Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het ontwerp van decreet over interactief afstandsonderwijs
Vraag om uitleg over het inzetten van afstandsonderwijs om de werkdruk bij leerkrachten te verlagen
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik heb een vraag over het advies van het Kinderrechtencommissariaat over het decreet Afstandsonderwijs. Op het moment van het indienen van de vraag was dat het eerste advies dat binnen was, maar ondertussen zijn er ook andere adviezen binnengekomen, en zal de vraag ongetwijfeld breder gaan.
Toch heb ik het specifiek over dat advies van het Kinderrechtencommissariaat dat op 20 oktober werd uitgebracht. Het commissariaat is positief dat er een kader komt voor afstandsonderwijs, maar formuleert ook een aantal aandachtspunten. Het geeft aan dat er nood is aan een kwaliteitskader voor afstandsonderwijs. Dat moet vertrekken vanuit een bredere visie op ‘blended learning’, dat niet per se betekent dat leerlingen op afstand thuis les volgen. Vormen van blended learning kunnen ook perfect op school plaatsvinden.
Het commissariaat pleit bovendien voor een graduele opbouw van interactief afstandsonderwijs. Het is nodig om leerlingen gaandeweg vertrouwd te maken met digitaal onderwijs en hun vaardigheden te versterken. Jongere leerlingen hebben nog niet altijd de juiste digitale en zelfregulerende vaardigheden om vanop afstand goed te kunnen leren. Daarom pleit het Kinderrechtencommissariaat ervoor om vooral in de lagere jaren hybride onderwijs vooral op school te organiseren, en niet op afstand.
Het Kinderrechtencommissariaat was aanvankelijk dus verbaasd dat er geen onderscheid gemaakt werd naar leeftijd wat het maximaal percentage betreft. Het advies vroeg om de graduele opbouw expliciet op te leggen. Dit advies sluit ook aan bij eerdere signalen uit het onderwijsveld, onder andere van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), de ouders en de vakbonden, die grote bezorgdheid uiten bij het voorontwerp. Intussen geven scholen in de pers aan dat ze afstandsonderwijs zullen inzetten als noodoplossing voor het lerarentekort. Dat is voor ons natuurlijk niet de juiste aanwending van dat decreet.
Intussen ligt er een nieuwe versie van het voorontwerp van decreet voor, waarin de maximale percentages aangepast zijn aan de leeftijd: 20 procent in de eerste graad en het onthaaljaar, 30 procent in de tweede graad en 40 procent in de derde graad. Maar toch blijven er een aantal bezorgdheden bestaan. Daarom heb ik een aantal vragen.
Minister, hoe kijkt u naar de bezorgdheden van het Kinderrechtencommissariaat, die aansluiten bij eerdere kritiek van vakbonden en ouders? Zult u bijvoorbeeld scholen stimuleren om voor de jongere leerlingen hybride onderwijs op school te organiseren?
Welke andere bezorgdheden neemt u mee bij de verdere uitwerking van het decreet?
Welke garanties zult u bijvoorbeeld inbouwen om tegen te gaan dat leerlingen voor bepaalde vakken structureel les op afstand krijgen, omdat er geen leraar is voor dat vak?
Welke garanties zijn er dat ook leerlingen die thuis bijvoorbeeld geen goede internetverbinding of geen rustige werkplek hebben, volwaardig zullen kunnen deelnemen aan afstandsonderwijs?
Ik heb een gelijkaardige vraag over het voorontwerp van decreet over interactief afstandsonderwijs. Op 8 juli 2022 keurde de Vlaamse Regering een voorontwerp van decreet over interactief afstandsonderwijs goed. De vraag komt vanuit het onderwijsveld enerzijds en bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek anderzijds.
Het komt enerzijds vanuit het onderwijsveld omdat daar na de covidpandemie de vraag leeft naar een regelgevend kader, zodat scholen beter weten wat mag en wat niet mag. En het komt anderzijds vanuit wetenschappelijk onderzoek, omdat blijkt dat de combinatie van contactonderwijs met online leren positieve effecten kan hebben op de leeruitkomsten en de motivatie van leerlingen.
De pedagogisch-didactische meerwaarde heeft volgens wetenschappelijk onderzoek niet in de eerste plaats te maken met de mogelijkheid om een deel van het onderwijs van thuis uit te volgen. De meerwaarde schuilt in de inzet van kwaliteitsvolle digitale leermiddelen die meer diepgaand leren mogelijk maken.
Het doel van het decreet is daarbij om het structureel mogelijk te maken dat scholen secundair onderwijs tijdens de schooluren tot een decretaal bepaald maximumaandeel van de onderwijstijd interactief afstandsonderwijs organiseren, voor gehele groepen of voor individuele leerlingen. Het decreet stipuleert uiteraard enkel maxima; geen enkele school wordt verplicht afstandsonderwijs te organiseren. In een eerder voorstel lag dat maximum op 50 procent. Dit werd na adviezen en na overleg bijgesteld: het gaat nu om maximaal 20 procent in de eerste graad, 30 procent in de tweede graad en 40 procent in de derde graad.
Minister, gezien het belang van kwalitatieve digitale leermiddelen, wat zegt het voorliggende voorontwerp van decreet over hybride onderwijs, waarbij weliswaar digitale tools worden gebruikt, maar leerlingen thuis – indien nodig – of op school de les kunnen volgen, zoals bij hybride vergaderingen? Worden hier handvatten of regels aangereikt?
