Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, eerst en vooral mijn beste wensen voor dit jaar, een jaar waarin we weer grondig van mening kunnen verschillen en het ook heel vaak met elkaar eens kunnen zijn. Op dat vlak is de N-VA-fractie vandaag alvast heel goed gestart.
Onlangs hebben het Agentschap Integratie en Inburgering (AgII) en VDAB een samenwerkingsakkoord ondertekend. Hierdoor zullen we onze nieuwkomers onmiddellijk toeleiden naar de arbeidsmarkt, naar een job. Die ondertekening is weer een belangrijke stap in de uitrol van ons nieuw inburgeringsbeleid dat op 1 maart 2022 in werking is getreden. Met die derde pijler zet de Vlaamse Regering in op de economische zelfredzaamheid van de nieuwkomers. Inburgeraars zijn sinds maart verplicht om zich in te schrijven bij VDAB aan de start van hun inburgeringstraject. De samenwerking tussen het agentschap en VDAB wordt nu dus bestendigd in een samenwerkingsakkoord.
Daarnaast gaf u in uw beleids- en begrotingstoelichting voor het jaar 2023 ook aan dat er zeven proeftuinen lopende zijn voor een geïntegreerde intake met VDAB en het Agentschap Integratie en Inburgering. Deze geïntegreerde intake past ook in de uitwerking van de derde pijler. Via deze proeftuinen wordt er geëxperimenteerd met verschillende vormen van geïntegreerd samenwerken tussen de verschillende organisaties.
Minister, ik had het niet genoteerd in mijn schriftelijke vraag, maar wat mij natuurlijk ook interesseert, zijn de cijfers die momenteel voorhanden zijn bij VDAB van het aantal inburgeraars dat in 2022 was ingeschreven bij VDAB en ook werk heeft gevonden via VDAB. Misschien hebt u die cijfers vandaag niet bij zich, maar het lijkt mij interessant om in de loop van volgend jaar te bekijken wat de evolutie daarin is.
Kunt u extra toelichting geven over dit nieuwe samenwerkingsakkoord? Op welke manier zal dit in de praktijk een verandering teweegbrengen en dus nog meer nieuwkomers aan een job helpen?
Kunt u ook toelichting geven over de zeven lopende proeftuinen? Wat zijn de voorlopige resultaten van deze proefprojecten?
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw De Vreese, ik dank u voor uw vraag. Op mijn beurt wens ik u een voorspoedig en gelukkig 2023.
Dit samenwerkingsakkoord met VDAB is voor mij van uitzonderlijk groot belang. Werk is tenslotte een ongelooflijk belangrijke hefboom naar participatie aan de Vlaamse samenleving. Werk is belangrijk, zowel vanuit persoonlijk perspectief als vanuit de maatschappelijke context. Het is belangrijk vanuit persoonlijk perspectief omdat het je een eigen inkomen geeft, een netwerk, zelfvertrouwen, heel veel kansen om Nederlands te oefenen, met mensen in contact te komen, de Vlaamse samenleving te leren kennen en jouw deel te doen in die samenleving. Ook vanuit de maatschappelijke context is het belangrijk, omdat je op die manier bijdraagt aan het samenlevingsmodel en daar ook deel van uitmaakt. Voor mij is dat een ongelooflijk belangrijk onderdeel van het nieuwe inburgeringsbeleid dat we nu voeren.
In het verleden was het absoluut niet zo dat elke inburgeraar werd toegeleid naar werk of VDAB. Het percentage mensen dat bij VDAB terechtkwam als inburgeraar was tijdens de vorige bestuursperiode, onder de vorige regering, 17 procent. 17 procent!
Het was de trajectbegeleider van het Agentschap Integratie en Inburgering die bepaalde of iemand een wat men een ‘professioneel’ perspectief noemt, had. Een persoon kwam dus bij het agentschap, de begeleider bekeek die, luisterde en beoordeelde of die een professioneel perspectief had. Ik heb mij altijd afgevraagd wat zo’n professioneel perspectief betekent. Ik denk dat iedereen die ouder dan 18 jaar en gezond van lijf en leden is een professioneel perspectief heeft. We hebben die filter jarenlang gekend en gebruikt in Vlaanderen. De begeleider beoordeelde wie wel en wie geen professioneel perspectief had. De mensen met een professioneel perspectief werden doorgestuurd. En wat blijkt? 17 procent van die mensen had een professioneel perspectief. Dat is een van de dingen die ik als minister absoluut wilde veranderen. Ik heb gezegd dat iedereen die in onze samenleving terechtkomt welkom is, maar wel moet bijdragen, de handen uit de mouwen moet steken, moet meewerken, zichzelf moet emanciperen, op eigen benen moet staan en een toekomst moet opbouwen. Daarvoor zijn zij immers naar hier gekomen en daarom moeten zij daaraan meewerken.
