Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Ronse heeft het woord.
Mijn inspiratie voor deze vraag komt van een zeer sterke ondervoorzitter van cd&v die een aantal voorstellen rond de jobdeal 2.0 op tafel heeft gelegd die ik bijzonder goed geformuleerd en zeer inspirerend vind. Een van die voorstellen was het volgende.
Hij stelde dat bijna een op de vier van de werklozen onvoldoende tot geen Nederlands spreekt. Steeds meer kinderen groeien ook op in een omgeving waar het Nederlands niet de moedertaal is. Zijn analyse is dat we veel kordater moeten zijn ten aanzien van mensen die weigeren om de Nederlandse taal te leren. Aan de werkloosheidsuitkering zijn ook plichten verbonden, en minstens de goede wil om de taal te leren is er daar één van. Ik ben het volledig eens met de ondervoorzitter van cd&v op dat punt, en trouwens ook op vele andere punten. Daarom wil ik dit hier in de commissie aanbrengen. Ik heb de volgende vier vragen hierover aan de minister.
Worden de lessen Nederlands vandaag meegenomen als verplichte actie op het afsprakenblad? Zit het er telkens in bij iemand die de taal niet machtig is en een werkloosheidsuitkering ontvangt?
Hebben alle 42.737 – dat is een middelgrote stad – werkzoekenden die het Nederlands onvoldoende tot niet beheersen het volgen van lessen Nederlands als verplichte actie op het afsprakenblad meegekregen? Indien niet, hoe beslist VDAB over het al dan niet volgen van lessen Nederlands?
Hoeveel werklozen werden reeds gesanctioneerd omdat ze niet willen ingaan op een taalaanbod Nederlands of omdat ze deze opleiding vroegtijdig hebben stopgezet?
Op welke manier kunnen lessen Nederlands afdwingbaar worden gemaakt? Kunnen we daar korter op de bal spelen, zoals de ondervoorzitter van cd&v, die toevallig ook de voorzitter is van deze commissie – voor de miljoenen kijkers die zich dat moesten afvragen –, dat ook heeft voorgesteld?
Dank u wel. Ik ben blij dat u inspiratie vindt in de voorstellen van de mooiste partij van Vlaanderen.
Minister Brouns heeft het woord.
Dank, collega Ronse. De kennis van het Nederlands is onmiskenbaar een enorm voordeel wanneer je in Vlaanderen solliciteert voor een job. Het zorgt ervoor dat je kunt communiceren met je collega’s en met klanten. Het is ook in het kader van de veiligheid op de werkvloer een niet onbelangrijk gegeven.
Maar daarnaast is en blijft de werkvloer de grootste school van Vlaanderen. Ik ben niet van mening dat iedere werkzoekende het allerhoogste niveau van het Nederlands moet hebben alvorens door te stromen naar onze arbeidsmarkt. Ik onderschrijf voor de volle 100 procent het principe van ‘integratie door werk’ van een van mijn illustere voorgangers, Philippe Muyters, waarbij de werkplek wordt gezien als de geknipte plaats om Nederlands te leren. Dit kan bijvoorbeeld door taalcoaching op de werkvloer of meer individuele beroepsopleidingen (IBO's) met taalondersteuning. Vanaf 1 januari 2023 komt er ook een nieuwe oproep Jobcoaching.
Natuurlijk zijn er werkzoekenden met onvoldoende kennis van het Nederlands die daardoor niet onmiddellijk aan de slag kunnen. Het is de rol van VDAB om dat te beoordelen. Zij krijgen een opleiding Nederlands. Op dat moment wordt Nederlands leren opgenomen in het afsprakenblad. De opdracht moet uitgevoerd worden tegen een bepaalde datum en is verplicht. De uitvoering van het afsprakenblad wordt maandelijks opgevolgd.
Als een taak of een opdracht niet of onvoldoende uitgevoerd wordt, volgt de bemiddelaar de klant formeel op. De bemiddelaar kan het dossier overdragen aan de controledienst van VDAB met de vraag om de klant te sanctioneren. De controledienst beslist op basis van het dossier over het type en de duur van de sanctie.