Zult u werk maken van een specifiek kwaliteitskader voor digitaal onderwijs, een referentiekader digitale onderwijskwaliteit (DOK), of is het huidige referentiekader voor onderwijskwaliteit (OK) voldoende?
Sommigen vinden 20, 30 of 40 procent afstandsonderwijs nog erg veel. Hoe zult u hen overtuigen?
Zal er een klachtenprocedure komen voor klachten over de toepassing van interactief afstandsonderwijs?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Voorzitter, mijn vraag sluit daarbij aan. Het decreet Afstandsonderwijs is nog niet goedgekeurd, maar het is wel al van kracht. Dat zorgt toch voor enige onrust. Minister, u zegt dat u het kader invoerde om de scholen de juridische basis te geven om op een gestructureerde manier hybride onderwijs verder te kunnen uitbouwen.
Het eerste voorstel, 50 procent afstandsonderwijs voor alle graden van het secundair onderwijs, werd door u in de plenaire vergadering al snel geminimaliseerd, omdat het idee om voor elke graad tot 50 procent afstandsonderwijs te voorzien bij nader inzien toch niet zo’n goed idee leek.
Het voorstel werd gewijzigd naar maximaal 20 procent in de eerste graad, 30 in de tweede en 40 procent in de derde graad. Dat was een compromis. Maar daarmee zijn de bezorgdheden absoluut nog niet weggenomen.
Volgens u, minister, staat het voorontwerp van decreet los van het afstandsonderwijs dat we kennen uit corona. Het afstandsonderwijs zou, volgens u, geëvolueerd zijn van een overmachtssituatie naar een genormaliseerde context, waardoor er nu meer ruimte is om een visie en beleid uit te werken rond dat hybride onderwijs.
De coronacrisis is dan – laat ons hopen – wel opgelost, maar toch is er nog altijd sprake van crisis in ons onderwijsveld. Het lerarentekort en een torenhoge werkdruk zorgen ervoor dat scholen op dit moment nog altijd heel creatief op zoek gaan naar oplossingen om toch te proberen om leerlingen les te blijven geven.
Zo start Scholengroep GO! Next in Midden-Limburg vanaf volgend schooljaar in de derde graad van het secundair onderwijs met een proefproject rond afstandsonderwijs. In sommige scholen zullen leerlingen dan enkele uren per week van thuis uit les volgen. Maar wat is daarvoor de reden, collega’s? De directies willen op deze manier niet proberen te werken rond hybride onderwijs, maar zij geven aan dat dit vooral een manier is om te proberen de werkdruk voor leerkrachten te verlagen. Dat is eigenlijk een noodoplossing, volgens de scholengroep.
Of wat denkt u van de oplossing om een leerkracht voor twee klasgroepen tegelijk te laten lesgeven? In de praktijk zijn niet altijd de geschikte lokalen voorhanden, maar met afstandsonderwijs zou dat probleem ook van de baan zijn. Twee of meer klasgroepen kunnen online ‘aanschuiven’. Wie kan daar dan tegen zijn? ‘Mevrouw Goeman, hebt u dan liever dat die klassen geen les krijgen?’, is de vraag die dan zal worden opgeworpen. Drie problemen opgelost: lerarentekort, goedkoper én de energiefactuur van de school daalt.
Of wat denkt u van het volgende voorbeeld: een Brusselse school wil afstandsonderwijs invoeren om zo leerkrachten aan te trekken. Het is niet altijd gemakkelijk om leerkrachten te vinden voor het Nederlandstalige onderwijs in Brussel. Als we dan zeggen dat het geen probleem is, want ‘Op woensdag kunnen jullie thuisblijven en op afstand lesgeven, dan hoeven jullie de pendel naar Brussel niet te maken’, dan is dat nog maar eens een manier waarop de school hoopt een aantrekkelijkere werkgever te zijn. Afstandsonderwijs als extralegaal voordeel, zeg maar.
Op basis van deze voorbeelden moge het duidelijk zijn dat wij ons ernstige vragen stellen bij de manier waarop en de motivatie waarmee hybride onderwijs op dit moment in de praktijk wordt ingezet.
Minister, wat is uw reactie op het plan van scholengroep GO! Next om afstandsonderwijs in te zetten om de werkdruk bij leerkrachten te verlagen?
Hoe kunt u verzekeren dat het afstandsonderwijs niet door de scholen zal worden ingezet om het lerarentekort aan te pakken?
Het belangrijkste argument voor het invoeren van afstandsonderwijs is het stimuleren van zelfgestuurd en zelfregulerend leren. U benadrukt in uw memorie van toelichting dat indien kinderen thuis niet over de nodige infrastructuur beschikken, de school moet voorzien in een ruimte waar de leerling op school kan deelnemen aan het afstandsonderwijs. Zijn er volgens u geen betere manieren om zelfstandig leren aan te moedigen die minder stigmatiserend werken en waarbij de school niet inboet op dienstverlening aan jongeren en ouders?
Tot slot nog een praktische vraag. Wat als er tijdens het afstandsonderwijs iets gebeurt? Wie is verantwoordelijk? Hoe zit dat qua verzekering? Wilt u van ouders vragen dat ze verplicht thuis zijn op de momenten dat hun kinderen afstandsonderwijs hebben?
Minister Weyts heeft het woord.
