Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Dalle.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, uit nieuwe cijfers van het agentschap Opgroeien blijkt dat 56.671 kinderen en jongeren in Vlaanderen in 2021 in contact kwamen met jeugdhulp. Deze cijfers tonen aan dat jeugdhulp jaar na jaar meer kinderen bereikt. Zo goed als alle cijfers gaan in stijgende lijn, enkel het aantal kinderen en jongeren in een leefgroep van een jeugdhulpvoorziening daalde licht.
Niels Heselmans, woordvoerder van het agentschap Opgroeien, reageert als volgt: “Zowel bij jeugdhulporganisaties, pleegzorg, de Vertrouwenscentra Kindermishandeling, crisismeldpunten, de ondersteuningscentra jeugdzorg als bij de sociale diensten van de jeugdrechtbank merken we een stijging in het aantal kinderen en jongeren dat ondersteuning nodig heeft, vanwege een moeilijke thuissituatie of na een jeugddelict.”
Minister, u reageerde direct door te beklemtonen dat de stijgende vraag naar ondersteuning een niet te onderschatten signaal is en dat er prioritair ingezet wordt op preventie. Daarnaast zou volgens u laagdrempelige en snelle hulp voor gezinnen het doel moeten zijn om onder andere een escalerende thuissituatie te vermijden of tijdig in te grijpen wanneer jongeren worstelen met zichzelf of met de wereld.
Minister, hoe evalueert u deze nieuwe cijfers van het agentschap Opgroeien?
Bent u van mening dat er momenteel reeds voldoende wordt ingezet op preventie?
Wordt volgens u het vooropgestelde doel, namelijk laagdrempelige en snelle hulp voor gezinnen, reeds bereikt?
Welke initiatieven neemt u nog om te verzekeren dat iedereen met een hulpvraag tijdig gepaste hulp kan krijgen?
Minister Dalle heeft het woord.
Voorafgaandelijk aan deze laatste vraag wens ik iedereen die er nog is te bedanken om hier bij te zijn en om met mij toch een aantal weken lang te spreken over Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Het was een genoegen wat mij betreft. Minister Crevits neemt het vanaf volgende week weer over. Ik zal jullie ongetwijfeld nog zien in de plenaire vergadering of rond armoedebestrijding of op andere plaatsen. Bedankt daarvoor.
Mevrouw Wouters, dank ook voor de laatste vraag. Misschien eerst even inzoomen op de cijfers: het is van belang te duiden dat die 56.671 unieke kinderen en jongeren de diversiteit van de jeugdhulp al sterk symboliseren. Het gaat van zeer jonge kinderen tot jongvolwassen tot 25 jaar. Het gaat over kinderen, jongeren en hun gezinnen in diverse vormen van jeugdhulp: van pleegzorg over intensieve begeleiding aan huis tot kinderen in zogenaamd verontrustende situaties. We moeten er in functie van de vergelijking wel aan toevoegen dat zo’n 2888 jongeren die een zogenaamd naadloos flexibel traject (NAFT) volgen voor het eerst vervat zitten in de cijfers. Dat is relevant om op te merken.
Zowel door het agentschap Opgroeien als door mezelf zijn deze cijfers bestempeld als een belangrijk signaal. Dat kwam ook voor in de vraagstelling. We bereiken steeds meer kinderen, jongeren en gezinnen binnen de brede jeugdhulp in Vlaanderen. Dit kunnen we op zich zien als een positieve evolutie, dat er steeds meer vertrouwdheid, alertheid is voor vragen tot zorg en ondersteuning en dat we die jongeren ook kunnen bereiken. Dat is op zich een goede zaak. Hoe meer kinderen en jongeren we kunnen helpen en ondersteunen – zo kort als mogelijk, zo lang als nodig – hoe beter natuurlijk.
Toch moeten we alert blijven: de stijgende vraag naar ondersteuning is een niet te onderschatten signaal van een samenleving die blijkbaar meer en meer nood heeft aan gespecialiseerde oplossingen. We zien in de cijfers ook dat er meer jongeren zijn die begeleid worden vanwege verontrusting, zowel vrijwillig als via gerechtelijke jeugdhulp. Ook die stijging is niet onverwacht en doet zich al langer voor. Tot slot – en dat waren de vorige twee vragen – stelt het ons ook voor grote uitdagingen op het vlak van aanbod en beschikbaarheid van het aanbod in tijden van krapte op de arbeidsmarkt.
