Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Dalle.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, kinderoogartsen merken al een tijdje een grote toename van bijziendheid bij kinderen. Bijziendheid of myopie is een aandoening die ontstaat doordat de oogbol te snel groeit en te lang wordt. Zo komt de focus van de gebroken lichtstraal voor het netvlies te liggen, waardoor het zicht vanop afstand onscherp wordt.
Op zich is myopie perfect bijstelbaar met een bril of lenzen, maar vroege bijziendheid betekent een groter risico om hoge bijziendheid te ontwikkelen, en daardoor meer risico om op latere leeftijd blind of slechtziend te worden.
In hun dagelijkse praktijk zien de oogartsen niet enkel een toename van het aantal kinderen dat de diagnose krijgt, ze zien ook de leeftijd waarop de diagnose gesteld wordt, steeds afnemen. Waar kinderen vroeger meestal tegen het einde van de lagere school bij de oogarts langsgingen, vaak op doorverwijzing na het medisch onderzoek op school, zien ze nu heel regelmatig kleuters.
Concrete cijfers zijn er volgens de artsen niet voor Vlaanderen, maar ze durven wel aan te nemen dat de situatie hier niet veel anders zal zijn dan in Nederland, waar de statistieken wel goed worden bijgehouden. Dat is trouwens een vaststelling die we af en toe doen, dat statistieken rond gezondheid in Nederland een stukje scherper zijn dan de Vlaamse cijfers. Daar blijkt er niet enkel een toename en verjonging, er spelen ook een aantal regionale aspecten mee. Zo komt bijziendheid meer voor in de grootstad dan op het platteland.
Dat is op zich niet zo verwonderlijk, als we kijken naar een aantal factoren die bijziendheid mee stimuleren of eerder doen afnemen. Buitenlucht en buitenlicht remmen de groei van de oogbol af en verminderen zo de kans op het ontwikkelen van bijziendheid. Minstens twee uur per dag buiten zijn, door te spelen, naar school te fietsen of te stappen, zodat je ogen voldoende daglicht krijgen, is het sluitstuk van de 20-20-2-regel die vooral in Nederland gepromoot wordt ter voorkoming van myopie. Minister, u ziet dat als we in de commissie Jeugd strijden voor meer buitenspelen, dat niet zomaar een plezante bijkomstigheid is. Het is iets fundamenteels voor de ooggezondheid van kinderen. Die twee keer twintig staan hierbij voor de gezonde afwisseling tussen van dichtbij kijken en in de verte staren. Na twintig minuten schermtijd moet er minstens twintig seconden in de verte gekeken worden. Het voorkomen van een myopie-epidemie is dus best wel doenbaar, maar er moeten toch wel wat stappen voor gezet worden.
Kwamen de bezorgdheden van de oogartsen ook u ter ore? Wat is uw reactie erop?
Kan het aanvoelen van de oogartsen, dat myopie vaker en op jongere leeftijd voorkomt, onderbouwd worden met cijfers? Zo niet, zou het niet nuttig zijn om dergelijke evoluties te monitoren? Hoe wilt u, ook op dit vlak, zorgen voor een betere dataverzameling?
Is de 20-20-2-regel een regel die ook in Vlaanderen meer gepromoot mag of moet worden? Hoe wilt u dat aanpakken? Met welke partners wilt u hiervoor samenwerken?
Lopen of komen er nog andere acties ter preventie van myopie?
Minister Dalle heeft het woord.
Bedankt voor de vraag. Ik heb het al gezegd, ik leer veel bij in deze commissie. Myopie of bijziendheid is een afwijking van het oog waarbij een minbril nodig is om scherp te zien. Dit komt doordat de oogbol te lang is. Hierdoor valt het brandpunt van de lichtstralen die het oog in schijnen vóór het netvlies in plaats van erop, en dit zorgt voor een onscherp beeld in de verte en een scherp beeld dichtbij.
Myopie is voor een groot stuk erfelijk bepaald. Bijziende ouders krijgen vaak kinderen die ook bijziend zijn. Uit diverse wetenschappelijke studies is echter gebleken dat het ontstaan van myopie ook afhangt van iemands levensstijl. En daarnaar peilt u in uw vraag. De gevolgen daarvan kunnen groot zijn. Hoge myopie verhoogt de kans op een oogziekte op latere leeftijd. Een op de drie kinderen met een sterke minbril wordt later slechtziend door een oogziekte.