Waarom hebben we dit kader vastgelegd? Tijdens de coronacrisis had ik het departement Onderwijs gevraagd: ‘Quid met de juridische status als we afstandsonderwijs organiseren? Kan dat? Mag dat? Wat is vandaag het regelgevend kader?’ Daarop kwam het antwoord dat ik ook in de commissie meermaals heb meegegeven: dat er eigenlijk niets bepaald is, dat er een juridisch vacuüm is. Wat niet verboden is, is toegelaten. Zonder beperkingen. Geen kader, geen beperkingen. Dat was de analyse van onze administratie.
Ten tweede was er de vaststelling dat experten aandrongen op een kader, op een zekere geleiding, een zekere beperking als het gaat over dat blended onderwijs, het hybride onderwijs, het afstandsonderwijs. Ik verwijs onder andere naar de OESO-expert (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) Dirk Van Damme, maar ook naar ons OBPWO-onderzoek (onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek), dat we hebben laten uitvoeren onder de titulatuur ‘Blended learning in het Vlaams secundair onderwijs: van noodzaak naar structurele implementatie’. Daarin kwamen dit jaar de onderzoekers tot de bevinding dat het goed is dat scholieren leren omgaan met verantwoordelijkheid, zelfstandigheid en digitale tools. Dat is een goede voorbereiding op het hoger onderwijs en/of een job. Via die weg krijgen leerkrachten en schoolteams extra tools om te differentiëren, om dus de sterke leerlingen uit te dagen en om anderen, die misschien enige leerachterstand hebben, te kunnen bijspijkeren met een specifiek aanbod. Het heeft ook een impact op de motivatie van kinderen. Het is een manier om meer te prikkelen en de aandacht meer te capteren, en om kinderen en jongeren te motiveren.
Ook de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) was vragende partij voor deze mogelijkheid. En de Vlaamse Scholierenkoepel vraagt een kader en bracht daarbij ‘acht aandachtspunten voor blended leren naar voren.
Met dit kader wil ik vooral een juridisch sluitende basis bieden voor de scholen die het hybride onderwijs een structurele plaats willen geven in de organisatie van hun onderwijsactiviteiten. In de wetenschap dat blended leren, afstandsonderwijs, al wordt georganiseerd, denk ik dat we de innovatie beter kunnen omarmen en kunnen leiden en beperken, zeker aangezien we net de materiële omstandigheden hebben gecreëerd via Digisprong. We hebben scholen en leerlingen voor dit en ook nog het volgende jaar geëquipeerd. En we hebben ook nog eens gezorgd voor een opleidingsprogramma voor leerkrachten om met die digitale leermiddelen aan de slag te gaan. Daarom hebben we dit kader uitgewerkt.
De aanleiding van dit decreet is niet het lerarentekort of de energiecrisis. Dat heb ik al in de plenaire vergadering begin oktober diets trachten te maken. De aanleiding is een streven naar meer onderwijskwaliteit. En in dit streven naar de hoogste kwaliteit heeft een werkvorm die maximaal kan inzetten op differentiatie, zeker ook een plaats. Het afstandsonderwijs is dus een aanvulling op contactonderwijs, in functie, zoals onder andere in het wetenschappelijk onderzoek wordt gesteld, van differentiatie, van motiveren en van het zelfstandig en verantwoordelijk maken van leerlingen.
Toch staan er in het voorontwerp van decreet enkele duidelijke randvoorwaarden, die we als Vlaamse Regering belangrijk vinden om van dat hybride onderwijs een succes te maken.
Elke school zal voorafgaand aan de organisatie van dit afstandsonderwijs moeten onderzoeken welke noodzakelijke voorwaarden er binnen de school vervuld zijn. Afhankelijk van die analyse maakt de school keuzes in de verdere organisatie. In zulke analyse moet er bijvoorbeeld worden stilgestaan bij de accommodatie van de leerlingen thuis: beschikt iedereen wel over internet? Er moet ook worden stilgestaan bij de digitale competenties van leerling en leerkracht. Ook op dat vlak moeten we erkennen dat de situatie wel verschilt. Er zijn heel wat scholen en leerkrachten die ter zake beslagen zijn en met de digitale leermiddelen overweg kunnen, maar er zijn ook anderen. Daarom net hebben we in een opleidingsaanbod voorzien.
Collega’s die hier pleiten om decretaal te gaan opleggen dat afhankelijk van die uitkomsten specifieke regels moeten gelden, moet ik toch wel wat tegenspreken. Het zou niet alleen nagenoeg onmogelijk zijn om alle situaties in regeltjes vast te leggen, het zou natuurlijk ook de kracht van hybride onderwijs en de mogelijkheid om in te spelen op individuele noden en behoeften fnuiken, en dat nog los van de hele discussie dat je uitgaat van een fundamenteel wantrouwen ten opzichte van elke school, elk lerarenteam en de facto elke leerkracht.
Een tweede conditie die we hebben gecreëerd, is een plafond. Ik heb gezegd dat ik het belangrijk vind om over te gaan van een situatie waarbij er geen juridisch kader is en geen enkele beperking, naar een theoretisch plafond, een theoretisch maximum. Het is ook niet meer dan dat: een theoretisch maximum. Voor heel wat scholen is het niet aangewezen om die maximale grens op te zoeken omdat hun scholieren of zijzelf er niet klaar voor zijn.
