Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
Bij de eerste vraag wil ik u van mijnentwege allemaal het beste wensen voor het nieuwe jaar.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, ik wil u ook mijn beste wensen voor het nieuwe jaar overmaken. Ik bied u die wensen aan voordat ik mijn vraag stel, anders krijg ik misschien geen wensen terug. (Gelach)
Ik wil het vandaag opnieuw hebben over de mogelijke erkenning van enkele tientallen geloofsgemeenschappen. De deadline voor de indiening van de dossiers ligt ondertussen achter ons, en we hebben kunnen lezen dat de meeste aanvragen zich situeren binnen de islamitische geloofsgemeenschappen.
Door de opheffing van de erkenning van de Moslimexecutieve staan we hier natuurlijk wel voor een aantal vraagstukken en problemen, zowel inhoudelijk als administratief. Het eerste probleem dat ik zie is dat in het KB, dat door uw collega is opgesteld, staat dat het administratief bureau en de secretarissen-generaal van het Executief van de Moslims in België (EMB) de dossiers in lopende zaken zullen behartigen. Dat was een pragmatische oplossing. Wij hebben daar akte van genomen. Maar het probleem is dat dat niet gebeurt. In officiële documenten na het opheffingsbesluit is het namelijk nog altijd de voorzitter van de voormalige Moslimexecutieve die de documenten ondertekent. Nergens wordt er in de documenten enige melding van gemaakt dat dit nu in naam van het ‘administratief bureau’ wordt ondertekend. Feitelijk is er dus niks veranderd: het is nog altijd datzelfde EMB met dezelfde dubieuze figuren die de lopende zaken behartigen.
Naast het juridische probleem van de indiening van aanvragen, stelt zich natuurlijk ook een inhoudelijk probleem. Naar aanleiding van het nieuwe Erkenningsdecreet hebben we een belangrijke rol voorzien voor de representatieve organen. Ik weet nu al dat u zult antwoorden dat het de screeningsdienst is die verantwoordelijk is, en dat hij zal controleren of men aan bepaalde voorwaarden voldoet. Dat klopt. Voor alle duidelijkheid: ik sta er nog altijd voor honderd procent achter dat die opdracht aan die dienst is toebedeeld. Maar bij de opmaak van dat decreet hebben we toch ook heel duidelijk gesteld dat de representatieve organen nog altijd een aantal belangrijke opdrachten vervullen. De erkenning van imams is er daar een van, maar er is vooral ook de theologische ondersteuning van de geloofsgemeenschappen.
De indiening van een aanvraag door een representatief orgaan zou in feite een kwaliteitscontrole moeten zijn van de lokale geloofsgemeenschap die een aanvraag indient. We kennen allemaal de tekortkomingen van de Moslimexecutieve in dit verband: ze staan in de rapporten van de Staatsveiligheid. Zelfs in een studie van het Centre of Expertise for Intellectual Reformation, Research and Advice (CIRRA), een studie die u zelf betaald hebt, kwam naar boven dat er enorme tekortkomingen zijn inzake de organisatie van de islam in Vlaanderen.
Als we dit allemaal weten, minister, dan vraag ik mij af hoe we in deze omstandigheden kunnen geloven in een correcte samenwerking met nieuwe erkende moskeeën in Vlaanderen.
Ik heb een aantal heel concrete vragen voor u.
Hoe kijkt u naar de feitelijke verderzetting van de werkzaamheden van het opgeheven EMB inzake de indiening van dossiers van lokale geloofsgemeenschappen? Stellen er zich geen ontvankelijkheidsproblemen, gelet op de weigering om ook maar enigszins te spreken over ‘een administratief bureau’?
Op welke manier kunt u inhoudelijk vertrouwen op de ingediende dossiers voor lokale islamitische geloofsgemeenschappen?
Welke garanties hebt u dat de islamitische lokale geloofsgemeenschappen adequate theologische en organisatorische ondersteuning kunnen verkrijgen?