In het eerste semester van 2022 werden in totaal 15 werkzoekenden met weinig kennis van het Nederlands gesanctioneerd omdat ze een opleiding weigerden of een opleiding stopgezet hebben met een ongeldige reden. Een opsplitsing naar type opleiding is niet beschikbaar. Het gaat hier dus niet specifiek over taalopleidingen, maar over de beroepsopleidingen in het algemeen.
Hiernaast werden 82 werkzoekenden met weinig kennis Nederlands gesanctioneerd omdat ze onvoldoende meewerkten in de uitvoering van de afgesproken acties met de bemiddelaar. Een opleiding taalaanbod Nederlands kan deel uitmaken van deze acties.
Daarnaast zijn er nog andere redenen waarom iemand een sanctie of verwittiging zou kunnen krijgen. De volledige groep van op te volgen werkzoekenden, waar ook werkzoekenden met een werkloosheidsuitkering en weinig kennis van het Nederlands bij horen, kreeg in het eerste semester van 2022 in totaal 6594 sancties en 5219 verwittigingen van VDAB.
De heer Ronse heeft het woord.
Eerst en vooral: ik ben het uiteraard eens met het feit dat we heel veel tijd zouden verliezen als we voorstellen dat iedereen bij wijze van spreken al een basisniveau Nederlands heeft voor die aan de slag gaat. Dus het feit dat de werkvloer de beste school is voor het Nederlands, daar ben ik het ontzettend mee eens. Maar zeker als het gaat over een middelgrote stad, toch wel 44.000 of 47.000 mensen ongeveer, moeten we toch consequent blijven in die afspraken. We laten dat telkens steken. Ik heb uit uw antwoord begrepen dat dat gebeurt. Wat mij een beetje betreurt in uw antwoord – en dat is niet naar u, maar naar VDAB toe – is dat er opnieuw bijna niet gemonitord wordt. Ik heb van u begrepen dat er 15 werkzoekenden werden gesanctioneerd. Het is me even ontgaan in welke periode dat was. 2022? (Opmerkingen van minister Jo Brouns)
In het eerste semester van 2022 15 sancties vanwege het vroegtijdig stoppen van een opleiding met een ongeldige reden, maar dan is het niet eens duidelijk welk type opleiding. U zei dat het een IBO of een taalopleiding kon zijn. Dat kan breed zijn. Vanuit het parlement moeten we dat toch minstens aan VDAB vragen. Ere wie ere toekomt: collega Bothuyne, voorzitter van deze commissie, is al meerdere legislaturen aan het aandringen op de noodzaak van die talenkennis. Minstens moeten wij als parlement verwachten dat men bijhoudt hoeveel mensen effectief gesanctioneerd worden, omdat ze pertinent weigeren om mee te werken aan zo’n opleiding. Ik vind dat vrij fundamenteel.
Dus mijn eerste bijvraag is: kunnen wij aan het VDAB-bestuur vragen om dat deftig te monitoren? Dat lijkt mij niet echt planlast. Met een goede customer relationship management (CRM) moet dat toch perfect kunnen.
Mijn tweede vraag betreft het volgende. Ik heb me de laatste tijd wat verdiept in dat sanctiebeleid. Gisteren hebben we ook wat zaken kunnen rechtzetten ten aanzien van collega Malfroot en collega Vande Reyde. Er zijn al 794 mensen die definitief een uitsluiting hebben gekregen. Maar door mij daarin te verdiepen, heb ik ook vastgesteld dat VDAB met een lange cascade werkt. Je moet eigenlijk al een paar keer tegen de lamp lopen, vooraleer je de zwaarste uitsluiting krijgt.
Ik vind dat het niet willen volgen van een taalopleiding, of dat voortijdig zonder geldige reden stoppen, een zware inbreuk is. Als je hier een volwaardige werkloosheidsuitkering krijgt, en je hebt geen goede reden om ons taalaanbod en de taalopleiding die je krijgt te weigeren, dan vind ik dat je geen recht meer mag hebben op die werkloosheidsuitkering. Dus mijn vraag, minister, is: kunnen we heel dat cascadesysteem van VDAB ‘bypassen’ voor een dergelijke overtreding op wat de samenleving mag verwachten van zo iemand? Lees: kunnen we VDAB geen carte blanche geven om, als dat gebeurt, meteen naar de controledienst te gaan, en bijvoorbeeld te vragen om de betrokkene uit te sluiten van het recht op een werkloosheidsuitkering?
