Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, ik heb een vraag over het voorontwerp van Parkendecreet, dat al een eerste keer is voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Dit heeft al een geschiedenis. In april 2021 lanceerde u een oproep voor nationale parken, waarmee zowel nationale parken als landschapsparken zouden worden gerealiseerd. Vlaanderen heeft daar een aantal criteria voor opgelijst. De nationale of Vlaamse parken moeten een natuurkern bevatten van 10.000 hectare, moeten voldoende robuust zijn en moeten uitzonderlijke natuur bevatten, die we dan op een duurzame manier kunnen beschermen. Bij landschapsparken lag de klemtoon veeleer op de landschapskwaliteit en de verschillende functies die in een gebied aanwezig zijn.
In september waren er dertien gebiedscoalities die een kandidatuur indienden voor erkenning tot landschapspark, en tien voor erkenning tot nationaal park. Uiteindelijk heeft een eerste jurering geleid tot zes kandidaten voor nationaal park en zeven kandidaten voor landschapspark. Er is dus een shortlist van dertien kandidaten. De bedoeling is om in 2023 te eindigen met een finale keuze van drie landschapsparken en vier nationale parken. Een aantal kandidaten hebben het dus niet gehaald in die eerste selectie, namelijk Grote Netewoud, Brugs Polderland, Demervallei en Rivierenland, maar ook Bulskampveld, De Merode, De Westhoek, De Wijers, Grenzeloze Getevallei en Kleine en Grote Nete werden niet geselecteerd.
Op 21 oktober keurde de Vlaamse Regering een eerste keer een voorontwerp van decreet betreffende Vlaamse parken en algemene landschapszorg goed. Dat was nauwelijks goedgekeurd of er kwam al onmiddellijk kritiek vanuit de hoek van de milieubeweging en lof van de landbouworganisaties. Voor de Vlaamse parken zouden de criteria in het voorontwerp minder streng zijn dan bij de eerste oproep. Dat gaat dan over oppervlakte en type beheer. Om het draagvlak te vergroten werden de ambities dus verlaagd, dit ten nadele van de ruimtelijke kwaliteit en kwantiteit. De landbouworganisaties loven dan weer de grotere inspraak van de lokale besturen.
Minister, u schermde er bij de lancering van de oproep mee dat u de internationale standaarden hanteert, maar nu blijkt dat er toch minimumvoorwaarden zijn bijgesteld. Het is een beetje een vreemde werkwijze om en cours de route de spelregels bij te stellen, zeker omdat er al gebiedscoalities kandidaturen hadden ingediend die niet werden geselecteerd op basis van criteria die nu zijn bijgesteld.
Een park moet in theorie 10.000 hectare aaneengesloten geheel zijn, maar er zijn uitzonderingen mogelijk. Militaire domeinen moeten niet voldoen aan de typenorm. Vooral, een gebied van type 3 zijn is nu ook al voldoende als criterium, in plaats van alleen te focussen op type 4-gebieden, gebieden met de hoogste natuurwaarden.
Ook de samenstelling van de gebiedscoalities, die moeten leiden tot parkenbureaus, is gewijzigd. In artikel 12, § 2, is vastgelegd dat de helft van de zitjes in het parkenbureau uit gemeenteraadsleden bestaat. De andere helft gaat dan naar de organisaties die beheers- en inrichtingsinspanningen op het terrein leveren. Het gewicht van de lokale besturen wordt dus heel wat groter, ten koste van organisaties die eigenlijk het werk op het terrein verzetten.
Minister, waarom werden deze belangrijke voorwaarden, die een bijstelling van de internationale criteria inhouden, aangepast? Wie was hier vragende partij voor? Zullen de internationale standaarden nog worden gehanteerd? Hoeveel gebieden komen op basis van de bijstelling in aanmerking voor de selectie als Vlaams park? Zullen de kandidaturen die in een eerste ronde eruit vielen, weer worden opgepikt? De impact van de lokale besturen is groot. Er is in een van de commentaren van de landbouworganisaties zelfs sprake van een vetorecht. Is daarmee de impact van de lokale besturen niet te groot geworden? Is dat niet net hetzelfde als vandaag? Met andere woorden: zullen het voorontwerp van decreet en de erin geformuleerde parkenbureaus leiden tot voldoende stimulans om daadwerkelijk tot realisaties op het terrein te komen? Hoe zult u garanderen dat dit voorontwerp van decreet ook daadwerkelijk leidt tot meer en betere natuur in die nationale parken?
Minister Demir heeft het woord.
Het voorontwerp van decreet definieert de omvang van een gebied dat een uitzonderlijke natuurwaarde en een internationale uitstraling heeft. De oppervlakte van de natuurkern bij erkenning bedraagt minstens 5.000 hectare, na 24 jaar minimaal 10.000 hectare.
