Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Interpellatie over de actie #stoelentekort van de Staten-Generaal van de Geestelijke Gezondheid tegen de wachtrijen in de geestelijke gezondheidszorg
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Dalle.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Dank u wel, voorzitter, goedemiddag, collega’s. Het is misschien vanuit een iets andere insteek dan de interpellatie van collega Vaneeckhout van straks, maar het probleem dat we gaan aankaarten is hetzelfde. Op 10 oktober vond de Internationale Dag van de Mentale Gezondheid plaats. Naar aanleiding daarvan lanceerde het VRT-programma ‘faqda’, een driedelige afleveringenreeks over mentale gezondheid bij jongeren. Ze was dan ook de inspiratie voor deze vraag.
De wachtlijsten binnen én de ondoorgrondbaarheid van het ggz-landschap (geestelijke gezondheidszorg), een eeuwenoud zeer, waren enkele van de terecht centrale onderwerpen. In veertien van de twintig centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s) is er sprake van een toename van de wachtlijst met maar liefst één maand. Een van de geïnterviewde hulpverleners stelt het nogal pertinent: “Nog nooit is er zoveel zorg en hulpverlening als nu en toch is het onvoldoende.”
Die wachttijden én onzekerheid worden in tussentijd dan ook vaak medicamenteus opgevangen. Dat blijkt onder meer uit cijfers van de Mental Assessment Group, die stelt dat er in 2021 maar liefst een kwart meer medicijnen tegen mentale problemen in vergelijking met het voorgaande jaar verkocht werden bij jonge kinderen en de leeftijdsgroep van 16 tot 25 jaar. Dat is op zijn minst een verontrustende tendens te noemen. De wachttijd tussen intakes én de eigenlijke hulpverlening loopt bovendien danig op dat CCG’s hun opnamesysteem structureel wijzigen. Zo gooide onder meer het Antwerpse CGG Andante, als ik het goed uitspreek, het over een fundamenteel andere boeg. Vandaag zullen zij enkel een intakegesprek opstarten als ze er zeker van zijn dat er onmiddellijk daaropvolgend hulpverlening kan worden opgestart. Zij het met de grote keerzijde dat er heel wat hulpzoekenden moeten worden weggestuurd zonder énig zicht te hebben op welke termijn zij dan wel hulp mogen verwachten.
Het moet dan ook niet verbazen dat ouders en jongeren hun toevlucht zoeken tot de private hulpverlening. Maar ook daar is het betaalbare aanbod enorm beperkt én vormt de prijs van het overige aanbod een enorme drempel. Snelle hulpverlening wordt een kwestie van wie het zich kan veroorloven. Tegen deze achtergrond had ik u dan ook graag volgende vragen gesteld, minister.
Hoe evalueert u de steeds toenemende wachtlijsten?
Is de ondoorgrondbaarheid en de onwerkbare versnippering van het ggz-landschap volgens u in een welvaartsstaat als Vlaanderen nog aanvaardbaar? Hoe kan er hier volgens u aan tegemoet gekomen worden?
Hoe evalueert u het feit dat steeds meer jongeren en ouders hun toevlucht moeten zoeken naar private hulpverlening én dat deze hulpverlening niet voor iedereen even toegankelijk is?
Is het volgens u een wenselijke tendens dat de periode tussen intake/consultatie bij de huisarts/psychiater en de eigenlijke ambulante/residentiële hulpverlening vandaag schijnbaar meer en meer medicamenteus wordt opgevangen?
En tenslotte, minister Crevits stelde zelf voor om veel meer proactief gebruik te maken van de nulde- en eerstelijnshulpverlening. Hoe wil zij dit verder realiseren?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u, voorzitter, het is inderdaad vanuit een andere insteek maar wel met dezelfde bezorgdheid als collega Verheyen, minister. Eens te meer, en dat is niet de eerste keer, neemt u tijdelijk een beetje de bevoegdheid waar. Maar het is niet de eerste keer dat we in deze commissie ingaan op de problematiek van de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg omdat de sector al jarenlang aan de alarmbel trekt. En een drietal weken geleden was er opnieuw een actie vanuit heel wat voorzieningen voor geestelijke gezondheid, die symbolisch een rij stoelen buitenzetten. Met deze actie onder de hashtag #stoelentekort wilde de Staten-Generaal van de Geestelijke Gezondheidszorg (SGGG) andermaal de aanhoudende, aangroeiende en onhoudbare ellenlange wachtrijen in de geestelijke gezondheidszorg aanklagen.
U weet dat dat voor onze fractie, en ik denk dat we niet de enige zijn in deze commissie, een heel grote bezorgdheid is. Want, minister, volgens de meest actuele cijfers variëren, afhankelijk van de aandoening of het probleem, de wachttijden voor geestelijke gezondheidszorg tussen 1 en 23 maanden. Wie vandaag om psychologische of psychiatrische ondersteuning vraagt, moet zich, helaas, gemiddeld aan een wachttijd van 6 maanden verwachten. Stel u voor, collega’s, dat we deze wachttijden zouden toepassen op andere gezondheidsproblemen zoals een gebroken been of andere gezondheidsnoden.
Men moet dus tot een half jaar wachten op de start van een zorgtraject, waarbij de klachten ondertussen enkel erger worden – het is wetenschappelijk bewezen dat de hulpverlening na een wachttijd zwaarder wordt om toch nog een antwoord te kunnen formuleren. Daardoor volstaan een reeks ambulante sessies soms niet meer, en moet men overgaan tot opname. En zelfs voor acute crisisopnames – dat klinkt dan een beetje cynisch – geldt er een wachttijd van twee weken tot een maand.
Hier moeten we dan nog de persoonlijke wachttijd van de zorgvrager bij tellen. Want het taboe op geestelijke gezondheidsnoden is nog steeds reëel. Het besef, en het aan jezelf durven toegeven dat je mentale hulp nodig hebt, ontstaat minder acuut dan wanneer je, zoals ik daarnet zei, je been breekt. 40 procent van de psychologen en liefst 60 procent van de psychiaters aanvaardt ondertussen, minister, geen nieuwe zorgvragers meer.