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw Sminate, op mijn beurt wens ik u een hartelijk, warm en positief 2023. Ik wens dat trouwens ook aan alle andere collega’s in het parlement. We zijn het laatste jaar voor de verkiezingen, daarvan zijn we zeker op het Vlaamse en ook op het lokale niveau. We kunnen nog een jaar ongedwongen en inhoudelijk heel sterk werken, nadien zullen de toekomst en wat er na de verkiezingen moet gebeuren iets meer op de voorgrond treden. Daar ga ik van uit, voorzitter.
Ik ga over tot het beantwoorden van uw vraag. Zoals u in uw vraag om uitleg hebt aangegeven, werd de erkenning van het EMB als representatief orgaan voor de islamitische eredienst bij koninklijk besluit van 29 september 2022 opgeheven met ingang van 5 oktober 2022.
Aangezien er voor een erkende eredienst ook steeds een representatief orgaan moet bestaan voor de betrekkingen met de burgerlijke overheden belastte dit koninklijk besluit het bureau van het EMB uiterlijk tot en met 14 september 2023 met het beheer van de lopende zaken, in afwachting van de erkenning van een nieuw representatief orgaan voor de islamitische eredienst.
Het koninklijk besluit voorziet dus in afwachting van een nieuw representatief orgaan in een overgangsregeling waarbij de continuïteit van de kerntaken, onder andere het beheer van de indiening van erkenningsaanvragen, wordt gewaarborgd via het bureau van het opgeheven EMB. Vanuit dit oogpunt stellen zich dan ook juridisch geen ontvankelijkheidsproblemen voor wat betreft de indiening van erkenningsdossiers door de voorzitter van het bureau van het EMB die van rechtswege eveneens de voorzitter is van het EMB.
Op zich is het geen ongewone administratieve praktijk dat een zorgvuldige overheid een orgaan dat als enige werd erkend verder belast met de lopende zaken in het kader van de continuïteit van de dienstverlening.
Ik geef een voorbeeld uit onze commissie. Toen de erkenning van het Minderhedenforum als enige erkende participatieorganisatie eindigde in 2020 heeft de Vlaamse Regering in het kader van de continuïteit het Minderhedenforum tijdelijk belast met de decretale taken van een participatieorganisatie in afwachting van de erkenning van een nieuwe participatieorganisatie in 2022.
U vraagt op welke manier ik inhoudelijk kan vertrouwen op de ingediende dossiers. Zoals ik reeds meermaals in deze commissie en in de plenaire vergadering heb aangegeven, is de rol van de representatieve organen in de erkenningsprocedure louter beperkt tot het doorgeven van erkenningsdossiers conform de voorwaarden vastgelegd in het Erkenningsdecreet lokale geloofsgemeenschappen en het geven van een niet-bindend advies over het ingediende erkenningsdossier.
Het is de Vlaamse overheid en zij alleen die bevoegd is om de erkenningsaanvraag zowel op het vlak van de ontvankelijkheid als op de inhoud ervan te beoordelen.
In deze nieuwe erkenningsregeling zijn dus heel wat waarborgen ingebouwd om de inhoud van een door een representatief orgaan ingediende erkenningsaanvraag te controleren.
De bezorging van een erkenningsaanvraag door het representatief orgaan is enkel de eerste stap in de verkorte erkenningsprocedure.
Vervolgens wordt door het Agentschap Binnenlands Bestuur onderzocht of de ingediende erkenningsaanvragen beantwoorden aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden vervat in artikel 67, §2 van het Erkenningsdecreet.
Als de aanvraag ontvankelijk wordt verklaard, start het onderzoek ten gronde door de Informatie- en screeningsdienst waarbij wordt onderzocht of de lokale geloofsgemeenschap wiens aanvraag ontvankelijk is verklaard, voldoet aan de erkenningsvoorwaarden vervat in het Erkenningsdecreet.