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Bedankt, collega Ronse, voor uw heel goede vraag. Het is zo dat taal de sleutel is tot integratie. Taal is zeer belangrijk. Zo zien we in ons onderwijs dat er heel veel anderstaligen zijn – of ze nu Frans, Turks, Chinees of een andere taal spreken – bij wie het gebrek aan kennis van het Nederlands een heel groot probleem vormt. Taal begint natuurlijk thuis. Daarom vind ik het heel belangrijk dat we met VDAB gaan werken aan die kennis van de Nederlandse taal. Ik deel uw mening, mijnheer Ronse. Ik wilde net dezelfde vraag stellen. Is het niet mogelijk om mensen te sanctioneren of zelfs uit te sluiten van werkloosheidsvergoedingen als ze de taalopleiding stopzetten? Want alles begint bij de kennis van het Nederlands.
Dit is een belangrijke vraag van collega Ronse over een belangrijk onderwerp, waarop we inderdaad al een aantal jaar hameren. Het lijkt me belangrijk dat er eerst en vooral een kwaliteitsvol aanbod is van taalopleidingen, zowel klassikaal als op de werkvloer. Een belangrijke persoonlijke kanttekening daarbij is dat ik vind dat we ernaar moeten streven om werkzoekenden die aan de slag gaan, te motiveren om die opleiding Nederlands verder te zetten. Mensen die het Nederlands niet onder de knie hebben, ook al hebben ze op een bepaald moment een arbeidscontract, zijn en blijven heel kwetsbaar, zowel in de samenleving als op de arbeidsmarkt. Het is dus een extra taak voor VDAB om daaraan te werken in overleg met de werkgever en de opleidingsinstelling in kwestie.
Die stok achter de deur moet er zijn. Daarom is het zo belangrijk dat er een heel duidelijk afsprakenblad wordt gemaakt, waarop de verwachtingen ten aanzien van de werkzoekende, ook op het vlak van taal en taalverwerving, worden genoteerd. Dat is de basis van het hele stok-achter-de-deurbeleid van VDAB. Maar ik heb begrepen dat daar versneld en versterkt werk van gemaakt wordt.
De heer Ongena heeft het woord.
Collega’s, ik ondersteun deze vraag. De kennis van het Nederlands is cruciaal. Ik sluit me helemaal aan bij wat de minister zegt: het kan nooit de bedoeling zijn dat het onvoldoende kennis hebben van een taal en daarom een taalopleiding volgen een hindernis is voor het vinden van een job. De eerste prioriteit, ook van VDAB, moet natuurlijk blijven om mensen aan een job te helpen. Dat is de grootste uitdaging. Ik geloof ook veel meer in ervoor zorgen dat mensen de taal leren op de werkvloer. Dat blijft, denk ik, toch wel de eerste prioriteit. Als we de cijfers zien, zeker de algemene sanctioneringscijfers, dan merken we toch dat daar een probleem is, of het nu gaat om 2 of om 7 maal 52. We weten dat er een interpretatieverschil is, het ene is het actief kader, het andere het passief kader. Maar bij 2 in een actief kader gaat het over mensen die zelf onvoldoende inspanningen doen. Dat is gewoon te weinig. Dat is volgens mij natuurlijk ook het bewijs dat er bij VDAB – en ik zal me voorzichtig uitdrukken – nog altijd een marge is om de druk op werkzoekenden om effectief een job aan te nemen te verhogen, ook al spreken ze nog niet genoeg Nederlands.
Langs de andere kant – en dan kom ik tot mijn bijkomende vraag – wordt nu in vacatures de kennis van het Nederlands vaak als een vereiste gesteld. Maar als je met werkgevers spreekt, zeggen ze vaak, zeker voor laagopgeleide werknemers, dat het Nederlands niet zo belangrijk is, al moeten ze natuurlijk wel een basiskennis hebben. Ze willen hen en cours de route – en VDAB doet via taalcoaches al heel wat inspanningen – wel voldoende Nederlands leren. Misschien is het dan ook belangrijk dat VDAB, als ze vacatures ziet waarin de kennis van het Nederlands wordt gevraagd, eens proactief polst bij werkgevers in welke mate dat nu echt een absolute vereiste is. Dat is misschien ook een kans voor VDAB om haar aanbod rond taalcoaching in de markt te zetten. Mijn vraag is dus de volgende. Moet VDAB misschien proactief bij vacatures nagaan hoe strikt die eis van kennis van het Nederlands is? Doet VDAB dat? Mocht ze het niet doen, is het een suggestie om dat te doen. Want de eerste prioriteit blijft toch nog altijd aan de slag gaan, gelet op de grote krapte die we kennen.