De Staten-Generaal van de Geestelijke Gezondheidszorg zegt expliciet dat ze dankbaar is voor de genomen overheidsinitiatieven, zoals ook de recente federale investeringen naar terugbetaling toe, maar er is meer nodig. De directeur van de Staten-Generaal voor Geestelijke Gezondheidszorg zegt dat de oplossing niet alleen ligt in meer capaciteit aan mensen en middelen, maar ook in capaciteitsverschuiving en organisatie van de zorg, betaalbaarheid en attitude bij patiënten en zorgverstrekkers. Laat al deze zaken, minister, nu net zijn, waar u als beleidsmaker een grote impact op hebt. U zegt en minister Crevits zei ook vaak dat ze niet alles kon oplossen, dat ze niet voor alles geld had, maar het gaat duidelijk niet alleen over geld, het gaat ook over organisatie. Personen met een geestelijke nood zouden makkelijker en tijdig de weg naar de gepaste zorg moeten vinden, om op die manier latere hulpverlening minder zwaar te maken.
Het feit dat de geestelijke gezondheidszorg zich op een snijpunt van bevoegdheden bevindt, maakt samenwerking tussen de verschillende niveaus absoluut noodzakelijk. Dat vraagt een specifieke attitude bij de beleidsmakers, beginnend met voldoende aandacht voor preventie en vroegdetectie tot een snel bereikbare eerstelijnshulp, eindigend met een slagkrachtige gespecialiseerde zorg als die nodig is.
Minister, voor ik mijn vraag afsluit, wil ik nog even meegeven dat wij hier in de commissie heel vaak het antwoord krijgen dat we niet voor alles geld hebben. Daarom vinden we het toch belangrijk om de kostprijs voor geestelijke gezondheidsproblemen telkens te vermelden. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft de economische kostprijs van geestelijke gezondheidsproblemen in ons land ingeschat op bijna 21 miljard euro per jaar. We verspillen dus niet enkel veel menselijk kapitaal en positieve vrolijke levensjaren, maar we verspillen, minister, ook een immens pak geld door te talmen met het aanbieden van adequate zorg en niet vroeger en sneller in te grijpen.
Vandaar onze vraag: hoe kijkt u naar de actie #stoelentekort van de SGGG? Daarbij aansluitend: bent u al verder met hen in overleg gegaan?
Erkent u dat de wachtrijen en de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg nog steeds aangroeien, ondanks het beleid van de afgelopen jaren?
Erkent u dat door die wachtlijsten de individuele zorgvragen erger worden waardoor op termijn langere en intensievere behandelingen nodig zijn?
Erkent u dat dat beleid, dat er niet in slaagt om snel en adequaat een antwoord te geven op die zorgvragen, economisch, sociaal en financieel winst zou kunnen opleveren, mocht het er wel in slagen?
De voornaamste vraag is: hoe gaat u nu concreet met deze vaststellingen aan de slag, zowel op het Vlaamse als op het interministeriële niveau? Wilt u zich hierbij laten leiden door de mensen uit het werkveld zelf?
Welke partners zult u betrekken en versterken om snel tot een structurele daling van die wachttijden te komen?
En wat voor mij het allerbelangrijkste – iets waar ik al drie jaar probeer naar te polsen, maar waar ik nog altijd geen antwoord op krijg: welke meetbare doelstelling stellen u en de Vlaamse Regering zich op korte en middellange termijn om de wachtlijsten en de wachttijden in te korten? Gaat u eindelijk de uitdaging aan, minister? Waarop mogen wij het Vlaamse beleid afrekenen als het gaat over de geestelijke gezondheidszorg?
Minister Dalle heeft het woord.
Collega’s, dit wordt mijn laatste commissie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Vanaf volgende week kunnen jullie weer met collega Crevits van gedachten wisselen. Ik vind het in elk geval bijzonder boeiend om dit met jullie te doen en zal het blijven doen rond armoedebestrijding. Op dat vlak zal ik niet mankeren.
Vooraleer in te gaan op de verschillende vragen die concreet gesteld zijn, wil ik toch aangeven dat dit inderdaad een bijzonder belangrijk thema is. Het is mij altijd opgevallen dat, wanneer wij het hebben over gezondheid en gezondheidszorg, onze reflex onmiddellijk gaat naar de fysieke aspecten daarvan. Weet dat ik ook bevoegd ben voor jeugdbeleid. We hebben daar het Kinderrechtenverdrag dat dateert van 1988. Wanneer het gaat over de gezondheid van kinderen en jongeren, wordt ook daarin uitsluitend verwezen naar hun fysieke gezondheid. Dat is trouwens de reden waarom ik heb gevraagd om te bekijken hoe we dat Kinderrechtenverdrag kunnen actualiseren, om ervoor te zorgen dat er naar gezondheid wordt gekeken op een integrale wijze, op een holistische manier.
In die zin deel ik het standpunt van de twee collega’s die eigenlijk zeggen: waar je het hebt over mentale gezondheid, moet je dat even serieus nemen als fysieke gezondheid. Het kan niet zijn dat er een snelle reactie is voor problemen die te maken hebben met de fysieke gezondheid en dat we voor mentale problemen zeggen: dat is niet zo’n probleem, dat kan wachten. Wat dat betreft, deel ik die filosofie.
Ik wil wel meegeven dat, wat de CGG’s betreft, wij spreken over wachttijden, niet over wachtlijsten. Ik verklaar mij nader. De wachttijd voor opstart van een nieuwe actieve zorgperiode wordt uitgedrukt in het aantal dagen tussen aanmelding en het eerste face-to-facegesprek met de hulpverlener. In het kader van de CGG’s werken wij niet met wachtlijsten. Het lijkt misschien een semantisch verschil, maar ik vind het belangrijk om het op te merken.
De wachttijd voor de opstart van een actieve zorgperiode bedroeg in 2019 gemiddeld 47 dagen. In 2021 bedroeg diezelfde wachttijd gemiddeld 51 dagen. Dat is toch een stijging met een viertal dagen. Het gaat over een globale stijging, dat wil zeggen over de 19 CGG’s en de verschillende doelgroepen heen.