De groei van het oog vindt plaats in de jeugd, maar de echte problemen ontstaan meestal pas op latere leeftijd. Complicaties komen vooral voor bij mensen met een hoge bijziendheid die een heel lang oog hebben, om het zo uit te drukken. Hoge bijziendheid vergroot de kans op ernstige slechtziendheid door myopische maculadegeneratie, en door meer kans op netvliesloslating en glaucoom.
In Nederland beschikt men effectief over recente cijfers. In die cijfers kunnen we inderdaad zien dat myopie of bijziendheid in Nederland toeneemt bij kinderen. Internationale vergelijkingen tussen landen in verband met de evolutie van myopie zijn moeilijk omdat veel landen andere grenzen hanteren.
Hoe zit het in Vlaanderen? Als onderdeel van het preventieve gezondheidsbeleid in Vlaanderen staan de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) in voor onder andere systematische visusscreening of oogcontrole bij Vlaamse kinderen en jongeren. Het doel van die screening is om de gezichtsscherpte op afstand te meten, namelijk het vermogen van het oog om details te onderscheiden op afstand. Bij jonge kinderen is het, naast het opsporen van afwijkingen zoals myopie of bijziendheid, ook de bedoeling om daarmee een eventuele amblyopie, beter bekend als lui oog, zo vroeg mogelijk op te sporen, zodat dat tijdig behandeld kan worden. De bepaling van de gezichtsscherpte zal daarom veel aandacht krijgen in het kleuteronderwijs en het eerste jaar van het lager onderwijs.
Na een afwijkende test wordt het kind naar een oogarts verwezen voor verdere opvolging. De CLB’s registreren het afwijkende testresultaat, en ook de aanwezigheid van een gekende oogafwijking die reeds behandeld wordt, maar niet of het specifiek om myopie gaat.
Men bevestigt mij dat er in Vlaanderen goed gemeten en degelijk geregistreerd wordt op het niveau van het kind. Met andere woorden, de opvolging ten aanzien van onze kinderen wordt gezien als zeer goed of uitstekend. Wat wel waar is, is dat er een probleem is met de ontsluiting van data.
Het agentschap Zorg en Gezondheid werkt aan die ontsluiting van data en connectie tussen de databanken van de CLB’s en Kind en Gezin. Dat moet op het vlak van ICT nog sterk worden verbeterd. De data kunnen op dit moment nog niet goed systematisch worden binnengehaald bij het agentschap Zorg en Gezondheid. Daar wordt dus volop aan gewerkt om recente cijfers ter beschikking te kunnen stellen. Momenteel zijn er geen recente Vlaamse cijfers over myopie beschikbaar.
De laatst beschikbare cijfers zijn van het schooljaar 2015-2016. Voor leerlingen in het kleuter- en lager onderwijs werd een dalende trend vastgesteld van het aandeel kinderen met een afwijkend testresultaat op de oogcontrole en een stijgend aandeel van de kinderen met een al gekende oogafwijking met behandeling. Dat suggereert inderdaad dat een afwijkend verzicht wellicht sneller wordt vastgesteld en geremedieerd via de oogarts.
U peilde ook naar onze houding ten aanzien van de 20-20-2-regel. Die regel wordt in Nederland gepromoot en houdt in dat je werkt in drie stappen: 20 minuten beeldschermwerk, 20 seconden in de verte kijken en 2 uur minimaal per dag naar buiten. Buiten spelen of andere dingen doen, zoals sporten, zijn allemaal goede opties. Gezien het toenemende schermgebruik in de klas en thuis zou het inderdaad goed zijn dat dat binnen gezinnen maar zeker ook binnen het schoolbeleid meer aandacht krijgt.
Nog in Nederland blijkt dat in de komende 30 jaar 50.000 mensen blind zouden kunnen worden ten gevolge van myopie. Het is een belangrijke oorzaak van blindheid en zou zelfs een van de belangrijkste oorzaken kunnen worden.
