Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Voorzitter, minister, de Vlaamse Regering kondigde in haar Septemberverklaring aan dat steden en gemeenten extra middelen zullen krijgen via een verhoging van het Gemeentefonds. In een scherp opiniestuk van twee lokale bestuurders uit Ninove, Wouter Vande Winkel en Jordy De Dobbeleer, ‘In de Denderstreek wonen kennelijk alleen derderangsburgers’, wordt scherp uitgehaald naar de verdeling van de middelen uit het Gemeentefonds. Het is een oud zeer, maar in tijden waar alle lokale besturen hard te kampen krijgen met hoge energiefacturen en stijgende loonkosten, viel het te verwachten dat dit opnieuw zou worden aangekaart, zeker als extra middelen die broodnodig zijn, opnieuw op dezelfde niet-objectieve en ongelijke wijze zullen worden verdeeld.
In een notendop: de middelen in het Gemeentefonds worden niet volgens objectieve criteria verdeeld over de gemeenten; bepaalde gemeenten worden sterk bevoordeeld. Het weerspiegelt de politieke macht die de opstellers van de criteria indertijd, twintig jaar geleden, hadden in het Vlaams Parlement. Twee decennia lang blijft deze oneerlijke verdeling van Vlaamse middelen doorschemeren. Dat werd ook al door meerdere studies aangetoond en ook recenter nog werd dit aangekaart in de grote Vlaamse Brede Heroverweging.
We geven enkele voorbeelden uit het bovengenoemd opiniestuk. Ninove, een stad in de periferie van Brussel met 39.000 inwoners, ontvangt 9,8 miljoen euro uit het Gemeentefonds. Oudenaarde, een welvarende stad in een landelijke regio, ontvangt voor 32.000 inwoners 10,2 miljoen euro. Maasmechelen, met een gelijk aantal inwoners, ontvangt niet minder dan 13,4 miljoen euro, Sint-Truiden, met 41.000, inwoners 14,8 miljoen euro, Geel 14,9 miljoen voor 41.000 inwoners, Turnhout, een centrumstad met 46.000 inwoners, 26,5 miljoen euro. Elk jaar opnieuw, al bijna twee decennia.’
We kunnen niet anders dan met de schrijvers van het opiniestuk mee vaststellen dat in het bijzonder gemeenten in de Denderstreek de dupe zijn. Ook het Denderfonds, opgericht na de zwarte verkiezingsuitslag van 2018, bleek toch eerder een lege doos als het gaat over steun aan deze specifieke regio. En zo moeten de gemeenten in de Denderstreek grote problematieken te lijf gaan met één hand op de rug gebonden. Hou dat enkele decennia vol en je moet niet verbaasd zijn als de onvrede van de burgers uiting krijgt in het stemhokje. Het is een collectieve verantwoordelijkheid om deze ongelijkheid aan te pakken.
In de vergadering van de commissie Binnenlands Bestuur van 6 oktober 2022 werd het toekennen van extra middelen als crisisbudget aan het Gemeentefonds besproken. De vraagsteller, de heer Kurt De Loor, haalt aan dat hij de minister in het verleden al had opgeroepen om een billijkere verdeling van het Gemeentefonds uit te werken. De minister vermeldt dat hij een studie bestelde. Op basis van het verslag vermoeden we dat die studie gaat over de verdeelsleutel van het Gemeentefonds.
De heer Warnez gaat er in de commissie dieper op in: “Het probleem zit nog altijd in het Gemeentefonds. De financiering loopt verkeerd, waardoor er tekorten zijn voor de steden en gemeenten om hun taak uit te voeren. Er bestaat een grote ongelijkheid tussen steden en gemeenten. We begrijpen allemaal dat steden extra functies hebben. Daarover gaat het niet. Maar mijn persoonlijke mening is dat de wanverhouding tussen Antwerpen en Gent en de rest van Vlaanderen hallucinant blijft. Een Antwerpenaar en een Gentenaar blijkt meer dan 1600 euro waard te zijn in het Gemeentefonds, terwijl een gemiddelde Vlaming 300 euro waard is. De derde grootste stad van Vlaanderen, Brugge, krijgt 800 euro. Ik weet niet of ze in Sint-Martens-Latem tekort hebben, maar daar krijgen ze met 137 euro per inwoner het minst.” Er zijn dus grote ongelijkheden. “Dat klopt dus niet. Dat is structureel verkeerd. Dan moeten we heel eenvoudig het Gemeentefonds op de schop laten gaan. Ik denk dat het Grondwettelijk Hof dat ook op die manier heeft gezegd. Minister, kunt u expliciteren wat de stand van zaken van die studie is? Komt er een tussentijds rapport? Is er een eindtiming?” Hij vroeg om met die onderzoekers een babbel te kunnen hebben in de commissie op een bepaald ogenblik tijdens dat onderzoek.
Minister, het Gemeentefonds is enorm belangrijk voor de financiering van de steden en gemeenten. Daarom zouden we hier toch nog even dieper op in willen gaan. In het bijzonder zouden we de noden in de Denderstreek willen aankaarten.
Minister, mijn vraagstelling is dubbel. U bestelde een studie over de werking van het Gemeentefonds. Wat is de onderzoeksopdracht precies? Wanneer mogen we de conclusies verwachten?
Hoe kijkt u persoonlijk aan tegen de problematiek van het Gemeentefonds op zich? En hoe kijkt u aan tegen de problematiek dat de extra crisismiddelen voor steden en gemeenten via het Gemeentefonds worden verdeeld, hoewel dus niet zeker is dat de verdeling billijk verloopt – waarom wordt anders die studie uitgevoerd?