Daarom hebben we nu een samenwerkingsakkoord met VDAB gemaakt. Daarbij is het principe dat iedereen binnen de twee maanden moet worden doorverwezen.
Dat is begonnen op 1 maart. Uiteraard vraagt dat enige tijd om dat in orde te krijgen, daar heb ik begrip voor. Vandaag kunnen we zeggen dat 74 procent al is doorverwezen naar VDAB. Daar kom ik zo dadelijk nog op terug. Waarom is dat belangrijk? U weet dat we in Vlaanderen aan een activeringsgraad van bijna 80 procent zitten. Uit onderzoek blijkt dat bij mensen die verplicht zijn om een inburgering te volgen, tot nu toe, na vijf jaar amper de helft een job heeft. En de helft dus niet. Dat is veel te weinig. We moeten dat cijfer absoluut opkrikken. Ik ga ervan uit dat de mensen die hier aankomen eigenlijk zouden moeten klaarstaan om te werken aan hun toekomst, en aan de toekomst van onze samenleving. Het is dus belangrijk dat dat cijfer omhooggaat.
Wat ook belangrijk is, is dat men niet gewoon naar VDAB moet gaan om afgevinkt te worden op een lijst. Wat mij vooral interesseert, is hoeveel van die mensen na zes maanden of na een jaar een job hebben. Dat is het fundamentele. Het samenwerkingsakkoord is nu gesloten tussen VDAB en de drie agentschappen. Zij hebben als doel de gezamenlijke klanten zo snel mogelijk naar duurzaam werk te begeleiden.
De drie agentschappen en VDAB hebben er zich toe verbonden een aantal strategische doelstellingen na te streven. Ik som ze op: alle arbeidsbekwame personen van buitenlandse herkomst snel en duurzaam aan het werk krijgen, de begeleiding van gezamenlijke klanten is optimaal afgestemd en cliëntgericht, en werkgevers en werkgeversorganisaties worden gesensibiliseerd en ondersteund om maximale tewerkstellings- en opleidingskansen te bieden aan personen van buitenlandse herkomst. We zitten met een enorme krapte op onze arbeidsmarkt en dus kunnen we elke persoon gebruiken.
De overeenkomst bevat afspraken over doorverwijzing, toeleiding, begeleiding, terugkoppeling en samenwerking. De afspraken tussen VDAB en de drie agentschappen zijn dus gemaakt. Sinds de invoering van het decreet op 1 maart is dus inderdaad reeds 74 procent van de inburgeraars ingeschreven bij VDAB. Ik herhaal nog eens: 17 procent tijdens de vorige legislatuur, nu 74 procent. Voor mij is dat niet genoeg, dat moet 100 procent worden. Het groeit nog wekelijks aan en ik verwacht dat we wel aan die 100 procent gaan geraken binnen twee maanden.
Van de inburgeraars die doorgestuurd zijn naar VDAB zijn er voor meer dan 80 procent van hen al acties opgestart. Dat gaat over concrete toeleiding naar werk, beroepsopleiding en dergelijke. De belangrijkste vraag is hoeveel mensen daarvan nu al werk hebben. Die vraag is ook aan collega Brouns gesteld en ik moet u daarvoor naar hem doorverwijzen. Hij zal daarop morgen, of donderdag, een concreet antwoord geven. Ik vind het heel belangrijk – en ik weet dat collega Brouns dat ook vindt – dat we elke zes maanden zouden kunnen meten wie er werk heeft, na zes maanden, of na een jaar. Dat zou ideaal zijn. We moeten niet flauw doen, ik denk niet dat we na een jaar al zullen kunnen zeggen dat 80 procent van die mensen een job heeft. Er zullen ook mensen opleidingen volgen en dergelijke. Maar we mogen niet aanvaarden dat na vijf jaar nog maar de helft van de mensen werkt. Dat is gewoon niet aanvaardbaar.