Dan kom ik aan de tweede vraag die over preventie gaat. De vraag naar een preventief antwoord is meer dan terecht. Volgens mij is dat de essentiële vraag. Dat was deels ook trouwens in antwoord op het vorige een belangrijk element dat we niet mogen veronachtzamen. Die preventieve zorg, ook de ambulante zorg, is heel erg belangrijk. We merken dat de nood aan meer ingrijpende hulp stijgt, terwijl dat eigenlijk betekent dat gezinnen vaak al aan het eind van hun Latijn zijn, situaties complexer zijn en kinderen ernstige kwetsuren hebben opgelopen. Laagdrempelige en snelle hulp voor gezinnen moet het doel zijn om escalerende thuissituaties te vermijden of tijdig in te grijpen wanneer jongeren worstelen met zichzelf of de wereld. We moeten alert blijven voor kinderen en jongeren die het moeilijk hebben. Mogelijkheden om in de vertrouwde omgeving aan slag te gaan moeten echt uitgediept worden.
Vanuit Welzijn zullen we ook volgend jaar natuurlijk verder inzetten op preventie, vroegdetectie en vroeginterventie. Een aspect daarvan zijn de OverKop-huizen die we gebiedsdekkend willen maken. We zullen ook de Huizen van het Kind verder blijven versterken in hun coördinerende rol. Ook in de geestelijke gezondheidszorg zetten we meer in op preventie, vroegdetectie en namen we al initiatieven voor extra onlinehulpverlening. Dat doen we trouwens ook vanuit het jeugdbeleid. Ook daar hebben we initiatieven ter zake lopen, in afstemming met Welzijn. Dat spreekt voor zich. Voor kinderen en jongeren met een handicap investeren we bijkomend in rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. De aanvragen die hiervoor binnenkwamen worden op dit moment beoordeeld.
Maar het zal niet alleen de jeugdhulp zijn die deze stijgende tendens kan opvangen. De hele samenleving is mee verantwoordelijk en vanuit alle domeinen – van Wonen over Onderwijs tot de Zorg – zal er ook aandacht moeten zijn voor hen die het moeilijk hebben en zal tijdig in ondersteuning moeten worden voorzien. De versterking die we bijvoorbeeld voorzien bij de centra algemeen welzijnswerk (CAW‘s) voor ondersteuning bij de dure energierekening, zal indirect ook bijdragen tot minder stress bij gezinnen die het moeilijker dreigen te hebben.
Wat betreft de derde vraag: naast het investeren in zorg en ondersteuning die zo snel als mogelijk wordt ingezet, ben ik ervan overtuigd dat we ook moeten zorgen voor een betere monitoring van de impact van bepaalde beleidskeuzes. We moeten investeren in meer en goede data die ons meer leren over wat de zorgbehoefte van gezinnen is en wat werkt.
Concrete en belangrijke initiatieven die we in dezen nemen zijn onder andere de implementatie van ‘Gezond leven? Check het even!’ bij leerlingen van het eerste leerjaar van de tweede graad secundair onderwijs. We onderzoeken ook de haalbaarheid van SPARK36 bij kleuters. SPARK staat voor ‘Signaleren van Problemen en Analyseren van Risico bij opvoeden en ontwikkeling van Kinderen’ en heeft als doel de zorgbehoeften van ouders van het jonge kind in kaart te brengen om vroegsignalering van opvoed- en ontwikkelingsproblemen mogelijk te maken. Met beide methodieken zetten we in op zowel gezondheidsbevordering als vroegdetectie en dragen we bij tot het voorkomen en eventueel opsporen van Adverse Childhood Events (ACE’s). Met dit laatste initiatief is het concreet de ambitie om een ondersteuningsaanbod te creëren voor de eerstelijnszones gericht op het voorkomen van gezondheids- en welzijnsproblemen bij kinderen die opgroeien in een gezin met meerdere kwetsbaarheidsfactoren. Die kwetsbaarheidsfactoren zijn internationaal en in wetenschappelijke literatuur gekend als ACE’s waar ik het daarnet over had.
Dan kom ik aan de vierde en laatste vraag. Zoals al gezegd, neem ik in mijn beleids- en begrotingstoelichting (BBT) voor de komende periode de initiatieven op die we continueren, versterken en waar we ook vernieuwd op inzetten. Minister Crevits zal ook hier in de commissie toelichten wat in de BBT allemaal vervat zit.
Om de almaar complexer wordende problematieken in de jeugdhulp het hoofd te bieden, zetten we in op een aanpak die vertrekt van ontschotting en het intersectoraal, zelfs beleidsdomeinoverschrijdend, bundelen van krachten. We willen die ontschotting ook op het terrein doortrekken. We vertrekken daarbij van een getrapt zorgmodel, van preventie over vroegdetectie en interventie tot meer gespecialiseerde hulp- en dienstverlening. Er zal daarbij ook meer aandacht gaan naar initiatieven rond de eerste duizend dagen – dat is trouwens ook iets wat ik vanuit het Armoedebeleid extra zal versterken, samen met het agentschap Opgroeien –, naar een gestroomlijnde dienstverlening voor diagnostiek en naar initiatieven voor jongvolwassenen. Slechts door kinderen, jongeren en gezinnen te omringen met complementaire en elkaar versterkende hulp- en dienstverlening zullen we een antwoord kunnen geven op de toenemende noden.
