Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik heb een vraag over de Commissie Erkenning en Bemiddeling voor institutioneel misbruik en geweld, want er beweegt ter zake natuurlijk wel wat. De Commissie Erkenning en Bemiddeling voor institutioneel misbruik en geweld uit het verleden is op 1 december 2014 van start gegaan. Dat was eigenlijk een van de resultaten van de parlementaire werkzaamheden rond de getuigenissen van misbruik en geweld in jeugd- en onderwijsinstellingen van twee en meer decennia geleden. De doelstelling van de commissie is om slachtoffers in de eerste plaats de steun en erkenning te geven die zij verdienen voor het leed dat hun werd aangedaan.
Aanvankelijk ging het om een tijdelijke commissie, maar in juli 2018 keurde het Vlaams Parlement mijn voorstel van decreet goed om de commissie een permanent karakter te geven en de werking ervan uit te breiden. Dat was het resultaat van de Commissie Grensoverschrijdend Gedrag, die in die periode hier in het parlement werkzaam was. Op 18 december 2020 nam de Vlaamse Regering daarover een beslissing. Zo worden niet langer alleen gevallen van institutioneel geweld en misbruik behandeld, maar ook situaties van grensoverschrijdend gedrag in alle gezagsrelaties, relaties met gelijken en ook binnen de intrafamiliale context. Het gaat over feiten die langer dan tien jaar geleden gebeurd zijn. Daar is een aanpassing gebeurd, want voordien was dat vijftien jaar. Daarnaast is het ook niet meer nodig dat de slachtoffers ten tijde van het misbruik of geweld minderjarig waren. Met de uitbreiding werd tegemoetgekomen aan de doelstellingen van het decreet. De context waarin feiten gebeurden, is immers ondergeschikt aan het leed van de mensen die ermee te maken kregen. Elk slachtoffer heeft immers evenveel recht om gehoord en geholpen te worden.
Sinds 2022 is de Commissie Erkenning en Bemiddeling voor institutioneel misbruik en geweld uit het verleden ingebed in het nieuwe Agentschap Justitie en Handhaving.
In verschillende schriftelijke vragen vroeg ik naar de werking van de commissie, mogelijke nieuwe uitbreidingen en het aantal aanmeldingen. Daaruit bleek dat het aantal aanmeldingen jaarlijks eerder beperkt was in de voorbije jaren, en dat u onderzocht in hoeverre het mogelijk zou zijn om de werking van de commissie nog verder uit te breiden en de grens van tien jaar voor hoelang de feiten geleden moeten zijn eventueel te wijzigen. Met betrekking tot dat laatste bekijkt u hoe slachtoffers verder kunnen worden geholpen door middel van een op te starten meldpunt voor grensoverschrijdend gedrag. Dat vernam ik in een antwoord op mijn meest recente schriftelijke vraag. U hebt het er ook in diverse commissies al meermaals over gehad, want dit gaat natuurlijk over verschillende beleidsdomeinen.
Omdat de commissieleden van de Commissie Erkenning en Bemiddeling aangaven dat de werking van de commissie te weinig bekendheid genoot bij slachtoffers en hulpverleningsorganisaties, hebt u recent een campagne gelanceerd. Volgens een antwoord dat ik recent kreeg op een schriftelijke vraag zouden er 5 dagen na de start van die campagne, op 25 november, al 119 aanmeldingen toegekomen zijn.
Vandaar, minister, heb ik de volgende vragen.
Hoe verwerkt de commissie het plots grote aantal aanmeldingen? Is binnen de commissie de nodige capaciteit voorhanden om al deze aanmeldingen binnen een aanvaardbare tijdspanne te behandelen? Is er nood aan meer mankracht daarvoor?
In hoeverre werd in die zin geanticipeerd op het effect van de campagne die u hebt opgestart?
Hoe richt de campagne zich specifiek tot hulpverleningsorganisaties?