Er zijn natuurlijk individuele verschillen en tendensen. Ook tussen de CGG’s zijn er soms grote verschillen voor bepaalde doelgroepen. Deze verschillen brengen met zich mee dat de interpretatie van de data met wat nuance dient te gebeuren.
De wachttijden hangen ook samen met instroom-, doorstroom- en uitstroombeleid in een voorziening. Zo zien we onder meer dat de stijging van de wachttijden ook wordt bepaald door de duurtijd van een behandeling. Hoe langer een behandeling duurt, hoe minder snel een nieuwe zorgperiode kan worden opgestart. De CGG’s hebben als kernopdracht hulp bieden aan zorggebruikers met complexe, ernstige problemen die een multidisciplinaire aanpak vragen. Daarmee moeten we in de interpretatie van de wachttijden rekening houden. De CGG’s melden immers een toename van de complexiteit van de behandelde problematieken. Ook daar moet je rekening mee houden als je kijkt naar de stijging van de wachttijd.
Een ander fenomeen dat de druk op de wachttijden doet toenemen, zijn dubbele wachttijden die ontstaan doordat zorggebruikers zich soms bij meerdere voorzieningen aanbieden. Niet iedereen die wordt verwezen, wordt het best geholpen met het gespecialiseerde CGG-aanbod. Een goede inschatting van de zorgnood en afstemming op het zorgaanbod, zo vroeg mogelijk in het zorgtraject, is noodzakelijk. Daarom is het belangrijk om contact te houden met de mensen die aan het wachten zijn.
Een van de vragen ging over de versnippering van het landschap. Ik denk dat iedereen die hiermee werkt, weet dat die versnippering een feit is, en dat men soms als zorggebruiker onvoldoende weet waar men terecht kan. Dat is inderdaad een hardnekkig probleem. Onderzoek wijst echter uit dat dit niet de voornaamste redenen zijn waarom hulp zoeken wordt uitgesteld. De voornaamste redenen zijn overtuigingen zoals ‘ik kan dit wel alleen oplossen’, ‘ik heb geen hulp nodig’, of misschien ook op bepaalde momenten schaamte om die hulp te zoeken. Door het uitstel worden problemen ernstiger. Het is daarom dat we willen blijven inzetten op de uitbouw van een eerstelijnsaanbod, blijven inzetten op positieve beeldvorming, psycho-educatie en ondersteuning van zelfzorg en het inzetten van online tools. Ik vermeld hier bijvoorbeeld het Vlaamse hulpprogramma vroegdetectie en vroeginterventie, maar ook één gezin – één plan (1G1P) en de RIZIV-conventie over terugbetaling van psychologische hulp, waar we hier ook al over gesproken hebben.
Om het zorgaanbod meer gecoördineerd te laten lopen en daarbij te streven naar meer transparantie, wordt er in verschillende netwerken geestelijke gezondheidszorg momenteel gewerkt met een gecentraliseerd informatie- en aanmeldpunt, de zogenaamde kruispunten. Een zorggebruiker meldt zich met zijn of haar hulpvraag aan, en backoffice wordt deze toegeleid naar de meest passende hulp. Een juiste indicatiestelling is hierbij cruciaal. Dit hoeft niet te gebeuren voor hulpvragen die eenduidig toe te leiden zijn, maar kan wel helpen bij de psychosociale hulpvragen die verdere indicatiestelling vereisen.
Ik zal hier misschien ook een olifant in de kamer benoemen, die we ook de komende jaren absoluut moeten aanpakken, en dat is de coherentie van de bevoegdheidspakketten in dezen. Ik denk dat het in dit land zeer moeilijk is om een coherent en efficiënt beleid te voeren rond mentale zorgen en mentaal welzijn. Ik pleit er dan ook voor om zo snel als mogelijk op dit vlak vooruitgang te boeken, om te zorgen dat er meer homogeniteit komt inzake het beleid rond gezondheidszorg in het algemeen, maar specifiek ook rond mentale gezondheidszorg. Vandaag is het uitzonderlijk moeilijk. Er is heel veel afstemming met de federale overheid, maar dat is wat mij betreft suboptimaal. Ik denk dat we op dit vlak alle hefbomen in Vlaanderen en in de gemeenschappen moeten leggen. Maar goed, dat is een kleine ‘side note’. Dat is niet voor vandaag, maar dat is wel iets waar we niet mee mogen wachten.
Er was dan nog de vraag rond de private hulpverlening. De stellingname dat meer en meer jongeren en ouders hun toevlucht zoeken bij private hulpverlening, is moeilijk te bevestigen of te ontkennen. Wij zijn daar als dusdanig niet voor bevoegd. Wij registreren dat als dusdanig ook niet. Dat zijn mensen die hulp zoeken, en dat wordt niet centraal bijgehouden, zeker niet bij ons. Privépraktijken beheren zelf hun wachtlijsten en dienen deze niet te registreren. Hierdoor hebben we daar ook geen duidelijk zicht op.
De federale overheid investeert in de terugbetaling van psychologische zorg en die psychologische zorg is beschikbaar aan dezelfde tarieven als bij de Vlaamse CGG. Dit is bewust zo afgestemd. Maar de uitrol van de conventie is lopende en is nog niet op kruissnelheid. De opdracht van de CGG’s is om zich te richten op de meest kwetsbaren. Uit de gegevens van de zorggebruikers van de CGG kunnen we afleiden dat die kwetsbare groep ook bereikt wordt. Meer dan de helft van de consultaties gebeurt aan verminderd tarief of zelfs gratis.
Er is ook gepeild naar het meer en meer medicamenteus opvangen van die mentale problemen. Ik moet zeggen dat ik dat zeer zorgwekkend vind. Ik denk dat medicamenten in een aantal gevallen belangrijk en noodzakelijk zijn. Dat zullen we niet ontkennen. Het is altijd goed als dat tijdelijk kan gebeuren, maar soms moet het voor lange periodes. Dat is onmiskenbaar zo. Maar het moet een ultiem remedium zijn. Het is beter om dat te vermijden, om andere manieren te vinden. Het is nog beter om preventief zaken te doen.