De derde conditie is dat we vragen dat het hybride onderwijs in zowel het arbeidsreglement als het schoolreglement wordt opgenomen. Dat vereist wel een voorafgaande consultatie. Men moet zowel met leerkrachten, in het kader van het arbeidsreglement, als met leerkrachten en ouders en leerlingen, in het kader van het schoolreglement, een en ander consulteren.
Dit is dan ook een belangrijke garantie dat hybride onderwijs niet ad hoc en zonder inspraak midden in een schooljaar wordt ingevoerd, bijvoorbeeld door een afwezige leerkracht of wat dan ook. Dat kan dus niet. Hybride onderwijs kan enkel als onderbouwde en weloverwogen keuze die voor de start van het schooljaar wordt gemaakt en meegedeeld aan alle betrokkenen. Het moet ook de facto worden overeengekomen want, opnieuw: opname in arbeids- en schoolreglement vereist een wederzijdse instemming.
Vierde conditie: ik waak erover dat de kwetsbaarste leerlingen altijd een plek krijgen op school. Dat staat ook met zoveel woorden in het voorontwerp van decreet. Er zijn vele redenen mogelijk waarom een leerling op school het digitale onderwijs kan volgen. Bijvoorbeeld omdat men thuis geen rustige werkplek heeft.
Een vijfde conditie is de kwaliteit. Daarom heb ik de onderwijsinspectie duidelijkheid gegeven over het kwaliteitskader waarbinnen dit interactief afstandsonderwijs zal worden beschouwd. Net omdat we eenzelfde kwaliteitsniveau nastreven, hanteren we ook eenzelfde kwaliteitskader voor interactief afstandsonderwijs als voor contactonderwijs. De lat wordt niet lager gelegd. Integendeel.
Kortom, het regelgevend kader biedt aan scholen die hybride onderwijs willen organiseren, voldoende juridisch houvast. Dit betekent ook, collega Grosemans, dat er geen afzonderlijke procedure moet worden voorzien in het geval ouders en leerlingen vragen of klachten hebben. We bedden het in in de reguliere procedures, om nu net voldoende zekerheid te bieden. De kwestie van de aansprakelijkheid en de verzekeringen moet ook worden opgenomen in het schoolreglement, zodat ook daarover geen enkele onduidelijkheid kan bestaan.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat we de weg van het inzetten van digitale leermiddelen moeten exploreren, zodat we mee zijn met de tijd. Dat moet uiteraard op een kwalitatieve manier gebeuren. Maar ik denk ook dat we het er allemaal over eens zijn dat fysiek onderwijs toch wel te verkiezen is. Dat is al lang zo, sinds de coronacrisis. De leerlingen zijn daar heel duidelijk voorstander van, zoals blijkt uit een onderzoek en studie door het departement Jeugd. Leerkrachten en ouders stellen, en ook uzelf stelt heel expliciet, dat een school zoveel meer is dan alleen maar leren. Ook de sociale contacten zijn superbelangrijk. Wij zijn dus wel nog steeds bezorgd over het feit dat in de twee laatste jaren de deur tot 40 procent wordt opengezet, en zelfs tot 20 procent in de eerste graad. Dat betekent dat een volledige dag thuisonderwijs kan worden gegeven aan de allerkleinsten. Dan blijft toch de vraag waarop geen antwoord is gekomen. Wat moeten de ouders dan doen? Moeten zij thuisblijven, wordt er van hen verwacht om vier vijfde te gaan werken om er te kunnen zijn voor hun kinderen? Een kind van 12 jaar alleen les laten volgen is niet altijd evident. Er blijven heel wat vragen.
Wat als leerkrachten beslissen dat ze dat eigenlijk niet willen? De school legt het op en heeft het kader voorzien. Maar een individuele leerkracht kan zich tegen afstandsonderwijs verzetten omdat zij van mening is dat dat voor haar vak niet gaat. Kunnen zij dat? Hebben zij dat recht?
Vindt u dat het kan dat een volledig vak in afstandsonderwijs wordt gegeven? Met 20 procent is dat mogelijk, als je daar geen leerkracht voor vindt. Vindt u dat opportuun? Vindt u dat u die deur niet gesloten moet houden?
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Minister, eind augustus bracht de schoolleiding van een secundaire school tijdens de personeelsvergadering haar leerkrachten op de hoogte dat de school vanaf september zou kiezen voor structureel afstandsonderwijs op woensdagvoormiddag. Iedereen viel uit de lucht: leerkrachten, leerlingen en ouders. Sommige leerkrachten gaven een eenuurvak op woensdagvoormiddag en begrepen dat ze geen fysiek contact meer zouden hebben met hun leerlingen. Na heel veel protest en onrust belandde het plan in de prullenmand.
Heel veel scholen experimenteren met digitaal afstandsonderwijs, met wisselend succes. Daarom is het belangrijk dat u zorgt voor een minimaal kader, op vraag trouwens van het onderwijsveld. Ik ben dan ook heel tevreden, vooral met de aandacht in het voorontwerp van decreet voor het draagvlak en de inspraak, met de opname van hybride onderwijs in het arbeids- en het schoolreglement, met het nagaan of de kinderen over een laptop en internet beschikken, en of de leerkrachten over de nodige vaardigheden beschikken. We moeten er alles aan doen om ervoor te zorgen dat we kwaliteitsvol onderwijs kunnen blijven aanbieden aan elk kind.
Net als collega Meuleman denk ik dat het een heel belangrijke boodschap is om te blijven herhalen dat fysiek onderwijs de norm is en blijft. Dat hebben we van de coronaperiode zeker onthouden.
