Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Vlaanderen doet het goed op het vlak van innovatie. In 2020 werd 3,6 procent van het bbp besteed aan onderzoek en ontwikkeling (O&O). De federale overheid noteert een percentage van 3,48 procent. Zo horen we bij de top van Europa. Daar mogen we, denk ik, trots op zijn. Vlaanderen voorziet een ondersteuningskader om ondernemingen te stimuleren en te ondersteunen om te investeren in onderzoek en ontwikkeling. Ook de federale overheid en de andere gewesten doen dat. De subsidies van de drie gewesten en de federale gedeeltelijke vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers hebben volgens het Planbureau wel degelijk bijgedragen om het budget voor O&O op te trekken.
Maar het Federaal Planbureau tikt de overheid op de vingers en geeft aan dat de O&O-steun veel efficiënter kan. Concreet viseert men de federale belastingvoordelen via de vennootschapsbelasting voor bedrijven die investeren in O&O. Om de impact te analyseren gebruikt men de R&D Policy Mix database, waarin gegevens van verschillende federale instellingen en de gewesten worden gekoppeld. Zo kan men bijvoorbeeld nagaan of overheidssteun effectief gebruikt wordt om O&O-initiatieven te financieren die zonder de steun ook zouden worden gedaan. Uit de analyses blijkt dat de positieve effecten afnemen naarmate bedrijven diverse steunmaatregelen combineren. Vooral grote en oudere bedrijven, bedrijven die behoren tot een multinational en bedrijven in sterk geconcentreerde bedrijfstakken ervaren verdringingseffecten van sommige belastingvoordelen via de vennootschapsbelasting.
De efficiëntie zou kunnen worden verhoogd door een plafond in te voeren op de overheidssteun voor bedrijven, stelt het Planbureau. Het verwijst daarbij naar internationaal onderzoek. Tevens zou een differentiatie van overheidssteun soelaas kunnen brengen, dat laatste is echter moeilijk gezien de strikte Europese regelgeving.
Daarom heb ik volgende vragen, minister. Welke lessen leert u uit de analyse van het Planbureau over de O&O-steun? Wat betekent dat voor de Vlaamse steunmaatregelen? Hoe kunnen die nog worden verbeterd en efficiënter worden gemaakt? Hoe worden negatieve en verdringingseffecten vermeden? En ten slotte: welke rol kan Vlaanderen opnemen om negatieve effecten in totaliteit weg te werken en zo te werken aan een meer efficiënt en effectief ondersteuningsmodel?
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega Gryffroy. Welke lessen leren we uit de analyse van het Planbureau over de O&O-steun? Deze evaluatie leert mij dat de regionale subsidies, samen met de federale bedrijfsvoorheffingsmaatregelen voor O&O-personeel, de effectiefste manier zijn om bijkomende O&O te stimuleren. Het is ook een opsteker dat subsidies aan bedrijven – in tegenstelling tot populaire meningen – wel degelijk een doelmatig instrument zijn, doelmatiger zelfs dan door sommigen verheerlijkte fiscale maatregelen.
Dit is natuurlijk grotendeels een bevestiging van de resultaten van de evaluatie in het kader van de Vlaams Brede Heroverweging. De analyse in het kader daarvan was beperkt tot de Vlaamse bedrijven, de studie van het Planbureau betreft echter heel België en een extra jaar aan data. Beide studies leren ons dat, naarmate bedrijven meer O&O-steun krijgen, ongeacht de bron, de kracht van elk instrument om bijkomende O&O te stimuleren gemiddeld daalt.
Essentieel is dat onze Vlaamse subsidies over de gehele lijn input-additioneel blijven, ongeacht hoeveel steun bedrijven via andere instrumenten kregen. Voor de fiscale maatregelen daarentegen geldt dat niet altijd. Subsidies leiden volgens deze studies tot meer onderzoeksinvesteringen door de bedrijven boven op de steun die ze krijgen.
Het werken met subsidies, zoals op Vlaams niveau, laat toe om op projectbasis te onderzoeken of dit leidt tot bijkomende O&O-investeringen, maar ook of er andere maatschappelijk relevante effecten zijn. Dit laat ons toe om beleidsdoelstellingen te ondersteunen, bijvoorbeeld door de bedrijven te vragen hun klimaateffecten te bekijken, of om de gezondheidszorg efficiënter te maken.
We concluderen dus dat we met onze Vlaamse steun doelgericht kunnen inzetten op die projecten waar er marktfalen is en op maatschappelijk relevante projecten die zonder onze steun niet zouden gerealiseerd worden.
Ik heb daarom recent aan het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) de opdracht gegeven om te onderzoeken hoe we nog meer maatschappelijke effecten kunnen realiseren bij grotere subsidie-ontvangende bedrijven die geregeld subsidies aanvragen. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld om deze bedrijven bijkomende voorwaarden op te leggen met betrekking tot samenwerking met kmo’s of Vlaamse kennisinstellingen, extra klimaatinspanningen, extra groei in O&O-capaciteit en dergelijke meer.