De inspecteurs van de Informatie- en screeningsdienst controleren grondig of aan de erkenningscriteria is voldaan door de erkenningszoekende lokale geloofsgemeenschap. Zij gaan effectief ter plaatse langs bij de lokale geloofsgemeenschap om de inhoud van de erkenningsaanvraag te controleren. Ook winnen ze de nodige inlichtingen in bij alle actoren zoals het lokaal bestuur, de lokale politie en de federale veiligheidsdiensten.
Daarnaast worden ook adviezen ingewonnen van de provincies en de lokale besturen nadat een erkenningsaanvraag ontvankelijk is verklaard.
Ten slotte vraag ik per ontvankelijk erkenningsdossier ook een specifiek veiligheidsadvies aan de federale minister van Justitie over elementen die de veiligheid van de staat en de openbare orde aanbelangen. Voor zijn veiligheidsadvies vraagt de minister van Justitie het advies op van welgeteld zes federale overheidsinstanties: de Staatsveiligheid, de militaire inlichtingendienst, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, de federale politie, de Dienst Vreemdelingenzaken en de Cel voor Financiële Informatieverwerking.
Op basis van alle adviesrapporten uitgaande van de Informatie- en screeningsdienst, de provincie, het lokaal bestuur, de minister van Justitie en de zes federale instanties zal ik als bevoegde minister een gemotiveerde beslissing nemen over de al dan niet toekenning van een erkenning.
Ik herhaal dan ook dat een representatief orgaan op geen enkele manier beslist of een bepaalde lokale gemeenschap al dan niet kan worden erkend. Daarover zal ik als bevoegd minister zelf oordelen op basis van alle opgevraagde adviezen en het onderzoek van de Informatie- en screeningsdienst.
Welke garanties heb ik dat de huidige en toekomstige islamitische lokale geloofsgemeenschappen adequate theologische en organisatorische ondersteuning kunnen krijgen? Vooreerst, de theologische ondersteuning valt natuurlijk volkomen buiten de perimeter van de overheid. In een samenleving waar we het principe van Kerk en Staat hanteren kan theologische ondersteuning nooit voorwerp uitmaken van een appreciatie en invulling door de overheid. Wat we wel kunnen en moeten doen, is maatschappelijke en organisatorische ondersteuning geven. Op dat punt hebben inderdaad verschillende experten ons al gewezen op het belang van de professionalisering van alle lokale geloofsgemeenschappen. Dit was een aanbeveling in het CIRRA-rapport dat er op mijn initiatief kwam en waarover in deze commissie een gedachtewisseling werd gehouden op 26 oktober 2021.
Het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD) deed tijdens de hoorzitting van 12 juli 2021 in deze commissie rond het ontwerp van Erkenningsdecreet eveneens de aanbeveling om lokale geloofsgemeenschappen te versterken via professionaliseringstrajecten. Zo’n professionaliseringstraject draagt bij tot de realisatie van de doelstellingen van het Erkenningsdecreet lokale geloofsgemeenschappen van 22 oktober 2021, namelijk de correcte naleving van de verplichtingen door lokale geloofsgemeenschappen en het toezicht hierop. De aanbeveling van CIRRA en het OCAD om werk te maken van een professionaliseringstraject werd dan ook door de Vlaamse Regering opgenomen in de beleids- en begrotingstoelichting 2023 die door deze commissie en het Vlaams Parlement recent werd goedgekeurd. Ik kan u dan ook meedelen dat de Vlaamse Regering op 23 december 2022 Thomas More heeft belast met de ontwikkeling en de organisatie van een modulair professionaliseringstraject gestoeld op de verplichtingen van het Erkenningsdecreet.
