Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Dalle.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, als de opvoedingssituatie van kinderen en jongeren verontrustend blijkt, kan er worden overgegaan tot een uithuisplaatsing. Daarbij moet pleegzorg als eerste te overwegen hulpverleningsvorm worden onderzocht. Dat hebben we een aantal jaren geleden zo in het decreet opgenomen. Terechtkomen in een gezinscontext is voor de meeste kinderen immers veel meer aangewezen dan een opname in een residentiële voorziening. Binnen dit kader wil de Vlaamse Regering ook investeren in gezinshuizen, waar jonge kinderen of jongeren in een kleinschalige formule worden opgevangen, namelijk in een warme thuiscontext waarbij de gezinsouder een professionele hulpverlener is, die daarvoor ook een loon ontvangt. We hebben in de vorige legislatuur ook een resolutie daarrond goedgekeurd in dit parlement.
De bedoeling is om vanaf volgend jaar een dertigtal gezinshuizen te openen, waar een honderdtal kinderen zullen terechtkunnen. Veertien organisaties hebben in hun reconversieaanvraag aangegeven te willen starten met een of meerdere gezinshuizen, zo vernamen we tijdens de commissievergadering van 4 oktober jongstleden. Minister, u hebt dat toen in de marge van een andere vraag aangehaald. Recent vernamen we ook via de pers dat er in Limburg plannen zijn voor zeven gezinshuizen en dat het juridisch kader daarvoor nog wordt uitgewerkt. Het gaat dan onder meer over de vraag of de opvang kan gebeuren in de eigen woning van de gezinsouder en hoe periodes van vakantie of ziekte zullen worden geregeld. Boven de gezinshuizen zou een moederhuis staan, dat de gezinnen ondersteunt en kan bijspringen indien nodig.
Minister, ik heb de volgende vragen daarover. In hoeverre is er al beslist hoeveel gezinshuizen er precies zullen komen en waar? Vanaf wanneer zullen die operationeel zijn? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het juridisch kader waarbinnen die gezinshuizen zullen kunnen werken? Zijn daar nog struikelblokken? Op welke manier zullen kinderen en jongeren kunnen worden toegeleid naar een gezinshuis? Hoe verloopt de samenwerking tussen gezinshuizen en bijvoorbeeld pleegzorg of andere zorgvoorzieningen?
Minister Dalle heeft het woord.
Collega Schryvers, dank u wel voor de vraag. In de loop van november van dit jaar neemt het agentschap Opgroeien een beslissing over de aanvragen voor reconversie waarbinnen in een ombouw tot gezinshuis is voorzien. Ik gaf inderdaad, zoals u net ook toelichtte, reeds op 4 oktober het antwoord dat er in de jeugdhulp al meer dan veertien organisaties te kennen hebben gegeven te willen starten met de formule van de gezinshuizen. Zo kunnen er meer dan dertig gezinshuizen komen, waar een honderdtal kinderen zullen terechtkunnen. Het operationeel worden van die gezinshuizen hangt af van de goedkeuring van het dossier, de planning van de voorziening en de werving en selectie van de gezinshuisouders. De eerste gezinshuizen zullen in de tweede helft van 2023 operationeel kunnen zijn.
Wat uw tweede vraag betreft, over het juridisch kader: gezinshuizen zullen als module juridisch worden verankerd in het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp. Het arbeidsrechtelijk statuut van de gezinshuisouders werd ondertussen ook juridisch onderzocht, door het Instituut voor Sociaal Recht van de KU Leuven. Op basis van die studie is het duidelijk dat de gezinshuisouder kan worden tewerkgesteld door een jeugdhulporganisatie via het statuut van huisarbeid. Een verdere juridische verankering is nodig omdat dit ook het kader zal zijn binnen hetwelk de moederorganisatie de gezinshuisouder aanstuurt. Voortbouwend op de inzichten van de studie moeten er nog verdere afspraken worden gemaakt op sectorniveau en/of ondernemingsniveau omtrent een aantal arbeidsvoorwaarden, bijvoorbeeld de periodes waarin de gezinshuisouder vakanties kan opnemen zonder aanwezigheid van de kinderen. Sowieso is een van de voorwaarden dat de moederorganisatie bijdraagt in de oprichting van een soort hub, waardoor er voor de minderjarigen in het gezinshuis een residentiële terugvalbasis is voor momenten waarop de minderjarige niet in het gezinshuis kan verblijven wegens, bijvoorbeeld, de afwezigheid van de gezinshuisouder, al dan niet door vakantie. Opgroeien zal ook op basis van de inzichten uit de studie verder werk maken van een model van arbeidsovereenkomst waarvan organisaties die een gezinshuis willen oprichten, kunnen gebruikmaken.