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor die aanvullende vragen en beschouwingen.
Collega Ongena, ik deel ook wel uw mening en uw visie op de aanpak omtrent taal. Ik denk dat we inderdaad hetzelfde zeggen: dat het belangrijk is dat we voldoende Nederlands kennen wanneer we aan de slag gaan, maar dat we ook alle kansen moeten bieden om dat 'on the job' te leren. Dat neemt niet weg dat opvolging vanuit VDAB heel strak kan en mag zijn.
In het algemeen is het inderdaad vaak een vaststelling dat we allemaal op zoek gaan naar die witte raaf. Dat is de ambitie van elke werkgever, om het beste personeel aan zich te kunnen binden. En dat die eisen in het algemeen vaak vrij hoog liggen – soms te hoog liggen –, ook op het vlak van taal, dat mag geen drempel zijn. Ook daar ligt een belangrijke rol voor VDAB, dat ze dat in overleg met die werkgevers bekijken.
Algemeen ben ik ook wel voorstander van het maximaal beschikbaar hebben van data. Dus dat is een terechte opmerking, dat we dat ook moeten kunnen differentiëren op het vlak van het type opleiding. Terechte opmerking, collega Ronse.
Algemeen, wat het sanctioneringsbeleid betreft en de context van de afsprakenbladen, waarbij de basis wordt gelegd om inderdaad te kunnen optreden, te kunnen verwittigen, te kunnen sanctioneren: ik heb het genoegen gehad deze week te spreken met een heel aantal bemiddelaars. Je voelt daar heel goed dat zij de politiek-maatschappelijke druk richting VDAB ook wel voelen en dat zij dat – gelet op de vele vacatures – verder moeten aanscherpen, en dat die ambitie er ook wel is. Het is ook wel de kunst om in die grote wereld van VDAB de bemiddelaars allemaal op een lijn te krijgen, want iedereen heeft zijn eigen referentiekader. Want het blijft een-op-eenmaatwerk, het blijft altijd maatwerk om hem of haar – de kandidaat – toe te leiden naar een job, voldoende gesterkt in de competenties die nodig zijn voor die job. Maar het is zeker waar, wat die afsprakenbladen betreft, dat dat een aandachtspunt kan, mag en moet zijn.
Ook de doorlooptijd, denk ik, is een aandachtspunt. Ik heb geleerd dat, van het ogenblik dat er een transmissie in gang wordt gezet, daar ook nog wel wat werk aan de winkel is, wat interne controle betreft. Ik voel daar het engagement en de ambitie om elkaar intern uit te dagen, om dat zo performant mogelijk te gaan organiseren.
We zijn absoluut voorstander van een beleid waarbij we afspraken maken met mensen rond opleidingen, zeker ook rond taal, en waarbij, wanneer dat niet nageleefd wordt, kan en moet worden opgetreden.
De heer Ronse heeft het woord.
Eerst en vooral dank aan collega Malfroot. Er heeft mij nog nooit iemand hulp gebracht vanuit de ruimte.
Twee, collega Ongena, het doet ontzettend veel deugd om u terug te zien en te zien dat u er goed en gezond uitziet.
Onze samenleving mag verwachten dat, als de sociale bijdragen die iedereen doet – alles wat afgeroomd wordt van ieders loon – naar mensen gaan die geen werk hebben, die mensen er alles, maar dan ook alles, aan doen om opnieuw aan de slag te kunnen geraken. En een van de meest elementaire dingen is de taal willen leren. Als iemand niet bereid is om die taal te leren, dan vind ik dat VDAB die veel sneller dan dat vandaag kan, moet uitsluiten van werkloosheidsuitkering. Onze fractie vraagt dus om een soort shortcut of bypass te creëren waarbij, zodra een bemiddelaar die bereidheid niet vaststelt, de persoon in kwestie onmiddellijk wordt uitgesloten van de werkloosheidsuitkering.
De vraag om uitleg is afgehandeld.