Dan is er het thema van de proeftuinen: er zijn er zeven opgestart. Die zijn verspreid over de provincies en over grotere en kleinere gemeenten: Roeselare, Aalst-Ronse, Gent, Mechelen, stad Antwerpen, Leuven en Pelt. Het doel is om de nieuwe derde pijler van het inburgeringstraject kwalitatief verder uit te werken.
Concreet zijn er volgende doelstellingen: experimenteren met verschillende vormen van geïntegreerd samenwerken via gezamenlijke gesprekken, gezamenlijke intake, co-housing, casebesprekingen … We willen verschillende dingen uitproberen. Andere doelstellingen zijn nagaan of de vooropgestelde rolafbakening voor een efficiënte en klantgerichte manier van werken zorgt, en nagaan welke gegevensuitwisseling nodig is om de doelstellingen te realiseren. Ten slotte wil men ook signalen capteren op het vlak van aanbod ten aanzien van inburgeraars. Dekt het bestaande aanbod aan arbeidsmarktoriënterende maatregelen de behoeften? Wat is eventueel nodig aan uitbreiding of aanpassing?
De evaluatie wordt opgeleverd in april. Er zijn al wel een aantal tussentijdse vaststellingen, maar ik denk dat we er in april dieper op kunnen ingaan, mevrouw De Vreese.
Ik geef al een aantal resultaten vanuit het perspectief van de klant. Er wordt vastgesteld dat de klant sneller informatie krijgt over mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Er is meer nood aan differentiatie voor verschillende doelgroepen, onder andere voor de niet-digitaalvaardige inburgeraar. Daarnaast is het voor de klant duidelijk wat de doelstellingen en verwachtingen zijn met betrekking tot de twee trajecten.
Vanuit het organisatieperspectief is het zo dat het agentschap en VDAB elkaar beter leren kennen. Dat werd tijd. Dat is het probleem van de verkokering in Vlaanderen, dat je twee Vlaamse organisaties hebt die met hetzelfde publiek werken, maar die elkaar eigenlijk niet goed kennen. Nu leert men elkaar dus beter kennen. Er zijn ook efficiëntie- en tijdswinsten. VDAB kan op basis van de resultaten van het voorafgaandelijk gesprek bij het agentschap sneller een inschatting maken. Het helpt hen.
Ook wat de gegevensuitwisseling betreft zijn er nog mogelijkheden tot versterking. Vanuit de agentschappen en VDAB wordt er sterk ingezet op de concrete uitwisseling van gegevens en cijfers.
Einde maart volgt er een volledige monitoring, en daarover kunnen we dan nog van gedachten wisselen.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Minister, u zegt dat 74 procent doorverwezen is naar VDAB. Hoeveel mensen zijn dat dan? U hebt enkel het percentage genoemd. Kunt u daar een effectief cijfer van geven?
Dat samenwerkingsakkoord kadert absoluut in de visie van ons nieuw inburgeringsbeleid waarvan u weet dat wij heel grote voorstander waren om de stappen die vroeger eerst gezet moesten worden – eerst overgaan tot maatschappelijke oriëntatie, tot het leren van het Nederlands – al tijdens het werken te doen, om de mensen zo snel mogelijk richting onze arbeidsmarkt te oriënteren. Want ook wij als fractie zijn er enorm van overtuigd dat op de werkvloer mensen niet enkel en alleen economisch zelfredzaam zijn, maar ook Nederlands kunnen leren en een sociaal netwerk kunnen uitbouwen. Ik zie daar alleen maar een win-win in, zowel voor de nieuwkomer als voor onze Vlaamse samenleving.
Het samenwerkingsakkoord is natuurlijk heel goed, maar er moet ook resultaat komen. Daarom is het zo belangrijk om die cijfers verder te monitoren om dan later ook te gaan bekijken waar we eventueel nog moeten bijsturen.
Ik ben ook een heel grote voorstander van die regionale aanpak. In een grootstad als Antwerpen is het bijvoorbeeld anders werken dan in de Westhoek in West-Vlaanderen. Het is inderdaad belangrijk om ook daar te bekijken op welke manier je gaat differentiëren in de manier van aanpak. Dat moet inderdaad fijnmazig kunnen zijn.
Nu vormt dit samenwerkingsakkoord een eerste stap in dit proces en er staan een aantal duidelijke verdere stappen vermeld om de verschillende punten te concretiseren. Daarom had ik van een aantal concrete zaken graag de timing gekregen, bijvoorbeeld het operationeel kader, de regionale actieplannen en hun concrete uitwerking, het afsprakenkader, het gedeelde lexicon. Wanneer kunnen we daarin de volgende stappen verwachten?