Ik kom dan bij uw derde vraag. De toeleiding naar een gezinshuis wordt in deze context een belangrijk proces, dat extra aandacht vraagt. Bij de inzet van gezinshuizen gaat het immers om een vorm van ‘matched care’, waarin het proces van indicatie, toeleiding en matching hand in hand gaan. Wanneer een uithuisplaatsing wenselijk lijkt, zal er een afstemming moeten plaatsvinden tussen de betrokken toeleider en de moederorganisatie om te bekijken of een gezinshuis een valabele optie lijkt, en zo ja, welke gezinshuisouder het meest passend is voor de opvang van de betreffende minderjarige. Een zeer onderbouwde afweging moet ter zake gebeuren, rekening houdend met diverse elementen, waaronder zeker ook de problematiek en de specifieke situatie van de minderjarige en de vereiste draagkracht, maar ook wat het beschikbare aanbod te bieden heeft, dus de beschikbaarheid qua draagkracht. Het spreekt voor zich dat, als de minderjarige daartoe bekwaam is, hij of zij ook zijn of haar eigen perspectief kan en mag inbrengen. Dit geldt natuurlijk ook voor het gezin waarover het gaat. Het is ook belangrijk om oog te hebben voor de eigen kinderen van de gezinshuisouders. Het is in de monitoring van een plaatsing van belang om alle actoren rondom de plaatsing mee te nemen en aandacht te hebben voor al hun behoeften. Op die wijze wordt het risico op mislukking verkleind en wordt de kans op het stabiel opgroeien van de minderjarigen vergroot.
Tot slot: bij de toetsing van de kenmerken van een minderjarige aan het profiel van een specifieke gezinshuisouder zal het cruciaal zijn dat er een match is tussen de leefwereld van de minderjarige en die van de gezinshuisouder.
Dat alles maakt dat de toeleiding een heel individueel proces zal zijn, dat op maat moet gebeuren. We zullen ook in overleg met de regionale medewerkers van Opgroeien verder bekijken hoe de uitgangspunten rond toeleiding in de praktijk kunnen worden vertaald.
Ik kom dan bij uw vierde en laatste vraag. Het is van cruciaal belang in het kader van een goede indicatiestelling en matching dat een gezinshuis en de moederorganisatie nauw samenwerken met pleegzorg. Die samenwerking zal ook noodzakelijk zijn om te komen tot het vinden van geschikte gezinshuisouders in het algemeen. De diensten voor pleegzorg hebben op dit vlak heel wat expertise, waarop kan worden voortgebouwd, ook voor het vinden van gezinshuisouders. Zij kunnen ook ervaringskennis inbrengen met betrekking tot het begeleidingsaanbod inzake situaties van opvang binnen een gezinscontext. Daarnaast is de samenwerking met andere zorgvoorzieningen ook noodzakelijk om te komen tot zorg op maat. Immers, afhankelijk van de problematiek van de minderjarige en zijn of haar context zal er desgevallend gepast moeten worden bijgeschakeld met specifiek aanbod van andere zorgvoorzieningen.
In elk geval, het is iets waarin ik enorm geloof. Ik denk dat mensen die zowel de context van voorzieningen als de context van leven in een familie of pleeggezin kennen, weten dat dat een heel andere context is en dat die thuissituatie een aantal voordelen biedt die je in een voorziening duidelijk niet hebt.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik sluit me aan bij dat laatste. Ik geloof ook heel, heel sterk in een opvang in een gezinscontext. Het is natuurlijk ook daarom dat we ook zoveel inzetten op pleegzorg. De gezinshuizen zijn natuurlijk een mooie aanvulling daarbij, in het aanbod. Het is ook goed om vast te stellen dat zo veel voorzieningen daar eigenlijk positief op reageren en ook een aanvraag doen tot conversie van een aantal plekken naar die gezinshuizen. U weet dat dit in Nederland al langer bestaat. We hebben natuurlijk ook over het muurtje gekeken. Ik had ook al gesprekken met mensen die in Nederland gezinshuisouder zijn. Ik liet me daar ook vertellen dat de selectie van gezinshuisouders toch niet eenvoudig is, en dat het ook wel een hele opgave is om er voldoende te vinden. Ik kan me toch wel voorstellen dat dat hier ook zo is. Hebt u er informatie over of de voorzieningen die nu zo’n conversie willen doen, er al enig zicht op hebben of ze dat ook daadwerkelijk zullen kunnen invullen, of er zich binnen hun omgeving mensen kandidaat stellen om gezinsouder te worden? Dat is immers natuurlijk toch wel heel belangrijk.