Hoeveel aanmeldingen zijn er intussen nog bij gekomen? Als er de eerste vijf dagen een heel grote toeloop was, dan stel ik me de vraag of dat effect zich de dagen nadien ook heeft verdergezet. We zijn vandaag 13 december. Hoeveel van de aanmeldingen die toekwamen sinds de opstart van de campagne, gebeurden vanuit hulpverleningsorganisaties en hoeveel door slachtoffers zelf? Kunt u iets zeggen over de aard van de aanmeldingen en het profiel van de slachtoffers? Welke conclusies trekt u daaruit?
Dan kom ik tot mijn laatste vraag, minister. Kunt u garanderen dat de slachtoffers die zich ingevolge de campagne nu aanmelden, ook effectief en binnen een redelijke termijn terechtkunnen bij de commissie en dat hun dossier er ook effectief wordt behandeld?
Minister Demir heeft het woord.
Dank u wel, collega Schryvers. Met de campagne ‘Ooit gebeurd, nooit gehoord?’ hebben we de bedoeling om de Commissie Erkenning en Bemiddeling voor misbruik en geweld uit het verleden beter bekend te maken. Het was daarbij de bedoeling om het aanbod van de commissie meer in de schijnwerpers te zetten zodat slachtoffers die nood hebben aan erkenning en bemiddeling, hun weg ernaartoe zouden vinden. Ik denk dat dat wel gelukt is. We hebben de campagne gedaan via sociale media en ook via kranten en dagbladen. Dat heeft ook geholpen, want we hebben meer slachtoffers kunnen bereiken dan we ooit hadden gedacht.
In de eerste tien dagen ontving de commissie 225 aanmeldingen. Dat is tot en met 6 december. Ik weet niet wat er daarna nog bij is gekomen. Het gaat over 180 meldingen van vrouwen en 55 meldingen van mannen. Men zegt mij dat daar per dag nog gemiddeld 20 tot 30 slachtoffers bij komen en we verwachten dat deze toestroom nog een tijdje zal aanhouden. Het oudste slachtoffer is ouder dan 70 jaar en werd in het verre verleden misbruikt.
Het gros van de aanmeldingen komt rechtstreeks van slachtoffers die zelf de stap zetten, hier en daar ook wel gesteund door hulpverlening of door hun omgeving. Het is in dit stadium nog te vroeg om conclusies te trekken en ik wil voorzichtig zijn met de interpretatie van de cijfers, maar wat wel duidelijk is, is dat we een stijging zien in het aantal aanmeldingen. De voorbije jaren ontving de commissie overwegend aanmeldingen van mannen, en we zien dat er nu ook heel veel aanmeldingen van vrouwen zijn. We stellen ook vast dat de nieuwe aanmeldingen vanuit een meer diverse maatschappelijke achtergrond komen, vergeleken met meldingen uit het verleden. Vroeger kregen we vooral meldingen van institutioneel misbruik. Nu zitten die er ook nog bij, maar zijn er ook heel wat meldingen over privésituaties, voornamelijk gesitueerd in de kindertijd.
Wat ook opvallend is, is dat een aantal slachtoffers wel melding wil maken van het aangedane leed, maar zonder dat ze vragen om in gesprek te treden met de commissie. Soms zijn meldingen ook beperkt tot een vraag naar hulpverlening of bemiddeling. Deze meldingen worden door onze coördinator dan meteen doorverwezen naar andere hulpverlenende instanties. Ik reken er dan ook op dat ook de hulpverlening haar rol zal opnemen. Er zijn wel goede contacten tussen de commissie en de hulpverlening. Ten slotte geven sommige aanmelders aan niet onmiddellijk een traject te willen starten.
