgt een dotatie. Ik denk dat het de bedoeling is dat die dotatie gebruikt wordt om de infrastructuur die er is up-to-date te houden.
Los van de vele uitdagingen die er ondertussen in ons onderwijs zijn, vind ik het toch wel frappant dat de collega's hier aangeven dat het gemeenschapsonderwijs en de Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten (OVSG) als het ware identiek zijn. Ik kan alvast getuigen dat er een verschil bestaat in de pedagogische projecten. Bovendien, collega's, als we jullie analyse verder zouden volgen, dan kunnen we er alleen maar voor pleiten, als er dan toch niet zoveel verschil is, dat het gemeentelijk en stedelijk onderwijs ook de neutraliteit kan garanderen. Dan zijn we nog een stap verder, denk ik.
Maar goed, ik lees wat ik lees en ik hoor wat ik hoor. Ik kan alleen maar vaststellen dat er op het terrein toch wat bezorgde mensen hun vinger opsteken. Ik denk dat we in deze context onze ogen daar niet voor mogen sluiten. Maar ik ben zeer blij dat in sommige steden en gemeenten men wel de keuze blijft maken, waarvoor dank.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.