Ik hoop ten slotte dat de scholen heel bewust en doordacht ICT, waaronder afstandsonderwijs, zullen inzetten. Heel wat scholen worstelen met dat ICT-beleidsplan en hun visie daarop. Ik hoop dat ze niet willen lopen vooraleer ze kunnen stappen. Het is vooral een werkvorm voor scholen die willen en ook kunnen.
Ik heb twee bijkomende vragen. Er is een evaluatie voorzien in het schooljaar 2027-2028. Ik vind dat heel belangrijk. Zult u aan de onderwijsinspectie vragen om prioritair die scholen te bezoeken die maximaal inzetten op digitaal afstandsonderwijs, om zo bij eventuele tekortkomingen snel en accuraat op de bal te kunnen spelen? Zult u de scholen nog extra informeren over de randvoorwaarden: participatie, inspraak en overleg?
En dan nog een korte derde vraag: hebt u zicht op wanneer het advies van de Raad van State er zal zijn?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, u hebt het eerlijk gezegd: dit decreet is vooral nodig om rechtszekerheid te bieden, en veel minder om onderwijskundige redenen. Het debat moet absoluut worden gevoerd, maar, wat ons betreft, veel grondiger. Vlug een ontwerp van decreet door het parlement jagen met een aantal artikelen per onderwijsniveau, en dan nog eens retroactief: dat getuigt volgens mij niet van grondig beleidsvoorbereidend werk.
Ik vind dat wat vandaag voorligt, echt heel ver gaat. Het houdt grote risico’s in. We spreken over – laat het ons concreet maken – 16-jarigen die in dat scenario alleen thuis afstandsonderwijs zouden kunnen volgen. Vindt iemand dat echt een goed idee, als we weten hoeveel studenten vandaag al worstelen om op een goede manier op afstand lessen te volgen en daar alleen thuis te zitten? Er is volgens mij echt een risico op kwaliteitsverlies. Scholen moeten dat in hun schoolreglement zetten, maar hoe ga je om met het scherm afzetten of ‘mijn internet werkt niet’? Ik stel mij daar echt heel grote vragen bij.
In de eerste graad gaat het ook over kinderen van 12 tot 14 jaar die mogelijk een dag alleen thuis moeten zitten. Ik weet niet hoe jullie dat zien, maar ik vind dat eigenlijk niet zo’n goed idee. Ik denk dat andere ouders dat ook geen goed idee vinden. Daar heb je dat risico weer, want wie zal dat zijn? Moeders die vier vijfde gaan werken om thuis te kunnen blijven bij hun kinderen. Dat kan toch absoluut niet de bedoeling zijn? En dan heb je de vraag wie er aansprakelijk is als er iets gebeurt. Volgens mij is dat verzekeringstechnisch helemaal niet zo gemakkelijk om in een schoolreglement te schrijven. U zegt dat het maxima zijn in de regelgeving en dat dat niet altijd aangewezen is. Maar laat ons eerlijk zijn: de mogelijkheid wordt wel gecreëerd. Ik vrees, in een context van lerarentekort en van capaciteitstekort, dat die piste heel snel zal worden bewandeld, om andere redenen dan een sterk uitgewerkte pedagogische visie rond hybride onderwijs.
U hebt ook niet geantwoord op mijn vraag wat u vindt van het project van GO! Next om afstandsonderwijs in te voeren, om de werkdruk voor leerkrachten te verlagen.
Het belangrijkste is het risico op een grotere kloof. Kijk, socialisten zijn historisch altijd tegen huisonderwijs geweest en voorstander van schoolplicht in plaats van leerplicht, net omdat wij de thuissituatie willen uitschakelen als bepalende factor in studiesucces. We hebben het tijdens corona gezien. Het gaat niet alleen over het hebben van een internetverbinding en een laptop; het gaat ook over de omstandigheden waarin je thuis kunt studeren. Heb je een eigen kamer, is het daar een beetje veilig, is het daar rustig genoeg om te kunnen opletten? En door dit nu zo verregaand in te voeren, hebben wij het gevoel dat we die thuissituatie opnieuw veel meer als een bepalende factor gaan hebben voor studiesucces. Dat kan voor ons echt niet de bedoeling zijn.
Minister, wij vinden dat afstandsonderwijs veel meer de uitzondering dan de regel moet zijn. Dus maximaal 10 procent in de derde graad, dat is al verregaand genoeg voor ons. Kunt u toch eens reageren op al die risico's?
Verder heb ik nog één heel concrete vraag in opvolging van wat mevrouw Grosemans zei. Oké, de onderwijsinspectie moet dat opvolgen, maar hoe zal de onderwijsinspectie weten welke scholen dat doen en welke niet? Zal dat worden gemonitord? Vindt u een evaluatie in 2027 en 2028 gezien de risico's toch niet veel te laat? Wilt u dat niet vroeger doen?
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Voorzitter, de collega's hebben al heel wat bekommernissen geuit. Minister, voor onze fractie is het duidelijk dat afstandsonderwijs of blended learning uiteraard altijd moet zijn ingegeven op basis van pedagogische of didactische redenen en nooit vanwege een personeelstekort of infrastructurele problemen.