Als vervangend minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, maar ook vanuit mijn bevoegdheid Jeugd vind ik dat een belangrijk thema. Ik heb daarom contact opgenomen met het Vlaams Oogfonds. Dat zal een soortgelijke campagne zoals in Nederland laten doorgaan in de komende paasvakantie. Het wordt een Vlaamse versie van ‘Knikker myopie de wereld uit!’ met het campagnelied ‘Sporten met je ogen’. We bekijken hoe we die campagne zo veel mogelijk kunnen ondersteunen vanuit alle betrokken beleidsdomeinen.
Voorkomen blijft uiteraard beter dan genezen. Naast de screening en de gerichte campagne zet het preventieve gezondheidsbeleid vooral in op gezondheidsbevordering door middel van een algemene gezonde leefstijl. Om bewegen te stimuleren, sedentair gedrag tegen te gaan of een goede zithouding aan te nemen, heeft de partnerorganisatie het Vlaams Instituut Gezond Leven methodieken ontwikkeld die in verschillende settings, namelijk op school, thuis en op het werk, kunnen worden toegepast. Hoe vroeger er wordt ingezet op algemene gezondheidsbevordering, hoe minder specifiek de interventies moeten worden ontwikkeld om schade te voorkomen.
Kinderen die meer buitenspelen, hebben minder last van slechte ogen maar ook minder kans op overgewicht en andere mentale problemen. Vandaar komt de uitdrukking ‘Sporten met je ogen’.
Gezien er dus meerdere uitdagingen zijn op het vlak van de gezondheidspromotie voor onze jeugd nemen we dat mee in een gepland overleg met de collega’s van Onderwijs op 9 november.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik zal kort zijn. Ik wilde nog vragen op welke manier dat wordt vertaald naar een belangrijke omgeving waar kinderen en jongeren veel zitten, namelijk het onderwijs, maar u geeft zelf aan dat u daar binnenkort een gesprek over hebt. Dat lijkt me heel belangrijk. Ik ben ook blij om te horen dat er in de paasvakantie een grootschaligere campagne komt. Ik vraag me af wat het budget of wat het bereik van die campagne is, al zult u daar waarschijnlijk nu niet op kunnen antwoorden.
Ik heb nog een algemene vraag. U zegt dat er goed wordt gemeten op individueel niveau, maar dat er op populatieniveau weinig data-uitwisseling is. Dat is niet het enige deeldomein binnen de welzijns- en zorgsector waar er een probleem is. Ik wil geen onnodige vragen stellen, maar wel het tijdspad weten. Op welke termijn zou die ICT-uitwisseling er kunnen komen over die thema’s. Het is heel moeilijk om vanuit het beleid te monitoren of dergelijke acties zin of effect hebben als we niet na een paar jaar kunnen kijken wat de evolutie is als dergelijke acties worden ontwikkeld zowel in grote campagnes als bijvoorbeeld in het onderwijs. Wat is de timing voor de uitwisseling van die data?
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega Sleurs zou hier normaal gezien ook op aansluiten. Ook van mijn kant: ikzelf heb met ons oudercomité vorige week voor ouders een vorming over schermtijd georganiseerd. Schermtijd handelt niet alleen over oogproblemen, maar ook over heel veel sociale problemen. We zijn een generatie aan het krijgen die het heel moeilijk heeft om een telefoon te plegen en die in Snapchat en WhatsApp van alles kunnen, maar die ook in emoties lezen. Dan gaat het niet over het niet kunnen zien omdat de ogen niet meewerken, maar gewoon over het te weinig mee in contact komen.
Op zo’n vormingsavond komen geïnteresseerde ouders, ouders die daar al van wakker liggen. Maar minister, waar zien we nu alle ouders? Natuurlijk zien we alle ouders, weliswaar van jonge kinderen, bij de consulten van Kind en Gezin, dat binnen Welzijn zit. Maar ik stel vast dat het schermgebruik ook al op jonge leeftijd start. Tablets kun je tegenwoordig in een soort van volledige rubber en plastic steken waarbij je er alles mee kunt doen. Het is fantastisch wat er allemaal op zit. Die kinderen swipen alles, inclusief je tv. Bij elk scherm dat ze zien denken ze dat er geswipet kan worden. Maar het is natuurlijk wel allemaal heel dichtbij.