De internationale standaarden, waar u naar verwijst, betreffen de 75 procent op natuur in de natuurkern. Deze topnatuur kan eveneens gerealiseerd worden via natuurbeheerplan type 3. Desalniettemin wil ik natuurbeheerders sterk aanbevelen om maximaal in te zetten op natuurbeheerplan type 4, om redenen van duurzaamheid. In het bijzonder voor percelen die gehuurd worden door terreinbeherende verenigingen of voor private eigenaars kan een type 4 als te grote drempel worden beschouwd. Door type 3 toe te voegen denk ik dat we dit probleem ondervangen, zonder afbreuk te doen aan de natuurwaarden op het terrein.
Wat betreft de initiële selectie van kandidaten nationaal park wijzigt er niks. De kwantitatieve criteria, op basis waarvan deze selectie gebeurde, blijven overeind. Daarnaast beoordeelde de jury eveneens kwalitatieve aspecten van de aanvragen. Deze aanbevelingen van de jury zijn vandaag nog steeds heel relevant, zowel voor de kandidaten als voor de afvallers in de eerste ronde.
De rol van de lokale besturen in Vlaamse parken wordt niet wezenlijk veranderd door de bepalingen in het voorontwerp van decreet. De rol die ze vandaag de dag al hebben, wordt wel benadrukt en structureel bevestigd. Met de oproepen in 2021 heb ik reeds in de kijker gezet dat de oprichting van Vlaamse parken gebaseerd is op bottom-upinitiatieven en engagementen. De lokale besturen zijn belangrijke kernpartners om dit initiatief te doen slagen.
Bij de lopende oproepen landschapsparken en nationale parken Vlaanderen werd daarom van de kandidaten verwacht dat ze in hun conceptnota aantoonden welke lokale besturen de kandidatuur steunen en bereid zijn actief deel te nemen aan het volledige traject. Dit gebeurde met engagementsverklaringen. Het voorontwerp van decreet geeft duidelijk weer hoe een parkbureau, dat het management van een erkend park zal uitvoeren, georganiseerd moet worden. Ook hierin is een duidelijke rol voor de lokale besturen weggelegd.
De masterplannen en operationele plannen die de kandidaten nu voorbereiden, worden verder uitgetekend in overleg met de coalitiepartners, waaronder dus de lokale besturen. Het is ook logisch dat de lokale besturen daarin zitten, want stel dat er een soort uitvoeringsplan of vergunningen moeten worden verleend, dan zijn de lokale besturen in charge. Dat gaat het parkbureau niet doen, zoals u weet.
In deze plannen formuleren de parken hun doelstellingen waaraan ze zullen werken. De erkenning van de parken is gebaseerd op deze plannen. Als de parken hun erkenning willen waarmaken en behouden, dan zullen uiteraard realisaties op het terrein moeten gebeuren. Daarbij moeten we de opstartende parken de kans geven om hun werking op kruissnelheid te brengen en moeten we niet onmiddellijk in het eerste jaar grootse realisaties verwachten. Met de uitvoering van de eerste operationele plannen is het na zes jaar een goed moment om de realisaties op het terrein van de Vlaamse parken te evalueren.
De focus ligt nu in eerste instantie op de oprichting van de bijkomende nationale parken en de eerste landschapsparken. We kijken natuurlijk naar het model van Limburg, het Nationaal Park Hoge Kempen en hoe dat allemaal is ontstaan. U weet dat het ook een hele tijd heeft geduurd. Het is van onderuit gegroeid, iedereen was mee. Het was een idee dat na de sluiting van de mijnen werd opgevat. Dat is een goed voorbeeld van waar we naartoe moeten met de andere parken. We zien dat het een grote impuls geeft aan de omgeving, op het vlak van toerisme en noem maar op. We moeten het ook op die manier in de verf zetten, zodat de koudwatervrees bij de lokale besturen kan worden weggenomen.
De doelstellingen van zowel de landschapsparken als de nationale parken Vlaanderen omvatten duidelijke verwijzingen naar de realisatie van natuur, gelinkt aan Vlaamse en Europese beleidsbeslissingen. Het is evident dat de parken hieraan bijdragen via de uitvoering van de masterplannen en operationele plannen. Voor de werking, opzet en evaluatie van deze plannen verwijs ik naar bovenstaand antwoord.