Het is ook belangrijk dat leerlingen in kwetsbare thuissituaties niet zouden worden benadeeld binnen dit kader. We weten ook allemaal dat scholen en leerkrachten hun leerlingen het best kennen. Ze moeten doordachte keuzes maken in samenspraak met de ouders en we moeten de leerkrachten daar ook bij ondersteunen. Heel dit kader van afstandsonderwijs, digitalisering, ICT, brengt natuurlijk heel wat extra taken met zich mee voor de leerkrachten. We zouden moeten bekijken op welke manier er ondersteuningsinitiatieven komen voor onze leerkrachten. Want tijdens de coronacrisis hebben we toch wel heel duidelijk gezien dat het nog altijd de leerkracht is die ertoe doet en dat dat de basis is van ons onderwijs.
Ik wil heel graag de focus even op een ander veld richten, minister. Het voorontwerp van decreet behandelt een decretaal kader voor het secundair onderwijs, maar niet voor het basisonderwijs. Daarover had ik een aantal vragen. Kunt u eventueel aangeven waarom er voor het basisonderwijs geen decretaal kader wordt of werd ontwikkeld? Wat is de mogelijke consequentie hiervan? Betekent dit dan bijvoorbeeld dat het voor leerlingen uit het basisonderwijs onmogelijk zal zijn om interactief afstandsonderwijs te organiseren? Laten we hopen dat het niet gebeurt, maar wat indien er nog een pandemie zou zijn waar net jongere kinderen het meeste vatbaar zouden zijn voor een besmetting of het meeste te lijden zouden hebben aan de gevolgen van een besmetting? Zou er in dat geval een ad-hocnooddecreet nodig zijn om dat te kunnen regelen?
In dat kader verwijs ik graag naar de memorie van toelichting van het voorontwerp, waarin heel duidelijk wordt aangegeven, ik citeer: “Uitgaande van een principe van geheel contactonderwijs in het basisonderwijs, is het immers aangewezen om in het secundair onderwijs een groei te voorzien in dit hybride onderwijs, en de maximumgrenzen voor het interactief afstandsonderwijs daar ook op af te stemmen.”
Minister, wat betekent dit juist? Hoe moet ik dit interpreteren? “Uitgaande van het principe van geheel contactonderwijs in het basisonderwijs”, is dit dan een aankondiging van een nieuw decretaal initiatief dat zou kunnen volgen? Zullen hierin ook uitzonderingssituaties worden omschreven? Ik loop misschien wat vooruit, maar het zijn toch al een aantal vragen over het basisonderwijs die ik u graag wil stellen. Ik dank u.
De heer Laeremans heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de vragen.
Het is een terechte bekommernis: waar willen we naartoe met dat ‘gemengde’ onderwijs, als ik dat zo mag zeggen. Maar het is toch nog een beetje een virtuele discussie, want op dit ogenblik ligt dit decreet nog niet voor. Ik heb een beetje een ambetant gevoel, zoals we gisteren in de plenaire vergadering hadden met de voorlopige discussie over de canon, waarover ook nog niets voorligt. Hier hebben we toch al iets meer. Het is een beetje vervelend.
Uit uw uitleg begrijp ik ook dat dit niet kan als ad-hocmaatregel. Ik begrijp dat het niet de bedoeling is om dat occasioneel toe te passen. Maar dat zijn wel de situaties die zich voordoen. Ik geef een voorbeeld: een leerkracht geeft vijf, zes of zeven uur les in een bepaalde klas. Dat komt wel eens voor. Stel dat die moet thuisblijven omdat die bijvoorbeeld een gebroken voet heeft en niet fysiek op school aanwezig kan zijn, maar de studiezaal zit overvol omdat er te veel griepgevallen zijn. Dat doet zich wel eens voor: acht klassen in een studie, begin maar eens als leerkracht. Dat die leerlingen dan thuis les krijgen op afstand vind ik een mogelijk goede oplossing. Maar dat mag uiteraard niet blijven duren. Hetzelfde met wanneer men tijdelijk geen vervanging vindt. Ik begrijp dus niet goed waarom ad-hocsituaties niet zouden kunnen.
Ik kom tot mijn vraag. U spreekt over die maximumpercentages. Maar op welke termijn is dat voorzien: per week, per maand, per jaar? Of is dat nog niet duidelijk? Ik dank u.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ja, nog heel kort.
De minister verwees daarnet naar het OBPWO-project, het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek, en daar zit een inspiratiegids bij, om dat te gaan doen. Ik raad eigenlijk alle scholen aan om die inspiratiegids – 112 pagina’s dik – eens te bekijken. Wat collega Laeremans daarnet aanhaalt, om dat occasioneel eens te doen, is eigenlijk helemaal niet in overeenstemming met die inspiratiegids. Ook collega Grosemans heeft aangehaald dat als dat kwaliteitsvol zou zijn, dat dan meer zal inhouden dan de vraag stellen hoe we dat doen en dat in het schoolreglement zetten. Dat is één.
Twee, ik hoor heel dikwijls collega’s spreken over de pedagogische vrijheid, en daarvoor pleiten op allerlei mogelijke manieren, inclusief onthoudingen bij eindtermen. Ja, dan moet je nu natuurlijk wel consequent zijn. Het is het een of het is het ander. Je kunt nu niet zeggen dat hier geen pedagogische vrijheid geldt. Je moet daar wel enigszins consequent in zijn. (Opmerkingen van Hannelore Goeman)
Ik kijk niet naar u, collega Goeman. Rustig blijven.