Bijzondere aandacht zal dan ook gaan naar het nog bewuster maken en dus verder emanciperen van de lokale geloofsgemeenschappen over de verlichte waarden en normen die de basis vormen van ons samenlevingsmodel en waarin lokale geloofsgemeenschappen zich moeten inschrijven om erkend te worden en erkend te blijven. Dit is ook zoals je aangeeft de geest van het Erkenningsdecreet zoals geformuleerd in de memorie van toelichting waarbij we willen dat geloofsgemeenschappen zich inschrijven in ons maatschappijmodel dat wordt vormgegeven door de principes van onze rechtstaat en de fundamentele grondwaarden die eraan ten grondslag liggen. Het professionaliseringstraject zal de komende maanden door Thomas More in samenwerking met het Agentschap Binnenlands Bestuur ontwikkeld worden en effectief van start gaan volgend academiejaar in september 2023.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, eigenlijk bevestigt u in uw antwoord dat de Moslimexecutieve van vandaag dezelfde is als die van gisteren. Het zijn exact dezelfde mensen van wie u en uw federale collega ook bevestigd hebben dat ze onder buitenlandse invloed staan en dus het samenleven in ons land verzieken. Ik vind het vreemd dat u dat als een administratief orgaan, een administratieve continuïteit kunt bekijken. Volgens mij is de rol van een representatief orgaan in dit geheel helemaal niet administratief. Als dat wel zo zou zijn, dan zijn dat dikbetaalde mannen als zij inderdaad alleen als doorgeefluik zouden fungeren. Volgens mij zijn zij veel meer dan een doorgeefluik. Zij zijn de theologische ondersteuning van iedere geloofsgemeenschap. Zij zijn diegenen bij wie de moskee zou moeten terechtkunnen voor theologische vragen. CIRRA, waar u naar verwezen hebt, heeft zelf gezegd dat de Moslimexecutieve diegene zou moeten zijn die de Koran helpt te vertalen naar een goede liturgie. Zij hebben dat zelf geschreven. Dat lijkt me toch een belangrijke opdracht.
Een tweede belangrijke opdracht is dat zij de imams aanstellen. Wij verwachten dan toch, als zij dat doen, dat zij een kwaliteitscontrole uitoefenen op de bedienaars van die erediensten. Dat zijn geen louter administratieve taken. Stellen dat de Moslimexecutieve in de huidige vorm niets meer voorstelt, is in mijn ogen niet helemaal correct. En ja, u verwijst naar de screeningsdienst, maar we kunnen toch moeilijk zeggen dat zij moeten bepalen hoe je een viering organiseert of dat zij antwoorden moeten kunnen geven op theologische vraagstukken. Dat is toch niet de bedoeling geweest van die screeningsdienst. Zij moeten informatie geven, maar dat lijkt me toch veel te ver te gaan.
De laatste vraag die ik u stelde, was voor mij de belangrijkste. Maar u hebt daar voor mij geen antwoord op kunnen geven. Minister, ik begrijp uiteraard dat de overheid zich daar inhoudelijk niet mee moet bemoeien, maar het is wel een feit dat die ondersteuning vandaag niet bestaat. Bij wie moet men terecht met godsdienstvraagstukken? Waar kan men terecht om een goede imam te vinden? Het antwoord is: nergens. Minister, het zou wijs zijn indien u die problemen eerst zou oplossen vooraleer over te gaan tot nieuwe erkenningen. Als u dat niet doet, zal het belangrijkste doel van ons Erkenningsdecreet – een herstel van de goede relatie tussen Kerk en Staat – niet bereikt worden.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, ik heb u in uw antwoord heel veel zaken horen zeggen die we ook bij het vorige debat hierover, in oktober vorig jaar, al aan bod hebben horen komen. Ik heb toen ook de vraag gesteld: dat tijdelijk bureau dat nu aangesteld wordt, na de intrekking van de erkenning van de Moslimexecutieve, en dat voor een jaar daar nu de dienst moet uitmaken … wie maakt daar nu precies deel van uit? Wie zijn die mensen, die daar in de plaats zouden moeten treden van de executieve, die vanwege heel wat onfraaie redenen de erkenning uiteindelijk verloren heeft?