Ik moet wel zeggen dat de bevoegdheid rond medicatiegebruik en voorschrijfgedrag natuurlijk ook een federale bevoegdheid is. Ik zal daar dan ook geen grote uitspraken over doen. We volgen de relevante cijfers en rapporten mee op vanuit Vlaanderen. De Mental Assessment Group wijst erop dat de cijfers voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden, onder meer omdat data van voor 2019 niet beschikbaar zijn, en er enkel over langere termijn zinvolle uitspraken gedaan kunnen worden over de evoluties van de cijfers, gebaseerd ook op gemiddelden.
Uiteraard zijn deze cijfers, zoals ik al zei, wél verontrustend. Maar je moet opletten met het leggen van causale linken. Het is in elk geval een bevestiging dat we sterk moeten blijven inzetten op laagdrempelige en toegankelijke psychologische hulpverlening. De Mental Assessment Group wijst op de negatieve effecten van de covidpandemie op jongeren en de noodzaak om hen hiervoor te beschermen door een sociaal leven en normale ontwikkeling te waarborgen. En daar zetten we ook volop op in.
Het proactieve element is belangrijk. Momenteel is de sector vanuit de visie van geïntegreerde zorg volop bezig om de eerstelijnshulpverlening verder uit te bouwen en psychologische functies dichter bij de burger te brengen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de RIZIV-conventie over de terugbetaling van psychologische hulpverlening in de eerste lijn. Ik verwijs daarnaast naar wat er bij de CGG’s wordt gedaan inzake instroom en doorstroom en het zoeken naar manieren om een wachttijd zinvol in te vullen met een alternatief aanbod zoals groepsaanbod en ondersteuning van zelfzorg via online hulptools.
Ik verwijs ook naar de uitrol van de OverKop-huizen in heel Vlaanderen waar jongeren heel laagdrempelig terechtkunnen met allerlei vragen. Daar is ook ruimte voor psycho-educatie en er is een link met het klassieke jeugdwerk waarvoor ik zelf bevoegd ben. Er zijn ook nog tal van andere mooie initiatieven. Denk maar aan Therapeuten voor Jongeren (TEJO), die fantastisch werk leveren met vrijwilligers en dergelijke meer.
Begeleiders uit nulde- of eerstelijnsvoorzieningen kunnen voor consult en liaison een beroep doen op de CGG’s wanneer men specifieke vragen heeft naar inschatting of aanpak.
Ook heel belangrijk is dat preventie en destigmatisering rond geestelijke gezondheidszorg en psychische problemen centraal worden gesteld. Denk bijvoorbeeld aan de campagne specifiek gericht op taboedoorbreking bij mannen op www.komuitjekop.be. En zo zijn er nog tal van andere voorbeelden waar we in het beleid op inzetten.
U vraagt hoe ik kijk naar de actie #stoelentekort. Iedere actie die wordt aangegrepen om het belang van mentale gezondheid in de verf te zetten, kunnen we alleen maar aanmoedigen. Het is belangrijk dat ze dat doen. De impact van mentale gezondheid werd, zoals ik in het begin zei, jarenlang onderschat. Terugbetaling voor psychologische hulp was tot voor kort onbestaande. Ik ben tevreden dat de federale overheid daarin alvast een aantal stappen heeft gezet, al is het wat mij betreft nog ruim onvoldoende.
Hoewel er hierin al een inhaalbeweging is, moet er nog verder sterk werk worden gemaakt van de uitrol en toegankelijkheid ervan. Er zijn een aantal beleidskeuzes die relevant zijn, ook in Vlaanderen, naast de investeringen die er in de ggz zelf zijn gebeurd. Op het gebied van investeringen verwijs ik graag naar een aantal investeringen in de ambulante geestelijke gezondheidszorg. Denk maar aan de CGG’s zelf, maar ook aan de centra voor ambulante revalidatie, verslavingszorg en dergelijke meer. We willen daarbij vooral gericht inzetten op tekorten inzake bepaalde doelgroepen die specifiek getroffen zijn.
Heel belangrijk is dat de organisatie van zorg moet worden aangepakt. Er gebeuren te veel doorverwijzingen waarbij mensen niet het gevoel krijgen te worden ondersteund.
We blijven investeren in preventie, ook dat is natuurlijk essentieel. Denk bijvoorbeeld aan het strategisch plan ‘De Vlaming leeft gezonder in 2025’, waarin de acties en online tools rond geestelijke gezondheidsbevordering centraal staan en ook moeten staan.
U stelde ook een vraag rond het verergeren van de situatie voor de individuele zorgvragen. We erkennen natuurlijk dat wachttijden in de eerste plaats gevolgen hebben voor de patiënt zelf, zeker wanneer er geen andere hulp aanwezig blijft of wordt aangeboden. De wachttijdenquête door de staten-generaal wees uit dat velen zich tijdens de wachttijd wanhopig voelen, de motivatie verliezen om het probleem aan te pakken en het vertrouwen verliezen in de hulpverlening. Niet alleen voor de zorggebruiker zelf, maar ook voor diens context is het wachten op gepaste hulpverlening vaak ontmoedigend. Maar ook hulpverleners zelf vermelden dit als belangrijke stressfactor. Dat wachten heeft dus onmiskenbaar een grote impact.
We kunnen aannemen dat wachten ook langetermijngevolgen heeft voor het herstel van de patiënt. Men gaat er inderdaad van uit dat dat het geval is. Daarom ook is het belangrijk dat die wachttijden zo kort mogelijk worden gehouden, maar ook dat we niet aarzelen om tijdens de wachttijd in ondersteuning en goede doorverwijzing te voorzien.
De winsten die het adequaat beantwoorden van zorgvragen met zich meebrengen zijn natuurlijk ook onmiskenbaar. Dit heeft natuurlijk een zeer determinerende impact. De mentale gezondheid van de burgers heeft een impact op het volledige leven voor de betrokkenen, maar dat heeft ook een economische relevantie. Daarom moeten we de dagdagelijkse leefomgeving van de mensen grondig hervormen, om te zorgen dat deze zaken aangepakt worden.
