Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, dit is een beetje een vreemde situatie. Deze vraag was eind september schriftelijk ingediend. Je verwacht dan ongeveer tegen eind oktober een antwoord, maar in november kwam er nog altijd niets. Ik heb dan eens gebeld naar het kabinet. De persoon in kwestie was er niet, maar men zou het doorgeven. Daar bleef het bij. Dan heb ik een mailtje gestuurd ter herinnering. Geen antwoord. Men heeft mij dan verwezen naar de directie Decreetgeving, omdat zij de schriftelijke vragen bijhouden. Zij hebben dan ook het kabinet gecontacteerd. Na een paar dagen hebben ze gezegd dat ze geen enkele reactie kregen van het kabinet-Weyts op de vraag van dinsdag 29 november, maar ze lieten weten dat ik reglementair de mogelijkheid had om mijn schriftelijke vraag om te zetten in een vraag om uitleg. Dat is blijkbaar de enige mogelijkheid, als stok achter de deur, om dan toch nog een antwoord te krijgen. Ik weet niet wat er aan de hand was. Was er een medewerker ziek of had men geen zin in die vraag, of had men er geen tijd voor? Maar goed, vandaar dat ze hier nu opnieuw geprogrammeerd staat.
Ik zal het wat inkorten. Het gaat over de uitstroom van startende leerkrachten. We vinden het allemaal van het grootste belang dat we die, meestal jonge, leerkrachten in het onderwijs kunnen houden. We stellen echter vast dat, binnen de vijf jaar na afstuderen, veel te veel van die mensen het onderwijs verlaten. Waarschijnlijk is het onzekere statuut een van de grootste oorzaken, maar er kunnen ook andere factoren meespelen. Daarover had ik eigenlijk een opvolgingsvraag, want we hadden in 2021 een gelijkaardige vraag gesteld. Toen liet u weten dat 37 procent van de leerkrachten die in het schooljaar 2015-2016 voor een onderwijscarrière kozen, tegen 2020-2021 het onderwijs opnieuw had verlaten. Dat was ongeveer stabiel. In het basisonderwijs lag het verloop wat lager. Daar stroomde 30 procent van de leerkrachten in het kleuteronderwijs en 26 procent van de mensen in het lager onderwijs binnen de vijf jaar uit. Deze cijfers toonden wel een stijging ten opzichte van de cohorte van een jaar eerder.
Vandaar dat ik een aantal vragen heb. Als u de cijfers bij hebt, zal ik proberen ze te noteren. Dat is een beetje een ongebruikelijke wijze, maar kom.
Hoeveel leerkrachten verlaten binnen de vijf jaar na hun eerste indiensttreding het onderwijs afgemeten op basis van de uitval tegenover het schooljaar 2020-2021? Ik zou dit graag horen in absolute cijfers en in percentages, per onderwijsniveau, en indien mogelijk ook met een onderscheid per provincie. Maar dat was vorig jaar blijkbaar ‘te arbeidsintensief’.
Twee: welke evolutie is hier waar te nemen ten opzichte van de eerdere jaren? Hoe evalueert u deze cijfers?
Drie: de gevraagde cijfers behelzen natuurlijk alle startende leraren die binnen een periode van vijf jaar na aantreden het onderwijs verlieten, ongeacht welke leeftijd ze hadden bij het moment van intrede of op het moment van uitstroom. Deze statistieken bevatten dus bijvoorbeeld ook zijinstromers die op latere leeftijd startten in het onderwijs en het onderwijs binnen de vijf jaar verlieten. Om specifiek de problematiek van de jonge startende te kennen, had ik ook graag deze cijfers uit hetzelfde overzicht, maar dan enkel voor startende leraren die op het moment van uitstroom uit het onderwijs jonger dan 30 waren.
Vier: welke evolutie is er hier waar te nemen ten opzichte van eerdere jaren? Hoe evalueert u deze cijfers?
Minister Weyts heeft het woord.