Want nu lijkt dat een soort deus ex machina te zijn, waarvan niemand mag weten wat de precieze samenstelling is. Wie zijn die mensen? Zijn dat inderdaad dezelfde mensen die al deel uitmaakten van de Moslimexecutieve voordien, waarvan de minister van Justitie zei dat die organisatie geïnfiltreerd is door extremisten, en om onder meer die reden uiteindelijk de erkenning heeft ingetrokken? Dan zou het toch wel zeer onsmakelijk en onkies zijn dat diezelfde mensen nog een belangrijke rol in dat orgaan spelen, en zij dus ook de aanvragen voor de erkenningen van de islamitische geloofsgemeenschappen aan de Vlaamse overheid bezorgen. Indien het inderdaad gaat om onder meer die voorzitter die in rapporten van de Staatsveiligheid wordt genoemd, of andere mensen die deel uitmaakten van de bestaande Moslimexecutieve, die vanwege extremistische redenen op een zijspoor gezet zijn, dan zouden die aanvragen voor erkenningen niet alleen vanwege administratieve, maar zeker ook vanwege deontologische redenen, per definitie onontvankelijk moeten zijn.
Want het kan toch niet dat een dergelijk orgaan, bestaande uit extremisten, bestaande uit figuren die figureren in rapporten van de Staatsveiligheid omdat ze een negatieve impact hebben op de samenleving in Vlaanderen, een belangrijke rol zou blijven spelen in de aanvraag van erkenningen? Dus ik zou willen weten: wie zijn die mensen die deel uitmaken van dat tijdelijke bureau? Indien u bevestigt dat dat dezelfde mensen zijn die voordien al deel uitmaakten van de Moslimexecutieve, dan zouden die aanvragen onontvankelijk moeten zijn.
Tot slot, voorzitter, nog een laatste puntje: u hebt in eerdere debatten ook al gezegd dat u pleit voor een regionalisering van de Moslimexecutieve. Er bestaat regelmatig overleg tussen uw kabinet en de federale kabinetten. Er is ook zoiets als interministerieel overleg. Komt dat daar ter sprake, die regionalisering? Zijn uw coalitiepartners in de Vlaamse Regering het eens met uw standpunt ter zake? En worden er dan ook initiatieven daaromtrent genomen?
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, u hebt zelf aangegeven dat u Thomas More hebt gevraagd om een opleiding te voorzien. Ik had daar – en ik denk dat dat een belangrijk iets is, en dat komt ook tegemoet aan de derde vraag, de belangrijkste vraag had ik begrepen, van collega Sminate – ook de vraag bij voor wie die opleiding juist bedoeld is, en of u die opleiding ook verplicht zult maken voor die mensen. Kunt u daar misschien ook duidelijkheid over geven?
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de vele interessante en ook relevante vragen en bedenkingen. Misschien moet ik toch een aantal zaken goed op een rijtje zetten. Eerst en vooral: het aanstellen of bepalen van een representatief orgaan, wie doet dat? Bij wet is de federale overheid verplicht om per erkende geloofsgemeenschap een representatief orgaan in stelling te brengen, aan te wijzen. Dat is een verantwoordelijkheid van de federale overheid, van de federale minister van Justitie, die eigenlijk de erkenning heeft ingetrokken van het huidig representatief orgaan voor de islamitische gemeenschap, maar tegelijkertijd, om de continuïteit te verzekeren, het bureau van datzelfde EMB aangesteld heeft als tijdelijk orgaan voor de lopende aangelegenheden. Dat is een federale beslissing, en het is dat orgaan, dat vandaag door de federale overheid erkend is en aangewezen is als het orgaan dat de dossiers aanreikt aan de lokale of regionale overheden, dat daarvoor bevoegd is. Dat is één zaak.