Minister, gisteren was ik net zoals u aanwezig op de nieuwjaarsreceptie van het Vlaams netwerk van ondernemingen (Voka). Daar was Hassan Al Hilou aanwezig. Toen vroeg ik me af wat de rol van bepaalde vzw’s is. Capital werkt niet alleen met nieuwkomers, maar met heel wat jongeren. Er zijn ook andere vzw’s die werken naar de toeleiding richting de arbeidsmarkt. Welke rol ligt volgens u voor hen weggelegd?
De heer Van Rooy heeft het woord.
Ter herinnering: het inactiviteitscijfer van mensen die geboren zijn buiten de EU ligt in Vlaanderen op 41 procent. Dat is torenhoog. Minister Somers, ik moest daar toch aan denken toen u de anekdote vertelde van de man of vrouw bij VDAB die iemand voor zich kreeg en een soort schifting doorvoerde en zei – ik weet niet meer in welke bewoordingen het waren – of iemand wel of geen professioneel perspectief had. Dat klinkt natuurlijk niet zo goed. Uiteindelijk moeten wij ook eens onder ogen durven te zien dat hier mensen binnenkomen die inderdaad geen professioneel perspectief hebben. Misschien werd dat toen te snel gezegd, daar wil ik mee akkoord gaan. Maar ik blijf erbij: zolang er geen selectie aan de poort doorgevoerd wordt, zal er een veel te grote groep blijven – met alle beste wil van de wereld van VDAB, van de vele gesubsidieerde vzw’s die mevrouw De Vreese opnoemde – waarbij alle energie en middelen die ernaartoe gaan er niet toe zullen leiden dat alle mensen die hier binnenkomen een degelijk professioneel perspectief hebben omdat er nu eenmaal tussen het koren veel te veel kaf zit. Er moet een selectie aan de poort gebeuren. Anders zullen wij hier in Vlaanderen nog vzw’s blijven uitvinden, andere methoden uitvinden voor VDAB en er vooral veel geld blijven insteken zonder helaas het gewenste resultaat.
Minister Somers heeft het woord.
Ik zal met het laatste beginnen. Mijnheer Van Rooy, over een aantal zaken verschillen we heel fundamenteel van mening en zeker in dit debat hebben we vaak een meningsverschil. Dat neemt echter niet weg dat ik ook vind dat men selectief moet zijn aan de poort. Vandaag hebben we in onze samenleving en in ons land te veel volgmigratie en te weinig arbeidsmigratie en dat is al lange tijd zo. Dat is een fundamenteel gegeven, maar het is een federale discussie. Dat is een onderwerp dat ik hier in het debat niet wil uitputten. Collega Ongena heeft daarvoor het woord paraplufederalisme gebruikt en ik vond dat eigenlijk een mooi woord. Binnen mijn bevoegdheden probeer ik te doen wat ik kan. Tot daar vonden we elkaar.
Maar waarover ik van mening verschil, is dat vandaag iemand in onze samenleving per definitie een arbeidsperspectief heeft. Waarom? Er is een tijd geweest dat we te weinig werkaanbod hadden voor mensen. En dan zou je je kunnen afvragen hoe we een aantal mensen ooit aan de slag krijgen. Maar vandaag is er werk voor iedereen. (Opmerkingen van Sam Van Rooy)
Oké, maar los van het in contrast te stellen met u, heeft wat mij betreft vandaag iedereen een arbeidsperspectief. Zelfs voor ongeschoolde mensen is er een werkaanbod. Er is dus voor iedereen werk. Sommige mensen met een fysieke of mentale beperking of langdurig zieken hebben natuurlijk geen arbeidsperspectief. Dat is iets anders, dat weten we allemaal. Maar iemand die gezond is van lijf en leden kan in Vlaanderen morgen werk hebben. Dat kan gewoon. Ik heb het als burgemeester vaak meegemaakt. Ik zal het hebben over een van mijn gemakkelijkste trucjes op mijn spreekuur. Op een bepaald moment heb ik dat gewoon afgeschaft. De mensen kwamen mij vragen of ze een sociale woning konden krijgen, of ik iets kon doen voor hen. Ik antwoordde dan dat ik hen geen sociale woning kon bieden omdat er een wachtlijst was, maar dat ze wel werk konden krijgen. Ik vertelde dat ze door te werken geld konden verdienen en zo een woning konden huren op de private markt. Toevallig had ik het geluk dat mijn vrouw in die periode als uitzendconsulent werkte in een bedrijf. Ik gaf hun dat adres en mijn vrouw kon hen onmiddellijk werk aanbieden. Van de tien mensen die met dat papiertje vertrokken, ging er ’s anderdaags gemiddeld een bij mijn vrouw langs. Dat wil zeggen dat er een groep mensen is in de samenleving bij wie je meer moet doen dan hen gewoon vriendelijk toespreken. Mensen moeten daartoe worden gemotiveerd. Dat is mijn eerste beschouwing.