Ik had wel een bijkomende toestroom van slachtoffers verwacht, maar ik moet eerlijk zeggen dat we niet hadden verwacht dat die zo groot zou zijn. Om te anticiperen op die toestroom heb ik begin dit jaar wel vijf nieuwe mensen aangesteld en heb ik in het personeelsplan, dat momenteel de goedkeuringsprocedure doorloopt, nog twee bijkomende aanwervingen voor de commissie voorzien, namelijk een expert geweld en misbruik en een bemiddelaar, omdat ik de campagne ook over een langere tijd wil laten lopen en ik dus een blijvende instroom voorzie.
Omdat de toestroom groter is dan verwacht, heb ik gevraagd of de reserveleden uit de werving van begin dit jaar ook kunnen opstarten en plan ik een nieuwe werving. Ook zal er in januari nog een halftijdse kracht voor bepaalde duur aangeworven worden, naast de huidige coördinator. Daarnaast bekijk ik ook met het Expertisecentrum Kindermishandeling hoe we de lotgenotenwerking kindermishandeling kunnen versterken, zodat slachtoffers ook met lotgenoten kunnen praten indien ze dat wensen.
De campagne loopt in twee fases. De eerste fase was dus gericht op slachtoffers zelf, via kranten en sociale media, om hen duidelijk te maken: “Wij zijn er voor u.” Dat is vooral via de sociale media gebeurd. Zo werd ook aan Zorgnet, CAW, 1712, enzovoort gevraagd om de campagne te delen. Dat hebben ze ook allemaal massaal gedaan, waarvoor mijn grote dank. In een tweede fase worden er ook affiches en folders verspreid via de hulpverleningsorganisaties, apothekers en huisartsen, maar gezien de hoge toestroom gaan we die tweede fase pas in de lente van volgend jaar aanvatten.
In de tussentijd en gedurende de laatste jaren is er blijvend contact met de hulpverleningsorganisaties en de verschillende sectoren, waardoor veel hulporganisaties sowieso al zelf de weg vinden naar de commissie als zij contact hebben met een slachtoffer dat een melding wil maken.
Helaas moet ik samen met u concluderen dat er in onze samenleving nog altijd zeer veel slachtoffers van misbruik zijn. Het stijgend aantal aanmeldingen toont aan dat er nood is en blijft aan deze commissie, en dat we die dan ook moeten versterken. Het geeft evenzeer aan dat er nood is en blijft aan een sterk preventiebeleid. Daarom kom ik binnenkort ook met een evaluatie en een update van het actieplan seksueel geweld.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Het zijn toch wel heel opvallende cijfers. U zult na het antwoord op de schriftelijke vraag allicht wel hebben verwacht dat ik hierover een vraag om uitleg zou stellen.
Het is goed dat we dit in deze commissie bespreken, want het bewijst dat er nog heel veel leed uit het verleden sluimert bij heel veel mensen en dat het echt nodig is om die mensen publiek de hand te reiken om hen over een drempel te helpen om een melding te doen, en om hun erkenning te kunnen geven en ook een bemiddeling als zij dat nodig hebben. Het grote aantal meldingen bewijst enerzijds dat er nog veel leed sluimert, maar is anderzijds ook een positief effect van de campagne. Het bewijst dat je de slachtoffers echt kunt helpen.
Het is belangrijk en zelfs noodzakelijk dat ze op een goede manier worden geholpen. Die slachtoffers krijg je één keer over de drempel, en dan moet je ervoor zorgen dat ze niet worden ontgoocheld of een desillusie oplopen.
Het is echt nodig dat u de werking van de commissie van heel nabij volgt. In maart werd de commissie uitgebreid tot twaalf leden. En er is een reservelijst. Als ik het aantal aanmeldingen zie, dan weet je … In elke casus moet toch tijd worden gestoken. U zegt dat er een aantal zijn die gewoon een melding doen en die nog niet verder willen worden geholpen. Diegenen die wel geholpen willen worden, daar kruipt toch heel wat tijd in. De slachtoffers moeten ervaren dat ze die tijd krijgen.