We hebben het hier heel vaak over de kwaliteit van zorg, in alle verschillende sectoren. Ook daar zal men natuurlijk op moeten toezien binnen die gezinshuizen. Hebt u er enig idee van hoe dat zal verlopen?
Ook juridisch is er in de komende periode toch nog wel heel wat werk aan de winkel, wat het verder uitwerken van het arbeidsrechtelijk statuut en de arbeidsovereenkomst en dergelijke meer betreft.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, ik heb drie heel concrete vragen. Ik weet niet of u daar meteen op kunt antwoorden. Bij de oproep waren er ook geïnteresseerden die wilden wachten op het regelgevend kader voor ze intekenden op die reconversie. Zal er in 2023 als het regelgevend kader rond is een nieuwe oproep komen voor die kandidaten?
SOS Kinderdorpen had sinds 2018 het proefproject van de Simbahuizen in handen. Zij zouden nu vier van hun gezinshuizen in handen houden. Zullen zij op een andere manier werken dan de nieuwe gezinshuizen? Hoe zal hun expertise worden meegenomen en gedeeld met die nieuwe gezinshuizen?
In Nederland bestaan die gezinshuizen qua leeftijd uit veeleer heterogene groepen. Bij ons wordt gefocust op de groep tot 3 jaar, wat zeker positief is, want we weten allemaal dat jonge kinderen bij een uithuisplaatsing echt wel het best in een thuiscontext worden opgevangen. Wordt er echter op termijn overwogen om ook over te gaan naar heterogene groepen, zoals in Nederland?
Minister Dalle heeft het woord.
Collega’s, dank u wel. Ik vrees dat ik niet onmiddellijk op alle vragen in detail zal kunnen antwoorden. Eventueel kunnen we daar ook nog nadien op terugkomen, of kan dat via een schriftelijke vraag of een aanvulling op het verslag worden gedaan.
Wat de vraag betreft of er voldoende kandidaat-gezinshuisouders zijn, dat is vandaag inderdaad moeilijk in te schatten. Dat is een heel nieuw concept, althans in ons land. Het is een zeer uitdagend concept. Een aantal voorzieningen geven alvast aan dat hun begeleiders erover nadenken. Of ze het effectief ook zullen doen, dat zullen we moeten opvolgen. Het is voor hen ook een beetje een sprong in het onbekende, denk ik. Ik begrijp dat ook wel. Het is ook zeer ingrijpend. Het is veel meer dan puur professioneel engagement, net zoals pleegouderschap, pleegvoogdij dat is. Ik denk dus dat we dat goed zullen moeten opvolgen. We zullen natuurlijk inderdaad ook de pleegzorg nauw betrekken bij het proces. Zoals gezegd is er daar heel veel ervaringsdeskundigheid die ook relevant is.
Op juridisch vlak zijn we aan het voortwerken, zoals gezegd. Met de KU Leuven wordt een voorbeeldovereenkomst opgesteld om dat op een goede manier te kunnen regelen.
Collega Verheyen, het is onze bedoeling om reconversiekansen niet te beperken in de tijd of aan een oproep te linken in de toekomst. Wat de pilootprojecten van SOS Kinderdorpen betreft, die focussen op de jongste kinderen, maar we zien in de aanvragen nu ook interesse om die formule voor oudere kinderen aan te bieden. We staan er zeker voor open om ook dat te bekijken. Voorzieningen die vandaag wachten op het juridisch kader, zullen, zoals gezegd, wel op een later tijdstip een aanvraag kunnen indienen. Het is niet zo dat dat werd afgesloten nadat er één keer kon worden ingediend. Het is natuurlijk ook een pilootproject. Het is een eerste keer. We zullen daar verder aan werken, ook met diegenen die eerst een zicht willen krijgen op een duidelijk juridisch kader.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik geloof er sterk in, maar het is natuurlijk, zoals u zegt, een hele uitdaging op heel veel vlakken. Ik hoop dat er in de volgende periode ook wel meer duidelijkheid over komt en dat we er inderdaad in slagen om die gezinshuizen op een goede manier te kunnen laten organiseren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.