Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik ga van rijpe mensen naar mensen die in een andere fase van hun leven zitten. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits. Gelach)
Het is de laatste vraag van deze commissie en ze gaat inderdaad al een tijdje mee. Maar het is wel een heel belangrijke en een waarvan ik zelf vind dat we er toch echt voldoende bij moeten stilstaan, ook hier.
Minister, in een wereldwijde studie blijkt dat het aantal zaadcellen in sperma drastisch daalt. Op 45 jaar tijd, in de periode tussen 1973 en 2018, stellen de onderzoekers een gemiddelde daling vast van liefst 62 procent. Dat zijn toch hallucinante cijfers, 62 procent. Er valt bovendien een versnelling van de achteruitgang op te merken. Waar ze tot ongeveer de millenniumwissel een daling zagen met zowat 1 procent op jaarbasis, zitten we ondertussen op een daling tot 2,6 procent. Uroloog Piet Hoebeke besluit daaruit dat “als deze trend zich doorzet, de gemiddelde man in 2050 geen kinderen meer zal kunnen krijgen zonder hulp”. Laat dat toch even doordringen. In 2018 telden de onderzoekers gemiddeld 49 miljoen zaadcellen per milliliter sperma. Met een daling van 2,6 procent per jaar zitten we nu dus waarschijnlijk al rond de 40 miljoen per milliliter, hetgeen volgens de World Health Organization (WHO) de kritische grens is waaronder er vruchtbaarheidsproblemen ontstaan.
De hoofdoorzaak van de achteruitgang is de nefaste invloed van hormoonverstoorders, zoals ftalaten. Dergelijke stoffen, waar we in het dagelijkse leven continu mee in aanraking komen, cumuleren in ons lichaam. Ze uit het lichaam verwijderen is onmogelijk. Het is iets waar ook onze fractie – en ik weet ook andere fracties – al heel lang bezorgd mee aan de slag zijn op alle niveaus. Die hormoonverstoorders zorgen trouwens niet enkel voor een dalende vruchtbaarheid, maar ook voor een toename aan genitale misvormingen.
Volgens uroloog Hoebeke zal het allicht nooit zo ver komen dat de aanmaak van zaadcellen volledig zal opdrogen. “Hormoonverstoorders kunnen veel kapotmaken, maar ze kunnen de hormonale functies niet volledig stilleggen.” Er zal een nivellering komen, maar dat zal dan wel op een laag niveau zijn. En dan is het de vraag of dat lage niveau nog zal volstaan voor een natuurlijke bevruchting, zonder dure medische tussenkomst. Stel u voor dat in 2050 alle bevruchtingen allemaal kunstmatig of met ondersteuning moeten gebeuren.
De voorbije decennia gebeurde er al veel onderzoek naar de schadelijke effecten van ftalaten. De toepassing van een zestal van die hormoonverstorende stoffen werd daarom binnen de Europese Unie verboden bij de productie van kinderspeelgoed en kinderverzorgingsartikelen. Bij de productie van allerhande andere gebruiksvoorwerpen gelden er echter geen restricties.
Vandaar toch onze vragen hierbij. Dat is inderdaad iets wat veel breder gaat dan alleen maar de volksgezondheid, maar de uiteindelijke impact betreft wel de volksgezondheid en de kwaliteit van ons toekomstig sperma.
Hoe kijkt u naar de resultaten van het globale onderzoek? Kunnen die resultaten bevestigd worden door Vlaams onderzoek?
Ziet u, naast hormoonverstoorders, nog andere oorzaken voor de daling?
Hoe wilt u proberen die dalende tendens te keren?
Doet Vlaanderen al het mogelijke om de contacten van de bevolking met hormoonverstoorders tot een minimum te beperken?
Moet er meer bewustmaking komen over de gevaren van hormoonverstorende producten, al dan niet toegespitst op de mannelijke vruchtbaarheid? Zo ja, welke initiatieven plant u hierrond?
Welke initiatieven wilt u, in samenspraak met uw collega-ministers van Volksgezondheid binnen België en Europa, nemen om werk te maken van een strikter kader voor het gebruik van ftalaten en andere hormoonverstoorders?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega. Zoals u zegt, het is een belangrijke vraag.
Ik geef toch een kleine kanttekening. De grote studie toont aan dat het aantal spermacellen en het aantal spermacellen per zaadlozing stelselmatig dalen bij mannen zonder gekende fertiliteitsproblemen. Maar de studie heeft zelf niet gekeken naar de oorzaken van die afname en ook niet naar de kwaliteit van de cellen. Mannelijke onvruchtbaarheid, waarvoor gevreesd wordt, heeft niet alleen met het aantal zaadcellen te maken, maar ook met de kwaliteit, zoals de vorm, de beweeglijkheid enzovoort.