U hoeft zich niet geviseerd te voelen, mijnheer Laeremans. Ik denk dat ik naast de mondelinge vragen zowat honderd schriftelijke vragen per week verwerk. Ik probeer die ook allemaal persoonlijk te bekijken, en in dit geval had ik een eerste antwoord afgewezen en tot twee keer toe teruggestuurd naar af. Maar dat heeft te maken met de complexiteit, waar ik zo dadelijk op terug kom. Maar ondertussen was wel al een schriftelijk antwoord bezorgd, maar blijkbaar is het zo dat als je die omgezet hebt naar een mondelinge vraag, je het schriftelijk antwoord niet meer kan opladen. Daarom dacht ik dat die vraag al lang beantwoord was. Eenmaal ingediend als mondelinge vraag, blokkeert het opladen van het schriftelijk antwoord.
Maar het is complex en tijdrovend om het concept ‘startende leerkracht’ uit de databanken te halen. Onze databanken bestaan immers enkel uit gegevens die nodig zijn om de salarissen uit te betalen. In het verleden hanteerde mijn administratie daarom een pragmatische aanpak, door na te gaan of leerkrachten in het voorgaande schooljaar al dan niet een aanstelling hadden om te bepalen of het om startende leerkrachten gaat of niet.
Maar die aanpak is helemaal niet zuiver en mijn inziens ook niet correct, omdat bijvoorbeeld ook oudere personeelsleden die dan tijdelijk naar het onderwijs terugkeren ook daarin worden meegenomen. Dat vertekent je cijferreeks volledig omdat ze ook als startende leerkrachten worden gemerkt. Door middel van een koppeling van de databanken hoger onderwijs en de personeelsdatabank zal het in de toekomst wellicht wel mogelijk worden om dat begrip ‘starter’ veel eenduidiger, veel fijnmaziger en veel correcter af te bakenen.
Voorlopig lijkt het correcter en zinvoller om de uitstroom in kaart te brengen voor alle leerkrachten basis- en secundair onderwijs jonger dan 30 jaar binnen een periode van vijf jaar en die te gebruiken als parameter. Ik heb die cijfers eigenlijk al meegegeven in een schriftelijk antwoord aan collega Grosemans. Tussen de periode 2016-2021 en de periode 2015-2020 zijn de verschuivingen inzake uitstroom eerder beperkt. De totale uitstroom van jonge leerkrachten, met opnieuw dat criterium van onder de 30 jaar en binnen een periode van vijf jaar, bedroeg voor beide periodes 14 à 15 procent. Dat is enigszins vergelijkbaar met andere sectoren. Vandaag moet je ook in rekening brengen – maar dat geldt ook voor alle sectoren – dat die druk en die concurrentie groter zijn. De eerste vijf jaar krijgt iedereen wel aanlokkelijke aanbiedingen van andere werkgevers en kan er ook meer worden geboden in een krappe arbeidsmarkt.
In het antwoord op de schriftelijke vraag nr. 616 van collega Grosemans werden de uitstroomcijfers ook opgesplitst naar provincie en statuut, tijdelijk of vast. Ik geef mee dat je daaruit wel kunt afleiden, zoals je kunt verwachten, dat de uitstroom heel wat hoger is bij tijdelijke personeelsleden dan bij vaste personeelsleden, wat logisch is. De uitstroom is over het algemeen het hoogst in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en het laagst in West-Vlaanderen.
Omdat de uitstroom van startende leraren mij ook na aan het hart ligt en het belangrijk is om die op een correcte manier in kaart te brengen, zal ik ook op korte termijn een oproep lanceren voor een onderzoeksopdracht over instroom en uitstroom in het lerarenberoep. We hebben dat in het verleden al wel gedaan. De VUB-onderzoekers Ilse Laurijssen en Ignace Glorieux deden in 2018 een soortgelijk onderzoek en stelden vast dat de uitstroom van de afgestudeerden aan een lerarenopleiding relatief beperkt was. Van alle afgestudeerden met een professionele bachelor kleuteronderwijs die in de onderwijssector startten in 2008 – daar zit ook nog altijd een verlies op, we hebben het over de uitval van diegenen die wel starten, niet de uitval uit de lerarenopleiding –, bleek 94 procent nog steeds in onderwijs actief in 2013. Voor de professionele bachelors lager onderwijs, professionele bachelors secundair onderwijs en masters met de specifieke lerarenopleiding bedroeg de retentie in diezelfde periode respectievelijk 92 procent, 84 procent en 79 procent. De uitstroom bij de masters is verhoudingsgewijs het grootst.
