Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Dalle.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, collega’s, ik wil heel graag terugkomen op een thema dat ik hier in de commissie al meermaals heb aangehaald, namelijk de manier waarop wordt gebruikgemaakt van kraamzorg en de regionale verschillen daarin.
Nadat in 2020 het aantal dossiers kraamzorg licht terugliep, lag dat aantal in 2021 weer op hetzelfde niveau als in 2019, zo blijkt uit schriftelijke vragen die ik over het thema heb gesteld. Door de coronacrisis was de terugval in 2020 wel begrijpelijk. Dat gezinnen nu toch opnieuw de weg hebben gevonden naar het aanbod van kraamzorg, vind ik alleszins een goede zaak. Want het is goed dat jonge gezinnen ondersteund kunnen worden en dat zij het ook gewoon kunnen worden, met de komst van een baby’tje in hun gezin. Zo heeft een beroep doen op kraamzorg voor veel jonge ouders een grote meerwaarde. Door een goede afstemming en opvolging van de zorg in de kraamkliniek en thuis geven we jonge gezinnen meer kansen op een goede start. Ook kunnen eventuele postpartumproblemen, zoals depressie, snel gedetecteerd worden of van kortbij worden opgevolgd.
Toch blijft het opvallend dat er grote regionale verschillen zijn in het aantal dossiers kraamzorg. In de provincie Antwerpen doet traditioneel het laagste aantal gezinnen een beroep op kraamzorg, vorig jaar waren het er ongeveer een op de zes. Ik heb dat dan zelf afgezet tegenover het aantal geboorten in de betrokken provincie. West-Vlaanderen is dan weer koploper, want daar deed vorig jaar bijna een op de drie gezinnen waarin een baby’tje verwelkomd werd een beroep op het aanbod van kraamzorg. Uit eerdere vragen die ik hierover heb gesteld, blijkt de reden hiervoor onder meer te liggen in het gegeven dat in sommige provincies een aantal grotere diensten voor gezinszorg zich, veel sterker dan andere diensten, profileren op kraamzorg.
Vanuit Vlaanderen is het doel om kraamzorg een plaats te geven in het begeleidingstraject en de zorgpaden van ouders en aanstaande ouders. Dat vertelde de minister ook in antwoord op mijn vraag om uitleg van 31 mei van dit jaar. Verschillende zorgactoren die met ouders of aanstaande ouders in contact komen, moeten gezinnen zorgzaam kunnen doorverwijzen naar het aanbod van kraamzorg. De kraamverzorgende moet een volwaardig lid worden van het multidisciplinaire team rond het gezin. Ook via Kind en Gezin worden het aanbod en de voordelen die kraamzorg biedt, sterk gepromoot, zeker ook bij kwetsbare gezinnen. Ook de verschillende Vlaamse expertisecentra kraamzorg spelen een belangrijke rol in de begeleiding van zwangere of pas bevallen vrouwen en de bekendmaking van en doorverwijzing naar het aanbod van kraamzorg.
Ik heb hierover volgende vragen, minister.
Is er intussen al verder onderzoek gebeurd naar de oorzaken van de regionale verschillen in het gebruik van kraamzorg? Blijft dit verschil te wijten aan het feit dat in sommige provincies enkele grotere diensten voor gezinszorg zich sterker profileren op kraamzorg?
Die regionale verschillen bestaan al heel wat langer, en de verhoudingen blijven ongeveer hetzelfde, als ik die vergelijkingen maak. Zult u initiatieven nemen om ook in de provincies waar momenteel duidelijk minder een beroep gedaan wordt op kraamzorg, het aanbod beter bekend te maken en extra in te zetten op de toeleiding naar kraamzorg?
En tot slot, uit de cijfers voor 2021 blijkt ook ineens een sterke toename van het gebruik van kraamzorg in Brussel. Is daar een verklaring voor?
Minister Dalle heeft het woord.
Als Brusselaar die gebruikgemaakt heeft van kraamzorg – een tijd geleden al, acht jaar bijna – voel ik mij aangesproken. Bij de tweeling heeft dat enorm geholpen.
Alle gekheid op een stokje, we hebben daarover eigenlijk geen verder onderzoek gehad. Op dat vlak moet ik kort zijn.
Ook op het vlak van de regionale verschillen zijn op dit moment geen bijkomende initiatieven gepland. Het is toch belangrijk om dat eens duidelijk te stellen.