Ten tweede, mevrouw De Vreese, het gaat concreet over 5272 mensen. Wat u zegt over differentiëren deel ik met u. Maar dan zitten we eigenlijk al een beetje in het dossier van collega Brouns, want dat is ook zijn werk. Vanuit het Agentschap Integratie en Inburgering weten we dat maatwerk belangrijk is.
Kunnen private organisaties worden ingeschakeld? Dat is weer een vraag over VDAB. Ik heb een heel uitgesproken persoonlijke mening over VDAB, maar dat is de bevoegdheid van collega Brouns. Toch wil ik u één voorbeeld geven dat mij recent in mijn eigen stad heeft gefrappeerd. Een dame die ik persoonlijk goed ken, is een schoonmaakbedrijf gestart dat zich richt op mensen met een migratieachtergrond die nooit actief waren op de arbeidsmarkt en niet leefden van een leefloon of een werkloosheidsuitkering, maar huisvrouw waren. Zij heeft die dames bereikt, heeft hen leren fietsen om een actieradius te hebben, heeft hun geleerd de bus te nemen, heeft hun geleerd digitaal te werken. Zij hebben elke dinsdagavond samen les Nederlands. Zij zijn naar het Agentschap Integratie en Inburgering gestapt om vrijwillig inburgeringscursussen te volgen, want zij kenden dat niet. Je botst dan ook op andere sociale en maatschappelijke problematieken waarop ik nu niet verder zal ingaan. Zij, één dame, is er met haar organisatie op twee jaar tijd in geslaagd om zeventig vrouwen die nooit actief zijn geweest op de arbeidsmarkt te activeren. Dat bewijst voor mij dat het kan, dat er mogelijkheden en wegen zijn om dat te doen en dat we dat vandaag te weinig doen en meer moeten doen. Ik ben er ook van overtuigd dat ook collega Brouns daar zo over denkt, maar er is nog winst te boeken op dat vlak.
Juiste cijfers en een goede opvolging vind ik ook heel belangrijk. We zitten nu nog maar in een eerste traject. Het is onze ambitie om begin maart, wanneer het decreet een jaar actief is, goed te peilen en te bekijken waar we staan, wat we nog meer moeten doen en hoe we kunnen verdergaan. Want er is vandaag nog een groot potentieel van mensen die aan de slag kunnen gaan en die dat ook beter zouden doen, op de eerste plaats voor zichzelf.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Ik geloof absoluut ook dat er nog veel marge is. Ik verwijs naar de Oekraïners die hier als nieuwkomers zijn aangekomen. Het was in eerste instantie al heel jammer dat zij niet verplicht waren om zich bij VDAB in te schrijven om op de arbeidsmarkt te worden tewerkgesteld. Ik heb al verschillende gesprekken gehad met mensen die over heel wat competenties beschikken – en ook diploma’s, maar die kunnen hier niet zomaar worden gevalideerd. Er is werk aan de winkel om die competenties te bekijken en die mensen dan in te schakelen op onze arbeidsmarkt. Ook voor die Oekraïners is er heel wat werk aan de winkel, ten eerste om hen richting onze inburgeringstrajecten toe te leiden, ten tweede om hen Nederlands te leren en ten derde om een job te vinden. Dat hoeft niet per se in die volgorde. We hebben dus heel wat werk te doen.
We moeten er ook voor opletten dat bepaalde vzw’s niet worden gesubsidieerd om dubbel werk te doen. Het is ook een taak van de overheid om daarop toe te zien. En als vzw’s worden gesubsidieerd om die taak te doen, moeten zij effectieve resultaten kunnen voorleggen. Ook dat moeten we goed in de gaten houden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.