Het is heel belangrijk dat we werk maken van – wat je zou kunnen noemen – dehospitalisatie, richting ambulante, herstelgerichte en persoonsgerichte zorg. Zowel de Vlaamse als de federale overheid zetten hiertoe stappen, maar dit zal ook de komende jaren verdergezet moeten worden. Het is precies op dit punt dat meer homogeniteit zou kunnen helpen om beter beleid te voeren.
De hervormingen in de geestelijke gezondheidszorg worden opgevolgd door de interkabinettenwerkgroep (IKW) Geestelijke Gezondheidszorg. Alle bevoegde ministers voor Volksgezondheid in België werken samen aan de hervorming van de sector richting geïntegreerde zorg. Ze doen dat samen met verschillende werkgroepen, maar het is inderdaad op het hoogste ministerieel niveau, ook in de Interministeriële Conferentie (IMC) Volksgezondheid dat dit mee opgevolgd wordt.
Dan kom ik aan mijn laatste vraag. Voorzitter, ik ben al lang aan het woord, maar een belangrijke kwestie is – ik heb ook nog niet alle details meegegeven, indien er vragen zijn kan dat ook nog komen – de vraag naar meetbare doelstellingen. In het kader van de VRT-beheersovereenkomst spreken we van key performance indicators (KPI’s). Moeten we dat hier ook hebben?
De staten-generaal vroeg om een wachtlijstindicator te ontwerpen in samenwerking met ons Vlaams Instituut voor Kwaliteit en Zorg (VIKZ). Het meten van wachttijden is een complex gegeven en het ontbreekt vandaag in de ggz-voorzieningen aan betrouwbare en performante datacollectie, waardoor een wachtlijstindicator op basis van de huidige informatie niet betrouwbaar genoeg zou zijn. Daarom zetten we prioritair in op een betere data-infrastructuur en dataverzameling door de inkanteling van Vlaamse ggz-voorzieningen in de Vlaamse sociale bescherming (VSB), de koppeling met het VSB-platform en de ZorgAtlas.
Maar de uitdaging van de wachttijden lossen we niet alleen op door er data over te hebben. Meten is weten. Dat is belangrijk. We blijven daarop werken. Maar we moeten daar natuurlijk niet wachten om verdere vooruitgang te boeken. We moeten blijven inzetten op samenwerking in de regionale netwerken, efficiënt en effectief nagaan welke zorg de zorggebruiker op elk moment nodig heeft, op welke lijn die zorg zich situeert en de zorggebruiker correct en snel doorverwijzen en niet loslaten. Het is een uitdaging die we moeten aangaan vanuit ons hele bevoegdheidsdomein en zelfs breder, eerder dan vanuit het niveau van de individuele voorzieningen.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw zeer uitgebreid antwoord.
Hier is vaak de neiging om van alles op te sommen wat er bestaat. Het is ook zo: er bestaat heel veel, er is heel veel. Maar de mensen die vandaag meevolgen of meekijken gaan geen genoegen meer nemen met een opsomming van heel goede initiatieven die bestaan als het toch niet voor iedereen lijkt te werken of als het toch niet helpt voor iedereen.
Een negen maanden geleden hebben we hier met zeven vraagstellers over hetzelfde thema ook van gedachten gewisseld. Ik moet een beetje pijnlijk vaststellen dat in die tijd niet veel of weinig veranderd is. Het pleit het beleid niet helemaal vrij, maar we moeten eerlijk zijn om te zeggen – inderdaad, u hebt het er ook al over gehad – dat de oorzaak van dit alles ook grotendeels de ondoorgrondelijkheid van dit landschap is en de versnippering van de bevoegdheden inzake geestelijke gezondheidszorg. U hebt dat zelf ook aangehaald. Ik ben ook blij te horen dat u zegt dat u dat echt wilt gaan aanpakken, dat dit een groot probleem is wat betreft de geestelijke gezondheidszorg. Ik wil niet weten wat de gevolgen zijn van laattijdige of zelfs nooit ontvangen hulp. Ik weet wel wat dat is, maar daar willen we het vaak niet over hebben want het zijn geen fraaie scenario’s van mensen die laat of geen hulp krijgen. Daar zitten we allemaal op dezelfde lijn.
Wat ik ook belangrijk vind, en ik heb dat hier al vaak aangehaald, is weerbaarheid op zeer jonge leeftijd meegeven aan kinderen. Hoe gaan we in bepaalde situaties om met tegenslag? Ik heb soms het gevoel dat het beter kan met de weerbaarheid, dat er echt op ingezet moet worden, nog naast wat er al allemaal is. Dat is natuurlijk niet de oplossing.
Een ander iets wat ik hier heel snel wil aanhalen, want ik denk niet dat ik de hele namiddag tijd heb, zijn de sociale media, zeker wat kinderen of jeugd betreft. Ook mijn goede collega Daniëls heeft het er al vaak over gehad. Het is een sluipend vergif in deze samenleving. Daar moet ook heel wat rond gebeuren. Dit is een belangrijk stukje van de aanpak. Dit is slechts een klein stukje van de hele aanpak.
Los van het in de richting gaan van een totale omslag van de sector is het ook dringend tijd voor een uniforme registratie van de wachttijden of wachtlijsten – u hebt het net ook al even aangehaald, meten is weten. We weten dat er verschillende methodieken gebruikt worden, niet dezelfde methodieken, als er al methodieken gebruikt worden in de registratie. Er gebeuren al een aantal initiatieven rond, zoals u net aanhaalde. Maar we moeten daar echt nog verder in gaan. Dat is echt heel belangrijk om het beleid op af te stemmen.
Mijn vraag was dan ook of u, parallel aan eventuele bijkomende maatregelen, daar ook werk van gaat maken. Maar ik denk dat u dat net al gedeeltelijk hebt toegelicht. Misschien heel concreet: uniforme registratie van de wachttijden of de wachtlijsten zou een grote stap vooruit zijn. Dank u wel.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het antwoord.