Twee. Wij stellen geen imams aan. Bedienaars van de erediensten aanstellen is een federale bevoegdheid.
Ik ga concreet in op uw vraag naar de regionalisering, waar ik inderdaad een voorstander van ben om dat in één hand te hebben, om alle instrumenten ten aanzien van lokale geloofsgemeenschappen bij Vlaanderen te hebben. We hebben daar al overleg over gehad, samen trouwens met de andere deelstaten. Er is door mij uitdrukkelijk gevraagd om, wanneer dat nieuwe orgaan er komt, minstens al te werken met taalkamers. Dat is wat we binnen de huidige regelgeving kunnen doen. De minister van Justitie heeft ook expliciet gezegd dat hij in een nieuw representatief orgaan met taalkamers zal werken. Met andere woorden: Vlaamse vertegenwoordigers zullen daarbinnen verantwoordelijk zijn voor Vlaamse dossiers, en Franstaligen voor de Franstalige dossiers.
Om dat verder te regionaliseren heb je natuurlijk een staatshervorming nodig.
Wat de collega’s in de meerderheid betreft: ik heb dat standpunt publiekelijk verkondigd. Ik heb daarover ook al in de regering gepraat en ik heb heel weinig weerstand ondervonden bij de N-VA om een bepaalde materie te regionaliseren. Ook bij de vrienden van de christendemocraten was er niet direct weerstand te bespeuren. Dat verbaast u misschien. (Opmerkingen van Chris Janssens)
Ik ben misschien minister van alles, maar nog niet de minister van de N-VA. Ik denk dat er achter u collega’s zitten die u daar accurater op kunnen antwoorden. Iets zegt mij dat zij misschien toch wel iets verder willen gaan dan enkel de regionalisering van dat dossier.
Het representatief orgaan is een keuze die de federale overheid heeft gemaakt. Aangezien wij in een rechtstaat leven, zijn wij wettelijk verplicht om met dat orgaan te werken. Wat doen zij? Zij dragen alleen maar dossiers over aan Vlaanderen. Vlaanderen bekijkt die dossiers inhoudelijk. We zitten vandaag in de ontvankelijkheidsfase. Dat is de eerste fase. Is het dossier ontvankelijk? Beantwoordt het aan de formele criteria? Dat is achter de rug. Van de 89 erkenningsdossiers zijn er 77 ontvankelijk verklaard: 9 protestantse, 9 orthodoxe en 59 islamitische dossiers. Er zijn dus 12 dossiers door de screenings- en informatiedienst niet ontvankelijk verklaard. Met de andere dossiers gaan we nu verder in de procedure: de inhoudelijke appreciatie en afweging.
Het buitenperspectief dat wij moeten hanteren laat natuurlijk niet toe om een theologische evaluatie te maken van welke gemeenschap ook. Wij zullen nooit een representatief orgaan beoordelen op de vraag of ze al dan niet op een kwalitatief goede manier de bedienaren van hun geloofsgemeenschap ondersteunen. Grondwettelijk kunnen en mogen wij dat niet. Wij kunnen ons niet bemoeien met het inhoudelijk theologisch kader. Daar staan wij buiten. De overheid kan wel – en dat staat in ons decreet – zeggen dat de bedienaren van een eredienst de verantwoordelijkheid en de plicht hebben om ons grondwettelijk kader te respecteren. Zij mogen niet ingaan tegen onze grondwettelijke rechten en vrijheden. Wij kunnen de bedienaren van welke eredienst dan ook zeer goed uitleggen wat dat grondwettelijk kader is en welke verplichtingen zij daarin hebben. Dat is wat de overheid op basis van het decreet bewaakt. Als wij spreken over het professionaliseren van erediensten, gaat het natuurlijk niet over het theologisch professionaliseren van erediensten maar wel om het professionaliseren op het vlak van de regels van ons decreet. Hoe maak ik een boekhouding? Hoe zorg ik ervoor dat mijn documenten juist zijn ingediend? Hoe zitten die grondrechten juist in elkaar? Op welke manier moet ik ze respecteren? Tot waar gaat mijn vrijheid van meningsuiting? Waar stopt ze? Dat is dus onder meer wat we met de Thomas More hogeschool willen doen en waar we een aanbod zullen creëren. Mijnheer Ongena, dat aanbod richt zich tot alle bedienaren van de erediensten maar ook tot alle bestuurders van de lokale geloofsgemeenschappen, van welke geloofsgemeenschap ze ook zijn. Dat gaat onder meer over het juridisch kader, het financieel beheer, het administratief beheer, de maatschappelijke verankering, de communicatie, de intervisie, het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, de scheiding van kerk en staat, specifieke wetgeving die ter zake geldt … Dat hele traject wordt daar nu in stelling gebracht om mensen op een heel goede manier te ondersteunen en te begeleiden naar de rol die ze moeten spelen.