Een derde punt dat ik hier nog wil aanhalen, is de pedagogische begeleiding. Ik stel vast dat scholen die vandaag een vraag richten voor ondersteuning in het kader van Digisprong – wat mij een heel logische vraag lijkt –, het antwoord krijgen dat men daar nog niet klaar mee is. Ze zijn daar bij de pedagogische begeleiding nog niet over uit. Men biedt wel allerlei andere pedagogische begeleidingen aan, zoals bijvoorbeeld een studiedag over de canon die er nog niet is. Die wordt nu rondgestuurd naar alle geschiedenisleerkrachten, terwijl die geschiedenisleerkrachten vragen om ondersteuning voor Digisprong. Daar wil ik toch ook de onderwijsverstrekkers die vragende partij zijn voor een kader, vragen om de tering naar de nering te zetten, en zich te focussen op de dingen die ze zelf vragen, waar hier een kader voor wordt uitgewerkt, en niet op dingen die er nog niet zijn. We hebben het er gisteren over gehad. Daar pedagogische vormingen rond organiseren, vind ik toch een beetje de wereld op zijn kop.
Minister Weyts heeft het woord.
U raakte het punt aan, en ik voel een tikje frustratie. De hele besluitvormingsprocedure moet nog doorlopen worden, dus we hebben gewoon een principiële goedkeuring van een ontwerp van decreet. Een ontwerp van decreet wil dus zeggen: dit komt naar dit parlement. Maar we zijn er nu al over aan het discussiëren, wat een vreemde situatie is. (Opmerkingen van Hannelore Goeman)
Nee, het wordt altijd gepubliceerd. We zijn ertoe gehouden om ook elke principiële beslissing te publiceren op de website van de kanselarij. De maandag volgend op de beslissing in de ministerraad van de vrijdag daarvoor, wordt dat bekend gemaakt. Heel wat aspecten zullen aan bod komen in de discussie. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de vraag: quid met basisonderwijs? Wel, we regelen het nu voor het secundair onderwijs. Daaruit ontstaat dan a contrario de redenering dat het daar niet kan op een structurele manier. Wil je dan alles gaan uitsluiten, ook in het basisonderwijs? Er kunnen ongetwijfeld uitzonderlijke omstandigheden ontstaan waardoor je het recht op onderwijs, het recht op leren, wel kunt garanderen, bijvoorbeeld in het geval van stakingen. Ik zeg maar wat: als men een politieke staking voert in sommige scholen, zoals gisteren. In bepaalde scholen heeft men gebruikgemaakt van afstandsonderwijs om toch nog het recht op leren te garanderen, dat anders in het gedrang zou komen door een politieke staking. Dat kan in uitzonderlijke omstandigheden ook soelaas bieden voor het basisonderwijs, bijvoorbeeld tegen een politieke staking, maar dat heb ik al gezegd.
We gaan eigenlijk van een situatie – een afwezigheid van enig kader, geen enkele beperking – naar een kader met beperkingen. Je kan natuurlijk discussiëren – en dat gaan we ook doen als we het decreet bespreken – over de vraag of die beperkingen wel afdoende zijn. Wij gaan alleszins uit van vertrouwen. Of ik zal het andersom stellen: wij gaan niet uit, mevrouw Goeman, van een fundamenteel wantrouwen. Als ik u moet geloven, zijn er toch veel malafide directeurs en leerkrachten, die het toch ongelooflijk slecht voorhebben met hun leerlingen. Ik ga fundamenteel uit van het tegendeel. Maar desondanks zorgt dit toch voor een kader met veel beperkingen. En ik heb het dan niet over een plafond. Voor mij is het allerbelangrijkste dat we opleggen dat er een voorafgaande analyse is, niet alleen van de situatie en de mogelijkheden in hoofde van de leerlingen, ook in hoofde van de leerkrachten. Dus: zijn wij als team daarvoor klaar? En zijn onze leerlingen daarvoor klaar? Dat is de eerste afweging die men moet maken.
Ten tweede: het moet voorafgaand worden opgenomen in het arbeidsreglement en in het schoolreglement. Het schoolreglement is – voor alle duidelijkheid – quid pro quo. Dat is een wederzijdse toestemming. De situatie die mevrouw Grosemans aanhaalt, waarbij er een mailtje gestuurd wordt om te zeggen dat het vanaf volgende week afstandsonderwijs is tot het einde van het schooljaar, is vandaag eigenlijk impliciet wel mogelijk. Het is net om die situaties te vermijden en te verhinderen dat we dit kader op tafel leggen.
Er bestaat soms een fundamenteel wantrouwen, met een conservatieve reflex tegenover innovatie. Enerzijds maken we innovatie mogelijk en zorgen we met Digisprong voor een investering van een half miljard euro, waarbij we ons onderwijs 2.0 willen binnenbrengen met een digitaliseringsgolf, en vervolgens gaat men dan zeggen dat men van die innovatie geen gebruik mag maken als het gaat over flexibele onderwijsvormen of hybride onderwijsvormen. Het argument wordt hier gebruikt dat dit kan bijdragen aan het welbevinden en de werkomstandigheden van leerkrachten, maar dat is eerlijk gezegd voor mij geen motivatie. Als leerkrachten dat appreciëren en ervaren als een positieve bijdrage aan hun welbevinden en een verbetering van hun werkomstandigheden, wel, dan is dat een mooi meegenomen voordeel en gevolg. Maar ik zeg eerlijk dat dat niet de basismotivatie is geweest. Je kunt wel in functie van onderwijskwaliteit en vanuit pedagogische en didactische overwegingen de keuze maken om hybride onderwijs gestalte te geven.