Ik deel wel een beetje de vaststelling van collega Verheyen. Mochten we dit antwoord vergelijken met een antwoord in november 2019, toen nog gegeven door minister Beke, zouden we waarschijnlijk voor 95 procent hetzelfde antwoord kunnen vaststellen. Toen dachten we ‘het is pre-corona’, we wisten het niet. We hebben dan een tijdje gedacht dat de crisis in de geestelijke gezondheidszorg te maken heeft met corona. Ik ben blij dat heel veel collega’s, samen met ons, heel snel begrepen hadden dat dit iets is dat hier zal blijven. Dat blijkt ook uit alle cijfers.
Maar als we het nu lezen, is het antwoord nog altijd hetzelfde. Ik verwijs naar uw antwoord op de laatste vraag: ‘we gaan onze dataverzameling optimaliseren en nu een wachttijdenindicator maken’. Dat zou eigenlijk niet betrouwbaar zijn. Het spijt me om het zeggen – dat is geen persoonlijk verwijt, u kunt het ook alleen maar vaststellen – maar ondertussen zijn we wel drie jaar verder in deze legislatuur en het is exact hetzelfde antwoord als drie jaar geleden. Er was toen gezegd dat de dataverzameling een grote prioriteit was. We hebben in de tussentijd de discussie gehad over de suïcidecijfers, waar we ons heel lang op 2018 hebben moeten baseren. We zijn nu tot 2019 en 2020 geraakt, nog altijd twee jaar na datum, met nog altijd cijfers die de echte coronaweerslag niet echt in beeld brengen. Minister, we hollen achter de feiten aan. Dat is zo in de cijferverzameling over de wachttijden, maar dat is zeker zo als het gaat over het evalueren van beleidsinitiatieven of behandelingen.
We hebben OverKop-huizen. Op welke manier zullen die geëvalueerd worden? Er zijn geen indicatoren, er is geen lezing van wat de impact daarvan is. Maar hetzelfde geldt voor CGG’s: we weten eigenlijk niet, wetenschappelijk, cijfermatig aangetoond, welke behandeling welk resultaat heeft, op welke manier mensen daarin evolueren. De sector heeft aan de noodrem getrokken. De sector heeft eens te meer gezegd dat dit onhoudbaar is. In die sector zit zo veel engagement dat iedere dag het verschil wil maken en die sector vraagt aan het beleid om hen te ondersteunen.
Ik hoor u graag, ten dele terecht, zeggen – ik zal dat mee ondersteunen – dat een en ander ook te maken heeft met de complexiteit van het land. Maar laten we ons daar alstublieft niet achter wegsteken, minister. En u hebt dat niet gedaan, voor alle duidelijkheid. Maar de CGG’s zijn een Vlaamse bevoegdheid, dat is volledig Vlaamse materie. Het monitoren van de kwaliteit die door de CGG’s geleverd wordt en wat daar het eindresultaat van is en of die middelen volstaan voor de noden die er zijn, dat kunt u perfect doen binnen de huidige bevoegdheidspakketten. Als we vandaag geconfronteerd dreigen te worden met een soort crisis die de orde krijgt van een mentale pandemie in België, in Vlaanderen, dan is dat niet door de complexiteit van het land.
Ik begrijp dat u zegt dat het nog gemakkelijker zou zijn om antwoorden te formuleren als we in een iets minder complex land zaten. Misschien wel, maar er is jaren werk verzet door uw voorgangers dat vandaag – dat moeten we vaststellen – niet geleid heeft tot beterschap als het gaat over wachttijden en wachtlijsten of als het gaat over tijdige hulpverlening aanbieden.
Ik roep u op – daarmee sluit ik af – om drie dingen te doen de komende twee jaar die u nog rest, en om dat ook met minister Crevits door te spreken. Ten eerste: dataverzameling en cijfermatig werken. Eigenlijk hebt u daarnet op mijn vraag gezegd: ‘het zou eigenlijk moeten, maar ik ga toch maar geen doelstellingen formuleren’. Ten tweede: inzetten op preventie en de brede maatschappelijke context. Ten derde: we zitten nu in die crisis met gigantische cijfers. We zullen ook tien jaar hulpverlening moeten aanbieden op een veel intensiever niveau dan wat we vandaag doen. Maak dus een totaalplan, een masterplan geestelijke gezondheidszorg voor Vlaanderen dat op die drie zaken inspeelt. U hebt nog twee jaar. Misschien kan dan uw opvolger – ik wens u toe dat u dat zelf bent – daarop verder bouwen en zeggen dat er ten minste iets lag en dat we nu echt het verschil kunnen maken. Dank u wel.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik wil graag aansluiten op deze toch wel heel belangrijke thematiek, die hier door de collega’s naar voren is gebracht. Ik heb een zeer korte spreektijd, dus dat gaat me niet toelaten om een aantal bedenkingen met u te delen, maar wat ik wel wil zeggen is dat ik uitkijk naar een meer fundamentele manier om dit in onze commissie aan te pakken en te bespreken.
Wanneer het gaat over ggz heb ik eerder altijd verwezen naar preventie. Waarom? Het ggz-aanbod is nog nooit zo groot geweest. We moeten blijven investeren, er komen bedden bij, er komen psychologen bij, eerstelijnspsychologische zorg, conventies in de scholen, enzovoort. En toch blijven de wachttijden maar stijgen. Dan moeten we erkennen dat er iets fundamenteel mis is. Zolang we die oorzaken niet terdege willen aanpakken, bespreken en mee in het debat trekken, denk ik dat we te veel in de marge blijven rommelen, al is dat misschien te hard uitgedrukt.
Er zijn veel goede voorbeelden: u hebt de kruispunten genoemd, de TEJO’s, OverKop-huizen, noem maar op. Als ik dan kijk naar de belangrijke Vlaamse partners, binnen ons geestelijke gezondheidsbeleid, dan zijn dat de CGG’s. We hebben 19 CGG’s. De ene heeft 3 vestigingsplaatsen, de andere 19, en ze zitten op 91 locaties. Elk doet daarin zijn ding. Ik denk dat het belangrijk is dat u ook hebt vermeld dat dit een ingewikkeld land is. We hebben er met de vorige staatshervorming voor gezorgd dat een aantal zaken naar Vlaanderen komen. Een voorbeeld daarvan zijn de centra voor ambulante revalidatie (CAR’s). Ik merk vandaag nog steeds dat er te weinig stimulerende factoren zijn die ervoor zorgen dat onze ambitie om die CAR’s en die CGG’s te laten samenwerken ook echt ‘marcheert’.