In de cijfers is er blijkbaar een fout gebeurd. Men geeft mij mee dat in de cijfers voor 2021 die eerder bezorgd werden, een fout is geslopen. Bij de verwerking van de gegevens die de diensten voor gezinszorg voor het jaar 2021 doorgestuurd hebben naar Vesta, heeft Zorg en Gezondheid vastgesteld dat er één dienst was die een abnormaal hoog aantal prestaties verleend zou hebben aan gebruikers die verblijven in een van de negentien gemeenten van het Brusselse Gewest. 25 procent van alle gepresteerde uren gezinszorg van die dienst zou aan gebruikers in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest verleend zijn, daar waar dat in 2020 slechts 3,82 procent was. Dat schijnt niet te kloppen, tenzij er plotseling ook heel veel twee- en drielingen zijn geboren in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, maar ik vermoed van niet. De dienst in kwestie heeft intussen al bevestigd dat er door een fout in hun systeem voor veel dossiers een verkeerde gemeente doorgestuurd werd als plaats waar de gezinszorg verleend werd. De dienst onderzoekt nog verder wat er precies is misgelopen, en probeert de fout zo snel als mogelijk te herstellen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ten eerste, in verband met dat laatste: als je cijfers analyseert die je krijgt in een antwoord op een schriftelijke vraag, en er zijn zaken die opvallen, dan probeer je natuurlijk te peilen naar de reden. Als dan blijkt dat er iets is fout gelopen in de registratie of bij het doorgeven van informatie vanuit een bepaalde dienst, dan vervalt natuurlijk de vraag om daar een andere verklaring voor te geven. Dan spreekt de verklaring voor zich.
Ik hoop dat de cijfers inderdaad worden rechtgezet, want ik volg dit jaar na jaar op, en ik vind het belangrijk om een goede vergelijking te kunnen maken.
Wat de twee andere vragen betreft: daarop geeft u toch wel een heel kort antwoord, minister. Het blijft mij toch wel verbazen, moet ik eerlijk zeggen. We hebben een groot aanbod van gezinszorg in Vlaanderen. Ook kraamzorg valt daaronder, maar als ik zie welk verschil in gebruik er is tussen de verschillende regio’s, dan moeten we toch stilstaan bij de redenen daarvoor. Eigenlijk mag het feit of je al of niet het aanbod voor kraamzorg gepresenteerd krijgt, of er contact mee krijgt, niet bepaald worden door de regio waar je woont, vind ik. We moeten er gewoon voor zorgen dat gezinnen worden toegeleid naar kraamzorg, zeker de kwetsbare gezinnen. Dat is de focus die ik specifiek wil leggen. U hebt gezegd dat u het zelf hebt ondervonden. Ik moet zeggen dat er, toen ik mama werd, nog minder aanbod was. Ik heb er dus geen gebruik van gemaakt. Ik kende het op dat moment zelfs nog niet echt. Maar ik hoor wel uit vele getuigenissen dat het gezinnen echt wel op een heel goede manier kan ondersteunen. Ik wil daar toch aandacht voor vragen, minister. Zeker voor de kwetsbare gezinnen vraag ik dat al degenen die betrokken zijn bij de zorg voor een jong gezin waar pas een baby geboren werd, ervoor zorgen om hen toe te leiden naar de diensten voor kraamzorg, ook in provincies zoals de mijne, waar het gebruik maar de helft is ten opzichte van dat in West-Vlaanderen.
Mevrouw Sleurs heeft het woord.
Minister, er worden al zeer veel initiatieven genomen. Uw collega Crevits en de kabinetten zijn volop bezig met ‘de eerste 1000 dagen van het kind’, met de conceptnota ‘Vroeg en nabij’. Mijn vraag is: zal ook het aanbod van kraamzorg daarin meegenomen worden?
Minister Dalle heeft het woord.
Collega Schryvers, we gaan dat zeker bespreken op ons structureel overleg gezinszorg, om te vernemen wat de redenen zijn die zij aanbrengen voor die provinciale verschillen.
Ik denk inderdaad dat de kraamzorg – en dat is tevens een antwoord op uw vraag, collega Sleurs – ook een element is in de aanpak van ‘de eerste 1000 dagen’. Veel actoren zijn daarbij betrokken. Kraamzorg is er niet bij elk gezin, maar het is wel voor elk gezin relevant om te weten wat de mogelijkheden zijn. Het is voor velen ook nuttig. Het gaat natuurlijk niet alleen over de materiële zorg, het gaat ook over extra ogen en handen die kunnen helpen. Men zegt vaak: ‘It takes a village to raise a child.’ Kraamzorg kan daar ook een rol in spelen, en zeker ook in ‘Vroeg en nabij’ is het een relevant element.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik dank u voor het bijkomend antwoord, minister, en het engagement om dat verder op te nemen en te zoeken naar wat de oorzaken zijn van die regionale verschillen, en te zorgen dat kraamzorg overal, in alle regio’s, beschikbaar is, en zeker voor alle kwetsbare gezinnen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.