Minister, wilt u toch zeker heel goed blijven monitoren welke andere zaken de commissie nodig heeft? Ik voel soms bij de commissieleden zelf, op basis van hun reflecties, dat ze zoekende zijn. Ik vind dat niet verwonderlijk. De commissie moet zichzelf, zeker gezien de uitbreiding van het doelpubliek, een eigen invulling kunnen geven. Op welke manier zult u de ervaringen van de commissieleden meenemen in de verdere uitwerking?
De heer Muyters heeft het woord.
Collega, dank u om de vraag te stellen.
Minister, het is goed dat u aan de nood die duidelijk bestaat, een antwoord biedt of hebt geboden met de oprichting van die commissie. Het valt op dat er al meer dan tweehonderd aanmeldingen zijn. Minister, hebt u er een idee van hoeveel er ontvankelijk zijn en hoeveel trajecten er zullen moeten worden gestart? Ik kan me voorstellen dat niet alle tweehonderd aanmeldingen leiden tot trajecten.
Bij een vorige vraag van collega Schryvers hebt u gezegd dat u erover zou nadenken om de termijn van tien jaar uit te breiden. Hebt u daar nog bijkomende inzichten over? Dat is toch belangrijk omdat de dossiers van seksueel misbruik in elk geval al onverjaarbaar zijn geworden.
U hebt ook gezegd dat u ervoor zou zorgen dat de slachtoffers een erkenning van hun slachtofferschap kunnen krijgen, ongeacht de tijd die is verstreken sinds ze slachtoffer waren. U hebt daarnet bij de voorbeelden iemand vermeld van meer dan 75 jaar die zich effectief als slachtoffer van lang geleden meldt. Toen moest ook nog juridisch worden uitgeklaard hoe we ervoor kunnen zorgen dat er niet wordt geïnterfereerd met de strafrechtelijke procedure. Dat is heel belangrijk. Hebt u daarover nog meer informatie?
Minister Demir heeft het woord.
Collega Muyters, dank u wel voor de vragen.
Het is heel belangrijk dat de Erkennings- en Bemiddelingscommissie bij het agentschap Justitie zit en dat we ze een gezicht hebben gegeven door middel van een heel sterke campagne. We voelen intuïtief aan dat er in onze samenleving een berg van verdriet aanwezig is die moet worden verwerkt. Op een bepaalde manier moeten we dat een plaats geven. Dat was ook de reden waarom we ons eerst goed kenbaar hebben willen maken en waarom we op een heel laagdrempelige manier een duidelijk signaal hebben gegeven via kranten, media en de socialemediakanalen van de hulpverlening.
Vaak moeten de slachtoffers een heel grote stap zetten. Het gaat vaak over een heel oud verdriet. Het oudste slachtoffer is 74 jaar. Dat gaat over handelingen en mishandelingen die teruggaan tot de puberteit. Dat slachtoffer zelf moet toch echt de nood hebben gevoeld om die stap te zetten.
De eerste 10 dagen waren er 225 meldingen. Vroeger waren er 50 tot 60 per jaar.
Wat we nu op dit moment doen, is – en dat doen de leden van de commissie – contact opnemen met alle slachtoffers om te kijken wat zij willen. Want dat is wel belangrijk. Het gebeurt dus op maat en op vraag van wat de slachtoffers zelf willen. Er zijn ook heel wat slachtoffers die zeggen dat ze een melding doen over wat ze hebben meegemaakt en dat ze dat gewoon doen omdat ze het belangrijk vinden dat dat wordt opgenomen, ook in de cijfers. Want daar is een ‘dark number’, het cijfer is bijzonder laag. We hebben daar de laatste jaren fel rond gewerkt. En je merkt wel dat heel veel slachtoffers zeggen dat ze op dit moment nog geen opstarttraject, bemiddeling of wat dan ook wensen. Ze willen het gewoon melden, omdat het voor andere slachtoffers misschien wel een heel duidelijk signaal is om zich ook te melden, en dat ze niet alleen zijn. Die slachtoffers heb je ook heel veel.