Tot slot investeren we ook verder in het zogenaamde curatieve segment via intensieve vormen van contextbegeleiding met een sterke focus op veiligheid, bijvoorbeeld ook om uithuisplaatsingen te voorkomen, in gezinshuizen waar we het ook al over hadden, in veilig verblijf en in onze gemeenschapsinstellingen. Deze elementen zijn ook relevant ten aanzien van de vorige vraag. Blijkbaar vindt collega Rousseau het op dit punt niet meer relevant, maar ik denk dat al die elementen belangrijk zijn.
Ook het aantal consulenten bij de ondersteuningscentra jeugdzorg en de sociale diensten jeugdrechtbank is verhoogd en de vertrouwenscentra zijn versterkt. Ook daar moeten we op blijven inzetten.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw uitgebreid antwoord en het was een genoegen om u in deze commissie te hebben.
In het jaarverslag staan heel wat interessante cijfers over verschillende domeinen in de jeugdhulp. Bij de voorbije vragen is natuurlijk al heel wat gesproken over het personeelstekort in de jeugdhulp en de impact die dat heeft op de dienstverlening. Ik wil nog dieper ingaan op de stijging bij de vertrouwenscentra kindermishandeling. Het aantal kinderen en jongeren dat hiermee in aanraking kwam, is gestegen van 12.955 in 2019 naar 13.671 in 2021. In het geïntegreerd jaarverslag van de vertrouwenscentra kindermishandeling en het Vlaams Expertisecentrum Kindermishandeling (VECK) wordt hierop verder ingegaan. Zo lezen we in het verslag dat de dienstverlening kreunde onder de toenemende complexiteit in dossiers, onder de ernst van het geweld en de onveiligheid binnen de gezinnen. Werken onder een crisisregime zorgde voor mentale, emotionele en fysieke stress van hun medewerkers. Het versterken van de teamwerkingen en het omgaan met werkdruk blijft een permanente uitdaging die meer prioriteit noodzaakt. Het is dan ook erg belangrijk dat hier ook initiatieven voor genomen worden.
Minister, welke initiatieven zult u nemen om de werkdruk bij de medewerkers te verlagen en de medewerkers meer te ondersteunen?
Minister Dalle heeft het woord.
Collega Wouters, dank u wel voor de bijkomende vraag. De werkdruk is iets moeilijks. We hebben het er al vaak over gehad. Ten aanzien van de vorige vraag wil ik vermelden dat het in dit verband een relevant gegeven is dat Deloitte vorig jaar een werklastmeting gedaan heeft bij consulenten. Deloitte stelde daarbij dat er reeds heel wat investeringen geweest zijn, maar dat dat toch onvoldoende effect gehad heeft door factoren zoals bijvoorbeeld de toenemende instroom van het aantal dossiers en ook de dalende uitstroom uit de voorzieningen waar we het ook al over gehad hebben. Deloitte zei dat in die context ook bijkomende scenario’s wenselijk zijn om de huidige werkdruk te verlagen en te bestendigen als we ruimte willen creëren voor de desbetreffende diensten.
Maar belangrijk is ook dat Deloitte naast investeren, ook mogelijkheden ziet om uitstroom te versnellen door bijvoorbeeld partnerschappen te versterken. Daarom kon bijvoorbeeld tijdens de COVID-19-crisis een aantal jongeren naar huis mits er intensieve thuisbegeleiding was. Dat zou ook ruimte kunnen geven – opnieuw bijvoorbeeld ten aanzien van de vorige vraag – om een aantal acute gevallen op te nemen. Het zijn dat soort oplossingen die we verder gaan moeten verkennen en uitwerken om inderdaad het aanbod te versterken en de werkdruk te verlagen.
De vertrouwenscentra verwijzen ook naar corona en de effecten die zij daaromtrent voelden. De tijdelijke versterking van de vertrouwenscentra maakten we alvast structureel. Ook dat is belangrijk. We hebben extra middelen uitgetrokken, die worden ook structureel gemaakt. Maar we moeten inderdaad ook blijven inzetten op ons personeel en op een verlichting van de werkdruk.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw bijkomend antwoord. Het gegeven dat er steeds meer kinderen en jongeren in contact komen met jeugdhulp baart me enigszins zorgen. Ik deel uw mening. Dit is niet alleen een probleem voor jeugdhulp en de overheid, maar dit is ook een maatschappelijk probleem. Het lijkt me dan ook nodig dat we eens kijken naar de oorzaken van deze stijging. Indien hier momenteel onvoldoende zicht op is, zou een onderzoek hiernaar zeer nuttig zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.