U hebt gelijk wat de communicatie betreft. Inderdaad, we hebben de inspiratiegids eigenlijk besteld via ons OBPWO. We hebben dat besteld en we hebben daarvoor betaald, en dat heeft ons een inspiratiegids opgeleverd. We gaan die dus vanzelfsprekend ook communiceren: dat is de weg om te gaan. We gaan ook zorgen voor een evaluatie via de onderwijsinspectie, als vast weerkerend element in de doorlichting. U vraagt hoe de onderwijsinspectie dat zal weten. Wel, ik heb net verwezen naar het arbeidsreglement en naar het schoolreglement. Dat zijn toetsstenen.
Dat is het belangrijkste, in antwoord op de gestelde vragen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Nog niet al mijn vragen zijn beantwoord, minister, maar ik neem aan dat dit zal gebeuren op het moment dat we het ontwerp van decreet hier bespreken, en dat u dan niet zult aarzelen om op alle vragen te antwoorden.
Wij kijken uit naar het verdere verloop. Ik ben ook benieuwd hoe de evaluatie door de onderwijsinspectie eruit zal zien. Misschien zullen zij kijken of scholen inderdaad aan alle verplichtingen voldoen, of er een degelijk plan en een visie is, en dergelijke. Ik ben ook benieuwd naar de cijfers, als we zullen zien hoeveel scholen er effectief gebruik van zullen maken. Het worden nog boeiende tijden op dat vlak. Ik hoop dat er zeker ook zal worden gemonitord of de leerachterstand niet zal toenemen, of de kloof niet zal vergroten en of het niet de meest kwetsbaren zullen zijn die slachtoffer zullen worden van dit systeem. Ik hoop dat ook het welzijn van de leerlingen gemonitord zal worden. Dat zijn toch allemaal aspecten die tijdens de coronacrisis en bij heel wat afstandsonderwijs belangrijk zijn geweest. Ik hoop dus dat we ook dat zeker in het oog zullen houden.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat we niet meteen in een kramp mogen schieten bij digitaal afstandsonderwijs. Als het grondig is doorgesproken met leerkrachten, leerlingen en ouders, als er een duidelijke visie is in een ICT-beleidsplan, als de leerlingen over het nodige materiaal beschikken en er ook aandacht is voor hun welzijn zodat ze niet uit beeld geraken of ongemotiveerd raken, en als leerlingen zich zeker voelen bij het gebruik van die werkvorm en geen hogere werkdruk ervaren, én het wordt aangeboden in het belang van de onderwijskwaliteit, dan kan interactief digitaal onderwijs een goede en effectieve keuze zijn. Het kan bijvoorbeeld leerlingen in een laatste jaar secundair onderwijs leren zelfstandiger te werken, als voorbereiding naar hun verdere schoolloopbaan of een job op de arbeidsmarkt.
Ik denk dat we innovaties, als ze heel goed worden voorbereid en goed worden doorgesproken, een kans moeten geven. Dat maakt ook dat de voorziene evaluatie enorm belangrijk is, en dat het toezicht door de onderwijsinspectie moet kunnen vaststellen wat er goed gaat en wat er nog verbeterd kan worden, en waar nog onvoldoende op ingezet is.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ja, collega’s, de richtlijnen zijn al van kracht, maar we hebben die hier nog niet goedgekeurd of besproken. Het lijkt me dus wel logisch dat we er hier in het parlement al vragen over beginnen te stellen. Wij maken ons echt grote zorgen over de percentages die vandaag op tafel liggen. Dat heeft helemaal niks te maken met wantrouwen. Ik stel gewoon vast dat er mogelijkheden zullen worden gecreëerd: één dag voltijds thuis voor 12- tot 14-jarigen, tot twee dagen voltijds thuis voor kinderen in de laatste graad, zonder kwaliteitsgaranties, collega’s. Zoals ik het hier hoor, gaat de inspectie haar doorlichtingen doen. Voor veel scholen betekent dat: één keer om de zes jaar. Als er afstandsonderwijs is, dan zouden ze dat meenemen in de inspectie, maar we gaan niet weten welke scholen aan afstandsonderwijs doen, en welke niet. Of gaat de onderwijsinspectie alle schoolreglementen beginnen door te nemen?
Ik stel me dus heel grote vragen. En natuurlijk gaan directies roeien met de riemen die ze hebben. Dat heeft niets met wantrouwen te maken. Er is een lerarentekort, er is een capaciteitstekort. Wij vrezen dus dat dit heel snel een noodoplossing zal zijn. Voor ons gaan de percentages die vandaag op tafel liggen, veel te ver. En dan zwijg ik nog over het basisonderwijs. Daar is er geen kader.
De facto betekent dat, collega's, dat je vandaag voor 100 procent afstandsonderwijs zou kunnen organiseren.
Ik herhaal: voor ons is 10 procent eigenlijk maximaal in de derde graad, als voorbereiding op het hoger onderwijs. Dat is iets waarover we kunnen nadenken. Al de rest vinden wij veel te uitgebreid. Sterk onderwijs gebeurt op school, in de klas, met een leerkracht, en ook door te leren van medeleerlingen. Ik denk dat dat ook vandaag de beste garantie blijft dat elke leerling het sterke onderwijs krijgt waar hij recht op heeft.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.