Ik denk dat de manier waarop wij ons decreet uitrollen en er invulling aan geven de juiste manier is. We kunnen niet de stelling hanteren die de collega van het Vlaams Belang naar voren heeft geschoven: aangezien het dossier is ingediend door een aantal mensen van wie de federale minister van Justitie heeft gezegd dat hij daar op termijn niet meer mee wil samenwerken, maar dat hij gelet op de wetgeving nog tijdelijk een orgaan in stand moet houden of verder moet laten functioneren om de continuïteit te verzekeren, zouden we dat dossier om een deontologische of morele reden of hoe je het ook noemt onontvankelijk moeten verklaren. Op die manier geef je de mensen met wie de federale minister van Justitie niet meer wil samenwerken wel verschrikkelijk veel macht. Zo kunnen zij tegen iedereen in die geloofsgemeenschap, ook diegenen die te goeder trouw aan het werken zijn en zich volledig conformeren aan alle spelregels, die een actieve en positieve rol willen spelen – en het OCAD vraagt om daar op een actieve en positieve manier mee samen te werken, zodat ze zich inpassen in de Vlaamse samenleving – zeggen, ook al hebben ze een perfect dossier, een goed dossier en werken ze constructief mee, dat we hen toch niet zullen erkennen omdat toevallig in het representatief orgaan mensen zitten van wie wij als overheid zeggen dat wij er geen vertrouwen meer in hebben. Dat is de wereld op zijn kop. Dat doe ik niet. Daar wens ik niet aan mee te werken. Het is belangrijk om de personen en organisaties, in welke geloofsgemeenschap ook, die op een constructieve manier willen meewerken met de Vlaamse samenleving, maximaal te omarmen, te binden aan de samenleving, daarmee samen te werken. Aan diegenen die dat niet doen, moeten we heel duidelijk zeggen dat dat niet gaat. Dat zijn we ook aan het doen.
We zijn begonnen met 89 dossiers in het totaal, dat aantal heb ik daarnet al vernoemd. Vandaag zijn het nog 77 dossiers, na de ontvankelijkheidsfase. Ik ben ervan overtuigd dat er in de volgende fase nog een aantal zullen afvallen, omdat ze inhoudelijk niet voldoen aan de randvoorwaarden die we hebben gesteld. Maar ik doe dat op een objectieve manier. Ik doe dat niet subjectief, met de natte vinger, maar op basis van de adviezen die ik krijg en ernstig neem.
Ik ben er echter van overtuigd dat we enkele tientallen nieuwe geloofsgemeenschappen op lokaal niveau zullen kunnen herkennen. Op zich is dat een heel positieve zaak, want op die manier doen we wat we altijd hebben gezegd in ons regeerakkoord: we scheiden, om het in Bijbelse termen te zeggen, het kaf van het koren, maar we creëren ook positieve rolmodellen, mensen die absoluut willen meewerken, die binnen het kader van de grondwettelijke vrijheden willen functioneren, die respect willen opbrengen voor de scheiding van kerk en staat en voor de gelijkheid van man en vrouw en zich op een positieve manier willen inschakelen. Die mensen wil ik ten volle ondersteunen.