Hoe dan ook, die daling in het aantal is wel een feit, en verder onderzoek naar de oorzaken van die achteruitgang en maatregelen om een verdere verstoring van de reproductieve gezondheid van mannen te voorkomen, zijn absoluut aangewezen.
Het agentschap Zorg en Gezondheid heeft geen weet van een recente vergelijkbare studie naar het aantal spermacellen bij Vlaamse mannen zonder gekende fertiliteitsproblemen. Als we verder onderzoek doen, zal het dus op basis van deze studie zijn.
Zijn er nog andere oorzaken? Voor een verminderde vruchtbaarheid zijn er diverse mogelijke oorzaken. Naast de chemische stoffen in onze leefomgeving, zoals de ftalaten waarnaar u verwijst, wat weekmakers zijn die gebruikt worden in plastic, zijn er ook leefstijlfactoren – onderschat dat niet – zoals roken, alcohol en overgewicht, bepaalde geneesmiddelen en de leeftijd waarop men kinderen krijgt. Op latere leeftijd is men minder vruchtbaar.
Hoe kunnen we dat keren? Wij zetten in op initiatieven om de leefstijl te verbeteren, zoals gezonde voeding, rookstop en vermindering van het alcoholgebruik. Dat zijn allemaal zaken die van belang zijn. Daarnaast werken we ook mee – ik wil niemand viseren – aan het nationaal actieplan hormoonverstoorders (NAPED - National Action Plan on Endocrine Disruptors) 2023-2027. Dat bestaat uit drie pijlers: preventie, reglementering en wetenschappelijk onderzoek. De doelstelling van het NAPED is om een algemeen en samenhangend kader tot stand te brengen om de blootstelling aan hormoonverstoorders in ons land te verminderen en de gezondheid en het milieu beter te beschermen.
Doen we voldoende? Ftalaten en bisfenolen, die dus weekmakers in plastic zijn, zijn gemeten bij jongeren in hun urine in drie opeenvolgende humane biomonitoringcampagnes van het Steunpunt Milieu en Gezondheid. Dat is toch belangrijk om vast te stellen. Er was een eerste programma van 2007 tot 2011, een tweede van 2012 tot 2015 en het derde liep van 2016 tot 2020. De resultaten geven een statistisch significante daling aan van het gehalte aan toxische weekmakers bij de jongeren. Dat is op zich niet slecht. De daling is gelijk opgaand met recente effectieve beleidsmaatregelen zoals het beperken van de weekmakers in plastic. Vanuit de Europese REACH-verordening (Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals) die regels oplegt voor de registratie, de evaluatie, de autorisatie en de beperking van chemische stoffen, is het gebruik beperkt in speelgoed, in vloerbekleding, in papier, in matrassen, in kabels, in kledij en in andere plastic gebruiksgoederen.
Op 2 december van vorig jaar – het is dus misschien goed dat uw vraag wat uitgesteld is – werd in de Vlaamse Regering het voorstel goedgekeurd tot de uitvoering van een vijfde cyclus van het referentiebiomonitoringsprogramma van het Steunpunt Milieu en Gezondheid voor de periode 2022-2027. Komend jaar zal via een actorenbevraging ook bekeken worden welke parameters voor onderzoek meegenomen worden. De zeer zorgwekkende stoffen, waartoe heel wat stoffen met hormoonverstorende eigenschappen behoren, zullen zeker de nodige aandacht krijgen.
Ook met de uitwerking van het NAPED 2023-2027 zullen initiatieven genomen worden om de blootstelling aan hormoonverstoorders in Vlaanderen te verminderen en de gezondheid en het milieu beter te beschermen. Goed nieuws, maar we gaan verder monitoren.
En dan de gevaren, uw vijfde vraag. De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) heeft recent een subsidieproject afgerond waarin een overzicht wordt gemaakt van succesvolle materialen voor preventie van blootstelling aan hormoonverstoorders in binnen- en buitenland. Daarbij zijn stakeholders bevraagd en zijn ook aanbevelingen geschreven voor de verdere uitwerking van toekomstige preventiecampagnes.
In het nationaal actieplan hormoonverstoorders wordt voorzien dat de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, in samenwerking met de gewest- en gemeenschapsoverheden, via een externe communicatiepartner ook een aantal opeenvolgende sensibilisatiecampagnes zal organiseren. Dat zal dit jaar starten. Het agentschap Zorg en Gezondheid heeft op de huidige begroting ook een budget voorzien van 80.000 euro om preventiecampagnes te ondersteunen voor de periode 2023-2024. We gaan kijken met VITO hoe we dat het best aanpakken.