Het is ook belangrijk te weten dat we bij O&O-steun een maximumgrens hebben ingesteld met betrekking tot hoeveel O&O-subsidies een bedrijf in eenzelfde jaar van VLAIO kan ontvangen. Momenteel ligt die op 8 miljoen euro, of 12 miljoen euro voor samenwerking in internationale context.
De negatieve verdringingseffecten liggen wel bij sommige federale O&O-belastingmaatregelen, maar niet bij de Vlaamse O&O-subsidies. Het Vlaamse beleid heeft niet meteen een invloed op de federale maatregelen. We blijven echter inzetten op een opvolging en verhoging van de doelmatigheid van onze Vlaamse steun.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Dank u voor het antwoord. Ik denk dat u met de laatste opmerking inderdaad gaat tot de kern van de zaak. De kritische analyse van het planbureau is vooral gericht op de federale belastingvoordelen, en niet zozeer op wat Vlaanderen doet met zijn stimulerend beleid. Maar we hebben hier zelf recent beslist tot een Vlaamse subsidiedatabank. Die is ook in uitwerking.
Als men straks gaat naar een soort maximum dat we willen opleggen in het kader van het vermijden van cumul van steunmaatregelen, wat soms ook contraproductief kan werken, en dus een verdringingseffect heeft en als er dan op het federale niveau niet zo’n subsidiedatabank komt, of minstens geen link gemaakt wordt met de Vlaamse subsidiedatabank, dan vrees ik wel eens dat de fiscale belastingvoordelen zullen standhouden, en dat het stimulerend beleid, dat uiteindelijk beter is voor die bedrijven, zou kunnen sneuvelen. Ik had daaromtrent graag uw reactie.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik heb eigenlijk één bijkomende vraag, minister. U wees terecht op het plafond aan O&O-investeringen dat Vlaanderen heeft. De onderzoekers stellen dat efficiëntie en performantie kan worden verhoogd door het plafond, maar ook aanvullend door de noodzaak tot samenwerking. U zei zelf al dat er een interactie was tussen de regionale subsidies en de federale belastingvoordelen, en eigenlijk denken we dan ook dat zo’n plafond zou moeten worden toegepast op federale en regionale steun samengeteld. Dat lijkt me de logica zelve, aangezien die maatregelen op elkaar ingrijpen.
Mijn vraag is dus eigenlijk, minister: plant u overleg met uw federale collega Vincent van Peteghem, bevoegd voor de fiscaliteit, om zo’n gemeenschappelijk pad te bespreken?
Minister Brouns heeft het woord.
Collega Gryffroy, u weet dat we onze subsidies heel gericht inzetten, zo efficiënt mogelijk. Ze worden ook heel positief beoordeeld. Ik zie daar dus niet direct het probleem. De prioriteit gaat naar subsidies en kortingen op de bedrijfsvoorheffing, wat dat betreft.
En overleg met onze federale collega’s is altijd goed, is altijd nodig om zo complementair mogelijk te werken, om elkaar te versterken. Want we hebben nu een ongelooflijk sterke positie op dat vlak met Vlaanderen. Ik denk dat we België daar ook in moeten meenemen, in ons kielzog. Want hoe groot de uitdagingen mondiaal ook zijn in verschillende domeinen – om klimaat nog maar eens te noemen –, O&O, innovatie en technologische evolutie zullen altijd cruciaal zijn. We moeten daar onverkort op blijven inzetten.
Als er dan sprake komt van een plafond, collega Gennez, dan zal overleg natuurlijk absoluut noodzakelijk zijn. En dat overleg loopt, bijvoorbeeld wat kortingen op de bedrijfsvoorheffingen betreft, wat mij betreft ook heel goed. We zijn vanuit Vlaanderen sterk vragende partij geweest, misschien meer dan andere regio’s in dit land, om de ontwrichte zone te continueren, wat een belangrijke maatregel is. Dat is een korting op de bedrijfsvoorheffing bij de aanwerving van nieuw personeel, een feitelijke korting op de loonkost van 4 tot 5 procent, wat natuurlijk een heel belangrijke maatregel is in de huidige economische context.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Wat collega Gennez juist komt te vertellen, is juist mijn bezorgdheid. Wij doen het in Vlaanderen goed, dat zegt ook het Federaal Planbureau, omdat het heel gericht en stimulerend beleid is, terwijl men met belastingvoordelen eerder generiek gaat werken. Ik zou niet willen dat we straks met ons beleid, dat beter is dan het federale beleid, worden afgestraft omdat er een plafond komt. Ik vind dat we dan vooral moeten gaan kijken naar het type beleid dat we willen, en dan denk ik dat het stimulerende, niet-generieke beleid beter is dan het generiek fiscaal beleid. En dan moeten we vooral opletten dat onze bevoegdheden daarmee niet voor een stuk uitgehold worden. Ik denk dat dat een zeer belangrijke vraag was, want je ziet ook onmiddellijk het ideologische verschil.
De vraag om uitleg is afgehandeld.