De anderen wil ik het heel duidelijke signaal geven dat zij binnen onze samenleving in de marge staan. Dat is belangrijk, want in de mate dat we een aantal geloofsgemeenschappen kunnen erkennen, wordt de druk op hen die niet worden erkend ook veel groter. Als je hier tot een geloofsgemeenschap behoort waarvan er slechts een marginaal aantal lokale geloofsgemeenschappen erkend zijn, dan is er binnen die geloofsgemeenschap ook geen klimaat of context waarbij er druk kan worden uitgeoefend op diegenen die zich niet conformeren. In de mate dat een voldoende aantal zich wel conformeert, groeit het aantal dat zich aansluit bij de Vlaamse samenleving en dat op de sokkel van onze moderniteit gaat staan. Dat is exact wat de ambitie is van ons decreet en wat ook de ambitie van deze regering is geweest: om daarin voortgang te maken.
Het probleem van dat orgaan is een uitdaging voor de federale overheid. Wij werken binnen ons Vlaams kader. Ik zal er zeer rigoureus over waken dat we op geen enkele manier worden gedetermineerd door of afhankelijk te zijn van welk advies dan ook van welk representatief orgaan dan ook. Dat is overigens helemaal niet het geval. We krijgen adviezen van de overheid zelf, van de inlichtingendienst, de screeningsdienst die we ter zake hebben en alle organen die ons verder adviseren.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Ik wil graag drie zaken aanhalen. Ten eerste, een Vlaamse kamer in een federaal orgaan is voor mij geen verregaande regionalisering. Als u dat wel vindt, minister, dan begrijp ik ... (Opmerkingen van Bart Somers)
Ah, maar dat is iets anders. Dat is iets anders.
Maar in de huidige regelgeving kun je niet meer doen.
Maar u kunt natuurlijk wel uw collega’s adviseren om dat artikel voor wijzigingen vatbaar te verklaren.
Ten tweede was er de suggestie van collega Ongena in verband met Thomas More. Wat zij zullen doen, gaat over de voorwaarden om in aanmerking te komen voor erkenning. Ik durf mij toch wel de vraag te stellen of dat relevant is. Want als een geloofsgemeenschap wil worden erkend, dan lijkt het mij evident dat die weet wat onze waarden en normen zijn. Ik zie dat helemaal niet als een theologische ondersteuning van onze geloofsgemeenschappen. Daarmee zeg ik niet, minister, dat wij ons als overheid moet bemoeien met die inhoudelijke theologische vraagstukken. Maar het is wel een feit dat u zelf hebt bevestigd dat die Moslimexecutieve bestaat uit een bende louche figuren. U kunt nu dus moeilijk bevestigen of zeggen dat u voor dat aspect van de ondersteuning wel op hen kunt rekenen.
Ten derde, minister, geloof ik eerlijk gezegd dat u het ook liever anders had gezien en dat u ook liever met betrouwbare partners had samengewerkt. Tegelijkertijd geloof ik ook dat u heel graag wilt overgaan tot een aantal nieuwe erkenningen. Maar de omstandigheden zijn nu eenmaal wat ze zijn. U moet accepteren dat ons Erkenningsdecreet alleen maar kan werken als we allemaal met betrouwbare partners aan tafel zitten en dat is vandaag niet het geval. Mijn suggestie is dan ook: zorg ervoor dat u niet de geschiedenis ingaat als die minister die snel snel tot erkenningen wil overgaan, koste wat het kost, ook al is dat met de ondersteuning van een onbetrouwbare en incompetente Moslimexecutieve.
De vraag om uitleg is afgehandeld.