En dan was er uw laatste vraag. Binnen het nationaal actieplan hormoonverstoorders is een pijler reglementering opgenomen. Die pijler groepeert de acties die het juridisch kader versterken om hormoonverstoorders meer uit ons leven te bannen en kwetsbare bevolkingsgroepen beter te beschermen. Er zijn een aantal regelgevende acties die voornamelijk door de federale overheid moeten worden opgenomen, omdat productveiligheid uiteraard een federale bevoegdheid is. Het gaat over het bijdragen aan de Europese wetgeving en een actieve bijdrage leveren aan beoordelingsprocedures voor de identificatie van hormoonverstoorders. Er moet in België ook een Europees traceerbaarheidssysteem ingevoerd worden voor producten die hormoonverstoorders bevatten. Er moet ook een identificatie mogelijk zijn van instrumenten om een gezonde en doeltreffende vervanging van hormoonverstoorders te bevorderen en aan te moedigen. En er moeten ook strengere controles komen op ingevoerde producten.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, minister.
Ik ben blij dat u, net als onze fractie, heel erg doordrongen bent van de uitdaging die er op dat gebied is. We hebben vorig jaar veel over perfluoroctaansulfonaat (PFOS) en poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) gesproken – terecht natuurlijk – en we hebben in een ver verleden de asbestrisico’s als samenleving misschien onderschat. Ik denk dat we hier hetzelfde aan het doen zijn en ons achteraf de vraag gaan stellen wat we eigenlijk gedaan hebben. En dat is niet alleen in Vlaanderen zo, maar wereldwijd, vrees ik. Want u lijst de producten op waar minder ftalaten in zitten, maar er zijn ook nog heel wat producten – pvc enzovoort – waar wel nog massaal gebruik van wordt gemaakt in de bouwsector. Er zijn mannen die daarmee aan de slag zijn, kinderen die daarmee spelen enzovoort.
Ik denk dat er echt nog heel veel werk is. Een groot deel zit inderdaad niet in uw bevoegdheid, het zit zelfs niet in dit parlement. Daar moeten we aan de overkant van de straat vanuit al onze partijen mee op duwen, want de lobby om dit toch trager te laten gaan, blijft wel sterk. Aan de andere kant zit alles rond preventie en bewustzijn in de tussentijd natuurlijk wel bij u.
Ik ben blij dat er een aantal stappen gezet worden, dat er ook voorzichtige signalen zouden zijn dat de cijfers bij jongeren en kinderen in de goede richting gaan. Maar ik wil er toch wel op blijven hameren dat een duidelijke, harde campagne vanuit de Vlaamse overheid volgens mij nodig en wenselijk zou kunnen zijn, die zegt wat de cijfers zijn, wat de impact is en wat de producten zijn waar het massaal in zit. Dus stel ik toch de vraag of daar misschien nog werk van kan worden gemaakt in de komende tijd.
Mevrouw Sleurs heeft het woord.
Ook wij hadden een paar vragen, maar die zijn in het uitgebreide antwoord van de minister al beantwoord.
Maar ik druk ook de steun uit voor dit beleid en het belang van deze materie. Ik wil u zeggen dat mijn eerste parlementaire tussenkomst in 2010 in de commissie Sociale Zaken in de Senaat over bisfenolen ging. Ik herinner het mij nog goed, want ik kende daar niets van. Dat was mijn allereerste kennismaking met de commissiewerking en een tussenkomst die ik moest doen, en dat ging over bisfenolen. Vandaar dat het mij altijd is bijgebleven.
Maar ondertussen is er wel veel werk verricht, al zijn er nochtans nog heel wat uitdagingen. Vandaar is er ook vanuit onze fractie de steun om dit verder heel nauw op te volgen, met de campagnes die gevoerd zullen worden, en dan zeker de verdere acties om die hormoonverstoorders zoveel mogelijk te kunnen bannen.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel voor de steun.
Weet dat we er echt wel mee bezig zijn. Het feit dat uit de monitoring blijkt dat, gelijk opgaand met de beleidsinitiatieven, ook het aantal stoffen daalt, vind ik op zich een goede zaak. Maar, zoals gezegd, er zijn meer dingen aan de hand dan puur de hormoonverstorende stoffen. Het vraagt uiteraard een beetje om een multiaanpak. Maar we moeten het zeker in het oog houden, want ik wil niet dat onze jonge mannen geen bijdrage meer zouden kunnen leveren, en oudere mannen ook niet.
Ja, ik ging het juist zeggen: Aznavour was in de tachtig. (Gelach)
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik heb wel de zegen gehad dat mijn drie dochters daarvoor al geboren waren. (Opmerkingen)
Ik zal dat met mijn vrouw thuis bespreken. Ik zal daarover in de commissie geen engagementen aangaan, maar dank u wel, minister, voor uw engagement om dit te blijven opvolgen. Wij gaan dat ook doen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.