Ik geef ook mee dat wij dat vanuit het kabinet wekelijks opvolgen, omdat ik het bijzonder belangrijk vind – zoals mevrouw Schryvers ook zegt – dat wij als overheid zeggen dat we dit een plaats willen geven, dat het iets uit het verleden is, maar dat we mensen willen erkennen in het slachtoffer zijn en het gesprek willen aangaan en bemiddelen als het slachtoffer dat vraagt. Er komen ook bijkomende aanwervingen, zoals ik al heb meegegeven. Maar op dit moment hebben wij nog geen zicht op hoeveel dossiers er ook effectief opgestart zullen worden. Het eerste wat we nu doen, is de slachtoffers vragen wat ze willen.
De termijn van tien jaar is inderdaad wat arbitrair. We gaan dat nu ook bekijken in het kader van het op te richten meldpunt, samen met collega Somers, die ook de leemte zal moeten opvangen. Maar de bedoeling is sowieso dat er geen enkel slachtoffer uit de boot valt; dus we gaan die termijnen wel allemaal goed op elkaar moeten afstemmen. Want alle slachtoffers moeten worden geholpen – dat spreekt voor zich, denk ik – en niet enkel de slachtoffers die meer dan tien jaar geleden iets hebben meegemaakt. Vandaar dat het meldpunt dat we gaan opstarten, ook met deze commissie zal worden afgestemd, zodat we alle slachtoffers op een juiste manier kunnen opvangen en ook doorverwijzen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dank u wel, minister.
Destijds – en dan spreek ik al over 2014 – hebben we die tijdelijke commissie opgericht, en die had een hele specifieke focus op mensen die als minderjarige slachtoffer waren geweest, en dat moest langer dan vijftien jaar geleden zijn. Het ging ook over een echt institutionele context, in welzijnsvoorzieningen of in jeugdinstellingen, in het onderwijs. Ik denk dat dat een goede stap was toen. Alleen is en cours de route natuurlijk ook wel gebleken dat er nood was aan meer, dat slachtoffers, ook wanneer het geen vijftien jaar geleden is of wanneer ze niet minderjarig waren ten tijde van het misbruik of wanneer dat niet in een voorziening was gebeurd, nood hadden aan erkenning en heling, en ook naar de hulpverlening toegeleid moeten kunnen worden.
Vandaar denk ik dat de volgende stap naar een permanente commissie en met uitbreiding van de scope van wie er terechtkan, absoluut nodig was en dus een goede zaak is, want – dat onderschrijf ik volledig, en dat heb ik daarstraks ook gezegd – slachtoffers hebben het recht om gehoord te worden, om geholpen te worden, en het mag niet afhangen van binnen welke context je slachtoffer was of hoe oud je was toen je slachtoffer was, of je die erkenning al of niet kunt krijgen. Dat is dus een goede zaak.
Minister, ik wil u vragen om absoluut goed te monitoren hoe het nu verder verloopt, hoeveel aanmeldingen er nog komen en vooral ook wat de noden zijn van de slachtoffers die zich nu melden bij de commissie en wat de noden zijn van de commissie zelf, en of de commissie haar werk ook effectief aankan. Want zoals ik daarstraks ook al gezegd heb: de slachtoffers die nu eindelijk over die drempel geraken van een leed en een verdriet dat al jaren aanwezig is, moeten nu ook effectief die erkenning kunnen krijgen.
Tot slot, met betrekking tot de termijn, dat is inderdaad arbitrair. Ik denk dat het belangrijkste is dat er de volgende periode ook eens goed wordt gekeken naar wat de interferentie is met strafrechtelijke procedures. En waar we mensen kunnen helpen om erkenning te krijgen, moeten we dat absoluut doen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.