Ik denk dat iedereen zijn verantwoordelijkheid heeft: politiek, beleid, sector. Daarover wil ik een vraag stellen, minister. Binnen de CGG’s gebeurt er ontzettend goed werk. U noemt de cijfers: men slaagt erin om voor 60 procent behartenswaardige situaties te doen. Er zijn zelfs mensen die kosteloos komen. 40 procent betaalt 11 euro, de andere 60 procent betaalt 4 euro of krijgt een kosteloze dienstverlening. Dat zijn mensen die nergens anders terechtkunnen. De CGG’s slagen daarin. Maar de cijfers lopen door mekaar: er is een overaanbod en er is een onderaanbod. Ik steun collega Vaneeckhout als hij zegt dat we behoefte hebben aan een echt fundamenteel epidemiologisch onderzoek om eindelijk uit te klaren hoe dat kan.
Acht u het zinvol om tussen die negentien CGG’s iets meer stroomlijning te brengen, zodat er een meer uniforme manier van werken komt? Ik neem nog enkele seconden om dit toe te lichten. In de Panoreportage, waarbij er werd verwezen naar een directeur van een CGG, kwam iemand aan bod die zei dat er bij hen een wachttijd is van duizend dagen. Ik ga in gesprek met CGG’s, en ik zie dat de wachttijden daar veel lager liggen. Dat loopt enorm uit elkaar tussen de verschillende CGG’s. Mij lijkt het dat daar een grote winst te halen is, als we daar wat zouden stroomlijnen. Acht u dat een zinvolle overweging?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, de cijfers die ik heb opgevraagd omtrent de wachttijden bevestigen de ernst van dit probleem. U hebt zelf die wachttijden aangehaald, dus ik ga die niet meer herhalen. Het is nochtans cruciaal dat er steeds gepaste en tijdige hulp voorhanden is, en dat de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg verzekerd wordt. Daar zijn we het allemaal over eens.
Om de toegang tot de geestelijke gezondheidszorg te verzekeren is het essentieel dat het zorgaanbod wordt afgestemd op de zorgnoden, en dat men daar zicht op heeft.
Hierbij mijn bijkomende vraag: minister, is er volgens u voldoende zicht op die zorgnoden? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat die zorgnoden beter in kaart gebracht worden?
Minister Dalle heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de bijkomende vragen en opmerkingen. Eerst wil ik ingaan op de grond van de zaak: het gevoel dat leeft dat er eigenlijk niets is veranderd sinds 2019.
Ik ben de eerste om de ernst van deze problematiek te erkennen en om het belang ervan te erkennen en om de lange weg die we nog te gaan hebben te bevestigen. Ik ben het daar volledig mee eens. Maar zeggen dat er sinds 2019 niets of nauwelijks iets is gebeurd, daar kan ik het niet mee eens zijn. Zeker op het Vlaamse niveau hebben we zeer belangrijke maatregelen genomen. Een deel ervan heb ik ook naar voren geschoven in mijn antwoord. Voor de CGG’s zijn wij inderdaad uitsluitend bevoegd – behalve wanneer er psychologen of psychiaters optreden die door de federale overheid betaald worden – en daarin hebben we fors extra geïnvesteerd. We hebben daar 7 miljoen euro extra in geïnvesteerd.
Collega Jans, we zijn inderdaad ook aan het kijken hoe we die CGG’s en de centra voor ambulante revalidatie beter kunnen doen samenwerken en hoe we naar een echte integratie kunnen gaan. Dat proces doet onze administratie samen met de beide sectoren. We willen komen tot een gezamenlijke opdrachtomschrijving voor de CAR’s en de CGG’s samen, inderdaad met een vrij eenvormige werking voor wat de CGG’s betreft. Er zijn wel heel wat richtlijnen. Het is natuurlijk belangrijk dat dit ook in de praktijk wordt gevolgd. We hebben daar zeker nog een weg te gaan.
Maar zeggen dat er niets is gebeurd, klopt zeker op het vlak van de CGG’s niet. Het is trouwens een problematiek die het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin zeer sterk overschrijdt. We hebben in het verleden ook in de scholen belangrijke projecten gehad, maar er komen er in de toekomst ook nog bij. Vanuit mijn Jeugdbeleid kan ik zeggen dat we meer dan twee jaar geleden een jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan hebben goedgekeurd, met daarin vijf prioriteiten, waarvan mentaal welbevinden prioriteit nummer één is. In de verschillende sectoren welzijn, jeugd, onderwijs en nog andere willen we actief werken rond mentaal welzijn en we ontwikkelen daar zeer verschillende projecten rond. Dus ja, de uitdaging is nog groot. Maar neen, er is wel degelijk veel werk gebeurd.
En ik zal mij zeker niet verschuilen achter de bevoegdheidsverdeling, maar het is onmiskenbaar zo dat er op federaal niveau ter zake zeer belangrijke hefbomen werden georganiseerd. Ik denk in het bijzonder aan de psychiatrische ziekenhuizen, aan alle nomenclatuurprestaties voor psychologen en de erkenning van de zorgberoepen ter zake, de erkende psychotherapie en dergelijke meer. Het is mijn standpunt dat het op dit moment voor een Belgische of Vlaamse minister onmogelijk is om een coherent beleid te voeren rond mentaal welzijn. Op dit vlak moeten we stappen vooruit zetten.
Ik heb de collega’s van de oppositie op dat punt niet horen tussenkomen. Ik vind dat wij daar vanuit deze commissie een duidelijk standpunt over moeten innemen. Ik hoor soms de meest onzinnige dingen over herfederalisering en dergelijke in dit domein. Laten we duidelijk zijn: vanuit de gemeenschappen en Vlaanderen moeten we onze verantwoordelijkheid nemen op het vlak van mentaal welzijn. Ik zeg niet dat we vandaag geen belangrijke stappen moeten nemen. Ik zeg ook niet dat de federale collega’s geen stappen nemen. Er worden belangrijke stappen vooruitgezet. Maar het moet mij toch van het hart dat dit een belangrijk punt is om het in de toekomst nog veel beter te kunnen aanpakken.