Daarbij is het de bedoeling om nauwgezet in kaart te brengen in welke mate afgestudeerden van een lerarenopleiding in het lerarenberoep stappen en er vervolgens blijven. Ook de zijinstromers verdienen hierbij een bijzondere aandacht, aangezien we er in toenemende mate in slagen om deze groep aan te trekken maar het vervolgens ook uitermate belangrijk is om ze in het beroep te houden.
Ik ben ervan overtuigd dat veel aspecten een carrièrewissel kunnen veroorzaken. De onderzoeksopdracht kan op dat vlak wel wat meer klaarheid scheppen. Ik moet niet herhalen welke maatregelen we zelf al hebben genomen. Ze kunnen zeker bijdragen tot het behoud van leerkrachten en het inzetten op de werkzekerheid van startende leerkrachten. Ik verwijs daarvoor naar de meest recente cao. Ik kan ook verwijzen naar de campagne ‘Lesgeven is alles geven’ en naar de geldelijke anciënniteit voor nieuwe zijinstromers.
Ik sluit af met een oproep aan eenieder om zeker de mooie kanten van het beroep te blijven belichten en de negatieve beeldvorming rond het beroep enigszins in balans te brengen. Dit vond ik natuurlijk bij uitstek een van die antwoorden waardoor we de facto en eigenlijk onrechtmatig, door niet-gezuiverde cijfers te gebruiken die de realiteit vertekenen, onze eigen ruiten ingooien. Als dat niet overeenstemt met de realiteit, dan moeten we die cijfers niet brengen. Daarom heb ik ze tot tweemaal toe teruggefloten, met dit antwoord en de onderzoeksopdracht die we in de plaats zullen zetten tot gevolg.
Mijnheer Laeremans, ik heb de cijfers al gekregen. U moet dat zeker niet persoonlijk opvatten.
De heer Laeremans heeft het woord.
Ik blijf nog altijd op mijn honger zitten met betrekking tot de cijfers die ik heb gevraagd. Minister, u hebt gezegd dat ze in 2008 zijn begonnen. Maar het ging over die die in 2016-2017 zijn gestart. Wat is er daarmee gebeurd in 2020-2021? Ik begrijp al uw overwegingen, dat we met zuivere cijfers moeten werken, dat die ouderen daar het best worden uitgefilterd, en dat we dat in het vervolg met enkel de jongeren voor 30 zullen bekijken in die cijfers. Het is ook goed dat u een onderzoeksopdracht zult geven. Het is belangrijk dat we dat cijfermateriaal hebben. Maar ik heb geen cijfers gekregen met betrekking tot wat er vorig schooljaar is uitgestroomd uit het kleuteronderwijs. Het jaar ervoor was dat 593, 850 in het lager onderwijs en 2082 in het secundair onderwijs: 30 procent, 26 procent en 37 procent. Dat zijn de niet-gezuiverde cijfers, want daar zitten nog een aantal ouderen tussen en zo. Die cijfers had ik graag gekregen. Als u ze hebt gekregen, mevrouw Grosemans, dan is het voor mij goed. Dan kan ik ze gewoon kopiëren. U zegt dat u het antwoord hebt teruggestuurd. Dan moet dat toch ergens rondhangen. Het mag niet in het systeem worden ingevoerd. We zijn al tevreden als u het mij op papier kunt bezorgen, want nu sta ik nog nergens.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Doet u maar eerst, dan kom ik straks wel tussen.
Minister, ik wil positief beginnen. Ik las gisteren dat er vijfhonderd extra studenten zijn gestart in de lerarenopleiding. Dat zijn er vijfhonderd meer dan het vorige academiejaar. Dat is niet alleen bijzonder positief, dat is ook bijzonder hoopvol.