Minister, bij Kind en Gezin, waar we heel veel aandacht hechten aan groei, gewicht, maar ook aan buitenspelen en gezonde voeding, kunnen we daar misschien ook in het laatste consult, als ze in de kleuterleeftijd zijn, expliciet aandacht voor hebben. Het voorstel dat ik vanuit onze N-VA-fractie wil doen, is om die 20-20-2-regel die de collega aanhaalt ook daar aan ouders bekend te maken. Als we dat pas doen in het onderwijs, zitten we al vrij ver en dan zijn de ogen in volle ontwikkeling. Daarom dus het voorstel dat ik hieraan wil koppelen.
Minister Dalle heeft het woord.
Collega’s, dank voor de extra vragen. Het vlaamsoogfonds gaat de campagne die vooropgesteld wordt in de paasvakantie organiseren. We zijn aan het bekijken hoe we dat zo goed mogelijk kunnen ondersteunen. Budgetten zijn daarrond nog niet vooropgesteld. Men heeft me bevestigd dat het zal plaatsvinden. We bekijken nog verder hoe dat het beste gebeurt.
Wat de informatica betreft en het gebruik van een aantal gegevens, ook voor de statistiek en ter voorbereiding van het beleid – dat is een heel belangrijk punt – is het een geruststelling dat men bevestigt dat de cijfers, de analyse als dusdanig en de registratie zeer correct verlopen. Met andere woorden: waar het gaat over de individuele opvolging van kinderen zijn er geen zorgen. Maar wat betreft het recht om ook die gegevens te kunnen gebruiken om een situatie te monitoren en om beleid voor te bereiden, geeft het agentschap Zorg en Gezondheid ons aan dat er vooruitgang geboekt wordt, maar dat het wel wat tijd in beslag neemt, niet alleen omdat het op ICT-vlak nog ‘under construction’ is, dat er nog stappen gezet moeten worden, maar ook dat dat er verschillende databanken, ook federale, betrokken zijn, zodat het ook samen gezien moet worden met projecten als eHealth. Dat verklaart dat het niet op een-twee-drie geregeld is. Men werkt er hard aan verder en men boekt wel vooruitgang, maar het is moeilijk om vandaag een echte, specifieke timing mee te geven.
Tot slot moeten we alle momenten aangrijpen om met ouders over het thema schermtijd te spreken. Vanuit mijn eigen beleidsdomeinen Media en Jeugd hebben we heel veel aandacht voor wat we mediawijsheid noemen. We hebben ook het Vlaams Kenniscentrum Mediawijsheid dat we binnen het Interuniversitair Micro-elektronicacentrum (imec) financieren om heel specifiek dat te doen. Zij doen dat samen met het onderwijs, samen met de jeugdorganisaties. We kunnen ook nog een sterkere link met Kind en Gezin bekijken. Schermtijd is natuurlijk een aspect daarvan, maar geen onbelangrijk aspect, zeker als je ziet dat er ook een grote impact is op de fysieke gezondheid, nog los van wat het mentaal allemaal betekent. We gaan ook verder initiatieven nemen om ook die kennis rond mediawijsheid in het algemeen en specifiek rond schermtijd sterker bespreekbaar te maken bij ouders. Alle momenten zijn daartoe geschikt.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, we delen de bezorgdheid. Ik zal bij elk antwoord blijven zeggen dat het opvolgen van data echt een van de pijnpunten blijft voor het Vlaams beleid als het gaat over Zorg en Welzijn, ook federaal. Het is niet per se alleen een politieke uitspraak. We moeten daar echt serieuze stappen vooruitzetten want anders blijft het een beetje in het duister tasten. Ik kijk met nieuwsgierigheid uit naar de actie in het voorjaar en wat daar het resultaat en de uitrol van is. Na het herfstreces zullen we in de commissie Jeugd, Cultuur en Media het gesprek voeren over de conceptnota die we neerleggen over het belang van buitenspelen, ook als antwoord op de uitdaging rond overmatige schermtijd die collega Daniëls schetst. Ik kijk uit naar het gesprek daarover binnen dit parlement.
De vraag om uitleg is afgehandeld.