Ik verwacht dan ook dat gebiedscoalities inzetten op natuurontwikkeling, en dat dit tot uiting komt in hun voorstel van governance voor het parkbureau. Ik zal daar bij de uiteindelijke beslissing van de erkenning de nodige aandacht aan besteden.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik ben eigenlijk voorstander van het systeem van Vlaamse parken en landschapsparken. Ik denk dat zij inderdaad een boost kunnen geven aan de ontwikkeling van meer natuur en een beter landschap in Vlaanderen. Maar ik denk dat een van de belangrijke voorwaarden dan wel is dat wie op het terrein het beheer moet uitvoeren en de inrichting ervan moet aanleggen, ook wezenlijk een aandeel moet hebben in de gebiedscoalities die die inspanningen doen. Nu ligt op tafel dat de helft van de zitjes van zo’n parkenbureau voorbehouden zijn aan lokale besturen. Het kan dus perfect zijn dat die lokale besturen daar wezenlijk zelf weinig bijdrage leveren aan de ontwikkeling van die nationale parken maar dat ze daar gewoon wel een soort vetorecht hebben. Dat is ook een commentaar die vanuit de landbouw, maar dan wel in positieve zin, naar voren geschoven werd.
Mijn vraag aan u, minister, is vanwaar die redenering komt dat de lokale besturen de helft van die zitjes moeten hebben in de parkenbureaus en waarom er niet voor gekozen is om, op basis van beheer, die zitjes te gaan verdelen zodat diegenen die het uiteindelijk moeten uitvoeren, meer beslissingsmogelijkheden hebben in dat parkenbureau.
De heer Vandaele heeft het woord.
Collega Schauvliege, u hebt natuurlijk gelijk als u zegt dat er wat aanpassingen gebeurd zijn ten opzichte van de aanvankelijke teksten. Ik weet ook niet of die meteen negatief moeten worden beoordeeld. Er was wat kritiek en er waren wat bezorgdheden. Als die aanpassingen daaraan tegemoet komen, denk ik dat dat een goede zaak is. Het verbaast me een beetje dat u zo sceptisch staat tegenover de aanwezigheid van de lokale besturen. Ik denk, collega, dat dit toch wel een manier is om het hele proces democratisch te verankeren. Die lokale besturen zullen, hoe dan ook, mee moeten, zullen hun rol moeten spelen, zullen waarschijnlijk ook in de financiering en de logistiek een rol moeten spelen en hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Wat dat betreft zou ik alleen maar toejuichen dat ze daar sterk vertegenwoordigd zijn. De andere spelers zullen er ongetwijfeld ook bij betrokken worden, al was het maar via een getrapt systeem – wat ik veronderstel –, of rechtstreeks. Want zij zullen het moeten uitvoeren. Ik zie hier dus echt geen reden tot paniek, collega. Ik denk ook dat er nog wel adviesrondes lopen en dat we zo hopelijk wijzer zullen worden over hoe én de landbouwsector én de natuurbewegingen hiermee willen omgaan.
Minister Demir heeft het woord.
Mevrouw Schauvliege, ik weet niet of u ooit lokaal actief bent geweest. Ik merk toch bij heel veel schepenen en burgemeesters dat ze ook betrokken willen zijn bij wat er gebeurt op hun grondgebied, vooral als het gaat over de inrichting van een nationaal park. Ik zie ook in Limburg dat al die burgemeesters aanwezig zijn en dat er zo goed als unaniem beslist wordt. Het is niet zo dat daar grote problemen zijn. Ik zit dat nu ook al drie jaar voor en er is een hele goede sfeer. Ik zou u willen vragen om niet zo wantrouwig te kijken naar de lokale besturen en om echt uit te gaan van de kracht van die lokale burgemeesters en schepenen, die ook wel een zekere dynamiek willen, die in dat bureau ook wel zullen overeenkomen en die ook de meerwaarde van zo’n park zullen zien.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister en collega Vandaele, die lokale besturen moeten uiteraard betrokken zijn bij die parkenbureaus. Ik beweer ook niet van niet. Ik zeg alleen dat het overwicht van die lokale besturen nu zeer groot is. En ja, minister, dat heeft niet altijd positieve effecten. Ik kom zelf uit een regio waar er heel wel kandidaturen waren, maar waar een lokaal bestuur alles geboycot heeft, ondanks de goodwill van heel veel anderen. Ik pleit vooral voor een evenwichtige inbreng van die lokale besturen, niet voor een vetorecht, zoals het nu geformuleerd is, en om de mensen die op het terrein actief willen zijn en die stenen willen verleggen, de mogelijkheid te blijven bieden om dat te kunnen doen.
Zoals het plan er nu voorligt, geef je alle macht, heel veel macht aan die lokale besturen. Diegene die het goed doen en vooruit willen, zullen meestappen maar diegene die niet verder willen, gaan gewoon alles boycotten. Dan krijg je wat je nu hebt: provincies, gemeenten waar er niets gebeurt, en de goede leerlingen van de klas die altijd opnieuw bevoordeeld worden. Ik vind dat eigenlijk geen billijk beleid. Het zou beter geweest zijn dat die verdeling gebleven was zoals ze oorspronkelijk was. Ik hoop dat dat en cours de route nog kan veranderen, zodat elke Vlaming overal kan genieten van mooie natuur.
De vraag om uitleg is afgehandeld.