Wat betreft de uitstroom wil ik verwijzen naar iets wat ook de heer Daniëls al een aantal keren heeft aangehaald in deze commissie: de exitgesprekken, waarvan ik denk dat ze belangrijk zijn omdat we op dit ogenblik niet goed weten waarom die startende leerkrachten er de brui aan geven. Ik wil daarbij wel beklemtonen dat ik absoluut niet wil dat we de scholen en de directies meer planlast bezorgen. Maar nu varen we wel voor een stuk blind. Gaat het om een samenraapsel van uren? Is het de administratie? Waarom stoppen ze ermee?
Minister, u werkt aan de vermindering van de planlast. Ik denk dat planlast een grote rol speelt. Maar ik wil daarbij toch ook nog eens zeggen dat natuurlijk niet alles administratieve planlast is. Als je een heel gerichte commentaar schrijft op een rapport om een leerling verder te helpen, dan is dat uiteraard geen planlast. Of als je in een leerlingvolgsysteem voor bepaalde leerlingen een verslag schrijft om die leerlingen extra op te volgen, dan is dat uiteraard ook geen planlast. Het is maar planlast als je het ervaart als iets wat heel zinloos is, iets wat de onderwijskwaliteit niet ten goede komt. Wat dat betreft ben ik heel tevreden met die onderzoeksopdracht die u geeft, minister.
U hebt al een aantal initiatieven aangehaald. Ik verwijs ook nog naar de Commissie van Wijzen, ook het Leerpunt, maar ook de onderwijsambassadeur. Wat betreft die laatste heb ik eigenlijk een vraag. Kunt u nog iets meer vertellen over de werkzaamheden die zij tot nu toe heeft ondernomen? Hebt u op regelmatige basis een overleg met de onderwijsambassadeur?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Voorzitter, u hebt de vraag gesteld die ik wou stellen over de onderwijsambassadeur, maar dat spaart mijn stem.
Maar ik wou, minister, dit nog een keer afzetten tegen de andere sectoren, want ik merk ook dat in andere sectoren – in de zorg, in gelijk welke job die men doet – jongeren, mensen die starten op de arbeidsmarkt, meer dan vroeger van job verwisselen. Ook dat moeten we, denk ik, meenemen in hoe we kijken naar het onderwijs. Waar mensen vroeger meer honkvast waren en de job startten en jarenlang in die job bleven, merken we dat jongeren nu meer gaan shoppen en ook van andere oorden willen genieten. Ik denk dus dat dat ook wel meegenomen moet worden, als we het onderwijs afzetten tegen andere sectoren.
Wat ik ook graag zou meegeven, minister, in het onderzoek, is hoe zijinstromers naar de job kijken. Voldoet het wel aan de verwachtingen? Hebben ze een goede ervaring in hoe ze opgeleid zijn? En als laatste: hoe wordt de aanvangsbegeleiding ervaren door die zijinstromers en wat kunnen we daar nog uit leren?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik denk dat al die elementen die u aanhaalt, net het voorwerp dienen uit te maken van dat onderzoek dat ik in het vooruitzicht stel.
Twee, mijnheer Laeremans, ik heb dus verwezen naar het antwoord dat mevrouw Grosemans destijds heeft gekregen. Blijkbaar is dat al een vraag van juni. Daarin staan de cijfers vermeld, die cijfers die ik bij dezen ook vermeld. Als je twee periodes van vijf jaar gaat vergelijken, enerzijds de periode 2016-2021 – dat is vijf jaar – en anderzijds de periode 2015-2020, dan kun je de verschuivingen zien. En de totale uitstroom van jonge leerkrachten bedroeg voor die twee periodes rond de 14 à 15 procent.
Vervolgens heb ik ook de variatie naargelang het statuut en de provincie meegegeven, maar die ga ik u nu niet geven. Maar het schriftelijk antwoord is gepubliceerd. Dat staat te uwer beschikking.
De heer Laeremans heeft het woord.
Ik heb geen bijkomende vragen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.