Wat de cijfers betreft, ben ik het ermee eens dat het belangrijk is om beleid te kunnen voeren op basis van ‘facts’ en ‘figures’, op basis van wetenschap. Ik heb heel duidelijke cijfers gebracht over de wachttijden. Het is niet zo dat die niet worden gebracht. We hebben de cijfers, we hebben de evolutie. Daaruit blijkt trouwens dat er een stijging is. Dit debat is daarop gebaseerd, omdat we daar nog stappen vooruit kunnen zetten. Dat is het geval. Dat is trouwens ook iets waarnaar we moeten kijken wanneer we de CGG’s en CAR’s integreren: hoe de integratie eenduidig en eenvormig kan zijn.
Tot slot was er nog de vraag van collega Wouters om zicht te krijgen op de zorgnoden. Dat is inderdaad een belangrijke vraag. Daarom is het werk van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) en de Mental Assessment Group belangrijk. Dat moet ook op langere termijn samen met een betere datacollectie fundamenteel betere kennis opleveren. Ook daar, dit gezegd zijnde: meten is weten, maar dat ontslaat ons niet van de verantwoordelijkheid om al in een aanbod te voorzien. We weten grosso modo waar die noden liggen, alleen moet je daar ook in detail een beter zicht op krijgen. De vragen zijn duidelijk groter dan het aanbod, daarom ook blijven we daarin investeren.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw bijkomende antwoorden. Mijnheer Vaneeckhout, het versnipperde landschap is natuurlijk niet de oorzaak van dit alles, maar het speelt wel heel erg mee. Ik zou het niet beter kunnen verwoorden dan de minister net deed. We moeten daar eerlijk in zijn, het is gewoon zo.
Ik vind het heel jammer dat wij in Vlaanderen – ze zijn daarnet opgesomd – heel wat initiatieven hebben, dat die allemaal goed werken en dat er extra wordt geïnvesteerd, maar dat we de resultaten daarvan niet zien. De wachtlijsten blijven en dat vind ik pijnlijk. Dat is inderdaad mede te wijten aan het versnipperde landschap. Dat wilde ik nog meegeven.
Verder wilde ik kort zeggen dat we het over kinderen en jongeren hebben, maar dat ook hulpverleners verloren lijken te lopen in het hele landschap van de ggz. Het is hier vandaag misschien nog niet gezegd, maar vaak weten ook zij niet waar die jongeren nu naartoe kunnen. Het gaat over hulpverleners die expertise hebben, die gestudeerd hebben en die daar elke dag in werken. Wat moet dat dan zijn voor kinderen en jongeren die echt hulp nodig hebben? Dat is een grote muur waar al te vaak tegenaan wordt gebotst.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik wil een paar zaken rechtzetten.
Eén, er wordt gezegd dat er niets is gebeurd. Ik heb in mijn inleidende vraag letterlijk gezegd dat er zeker stappen werden gezet. U zegt dat er 7 miljoen euro werd geïnvesteerd in de CGG’s. Ik ben u daar heel erkentelijk voor. Dat is inderdaad gebeurd. Ik heb u ook geschetst wat de jaarlijkse kostprijs van mentale gezondheidsproblemen is, namelijk 21 miljard euro. En ik kan maar vaststellen dat de cijfers er vandaag op achteruitgaan.
Twee, collega Jans, we spreken inderdaad over een heel complex gegeven. In het format van een vraag om uitleg hebben we soms misschien te weinig ruimte om alle verschillende aspecten te belichten. We spreken hier over verslaving, burn-out, depressie, dwangstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen. En alleen al het feit dat we dat onder één koepel samenvatten, is eigenlijk geen correcte weergave van de feiten. Maar ik aanvaard de uitgestoken hand om het misschien meer over de maatschappelijke analyse te hebben. Ik zal het in mijn eigen terminologie vertalen: een beetje ‘anders gaan leven’ kan misschien ten dele een antwoord zijn, minister. Misschien waren we onze tijd wat vooruit.
Maar ik zal niet blijven wegsteken dat er ook vandaag een probleem is en dat de hulpverleningsnood er nu is. Dus het antwoord ‘preventie en maatschappelijk anders’ alleen volstaat niet. Ik heb u dat ook niet horen zeggen. Er moet meer hulpverlening nu zijn.
Tot slot wil ik het hebben over het institutionele, omdat ik niet wil dat er daarover misverstanden ontstaan. Ik heb in mijn repliek letterlijk geantwoord dat ik het ermee eens ben dat dit land beter in elkaar zou kunnen zitten op het vlak van gezondheidszorg. Ik denk niet – ik nodig u ertoe uit om dat op te zoeken – dat u van mij al eens iets zou hebben gehoord van herfederalisering van gezondheidszorg, laat staan van geestelijke gezondheidszorg. En als u dat ooit al hebt gevonden, daag ik u uit om mij daarmee te confronteren. Ik hoor dat trouwens ook niet van de andere collega’s van de oppositie in dit parlement die vertegenwoordigd zijn in deze commissie. Dat wilde ik toch even meegeven. Laten we die zoektocht doen. Maar laten we toch ook vaststellen, minister, dat Vlaanderen intussen bevoegd is voor heel wat zaken en dat het landschap in Vlaanderen zelf, de CGG's en alles daarrond, ongelooflijk complex is. Het aanpakken van de bestuurlijke wanorde op dat vlak zou ook al een stap zijn. Iedere legislatuur worden er nieuwe projecten en initiatieven uitgevonden in plaats van dat de bestaande worden geoptimaliseerd. En ten tweede zie ik diezelfde complexiteit ook bij de eerstelijnszorg van de huisartsen. Maar daar is het feit dat federaal en Vlaams zijn samengevoegd minder problematisch. Ik ben er dan ook van overtuigd dat er binnen de huidige structuur veel meer beter kan. Misschien moeten we de beide tegelijk oplossen. U hebt nog twee jaar de tijd om het ene te doen en misschien kunnen we in 2024 het andere doen.
De vraag om uitleg en de interpellatie zijn afgehandeld.