Minister, erkent u specifiek dat de Denderstreek ondergefinancierd wordt, en dit al decennialang? Deelt u met andere woorden de mening in het opiniestuk? Wat wilt u daartegen ondernemen? Het Denderfonds is geen structurele oplossing en zoals gezegd eerder onvoldoende. Het target ook niet de juiste gemeenten. We hebben daar al discussie over gevoerd. Welke inspanningen zou u specifiek voor die Denderstreek willen doen?
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, ik dank u voor uw vraag. Uw vraag heeft betrekking op het Gemeentefonds en de manier waarop de middelen worden verdeeld.
U hebt terecht aangehaald dat de regels die daarin worden bepaald, al een aantal decennia oud zijn. Als we die bekijken doorheen de tijd, merken we dat er steeds bijhuizen zijn bijgebouwd, waardoor er vraag is naar transparantie. Men vraagt welke indicatoren er daadwerkelijk doorwegen en of de financieringsstromen nog echt beantwoorden aan de actuele situatie of aan nieuwe maatschappelijke prioriteiten, die twintig jaar geleden niet bestonden, en evoluties op het terrein. Het antwoord daarop is dat die er volgens mij onvoldoende aan beantwoorden.
Bij de regeringsonderhandelingen werd dat vastgesteld door de drie onderhandelende partijen. Ik vermoed dat dat ook bij vorige onderhandelingen ooit al is vastgesteld. Ik denk dat, mochten er andere partijen aan tafel hebben gezeten, zij dat ook zouden hebben vastgesteld. Alleen was het probleem toen dat men niet wist hoe men dat zou aanpakken. Geen enkele van de partijen aan tafel had immers een model bij de hand, een eenvoudige of complexe oplossing om dat aan te pakken. Want er is misschien wel een methode om dat aan te pakken, namelijk heel veel extra geld geven. Maar als je dat met een beheersbare – gesloten zal ik niet zeggen – enveloppe zou doen, dan kost dat natuurlijk verschrikkelijk veel geld. Je moet dus een methode bedenken, een formule die het probleem objectiveert en die toelaat, eventueel met een overgangstermijn, om financieringsstromen bij te sturen. Dat is een eerste bedenking.
Een tweede bedenking is dat de Denderstreek een heel specifieke problematiek heeft. Maar het is natuurlijk niet de enige specifieke problematiek die hier af en toe oppopt. Ik hoor soms over de problematiek van landelijke gemeenten die een heel grote oppervlakte hebben en daardoor een heel uitgestrekt weggennetwerk dat hen voor uitdagingen stelt. Ik hoor over de problematiek van sommige steden die ook erg verstedelijkt zijn, zoals Vilvoorde, maar die niet bij de centrumsteden horen. Er is de problematiek van regio's waar bijvoorbeeld de vergrijzing heel erg toeslaat of waar er bijvoorbeeld heel veel armoede is. Er is de problematiek van snelgroeiende gemeenten. Er zijn heel veel problematieken. Iedereen kijkt vanuit zijn eigen situatie naar dat Gemeentefonds. Mocht ik een enquête doen bij de burgemeesters van Vlaanderen en vragen wie er op basis van objectieve criteria vindt dat hij meer zou moeten krijgen van het Gemeentefonds, weet ik niet of er iemand zou zijn die zijn hand niet zou opsteken. Dat is gewoon zo. Dat is de realiteit.
Daarmee minimaliseer ik niet de heel specifieke sociaal-economische problematiek van de Denderstreek, omdat ik me daar eigenlijk erg verwant mee voel. Zelf kom ik immers uit een stad die zich 20 à 25 jaar geleden eigenlijk in eenzelfde context bevond als de context waarin de gemeenten in de Denderstreek zich nu bevinden. Onlangs nog heb ik contact gehad met de burgemeester van Ninove. Als ik met haar praat, wat ik regelmatig doe, dan herken ik heel veel van de problemen waarmee ik word geconfronteerd. Turnhout is een stad die – collega Van Miert zal het mij niet kwalijk nemen – op tien jaar tijd een enorme verandering heeft gekend in de samenstelling van haar bevolking, met alle uitdagingen van dien, en die daardoor in een nieuwe context is gezet. Als collega Van Miert zou praten met de collega uit Ninove, dan zouden zij over heel wat herkenbare zaken kunnen praten.
Er zijn een aantal regio's in Vlaanderen met zulke kenmerken. De Rupelstreek is zo’n andere regio, opnieuw rond een rivier. Als je met de bewoners spreekt, merk je dat er daar een specifieke problematiek is met bepaalde uitdagingen. Als ik met collega Warnez praat, zal hij mij wijzen op de specificiteit van landelijke gemeenten, vaak heel uitgestrekt, met enkele dorpen op een grote oppervlakte, met een specifieke uitdaging.
Wat moeten we doen? We moeten gaan naar een nieuw model en dat objectiveren. Maar daar zitten niet alleen objectieve elementen in, maar ook beleidsmatige en politieke keuzes over hoe je de middelen inzet en verdeelt.
Wat hebben we nu gedaan?
Mag ik voorafgaand nog één opmerking maken, mevrouw Meuleman? De cijfers die u citeert, zijn de cijfers zonder de nieuwe bijkomende middelen. Als je er de 370 miljoen euro die we ondertussen extra geven, bij telt en verdeelt, dan kom je tot andere cijfers. (Opmerkingen)
Nee, dan blijven de verhoudingen niet dezelfde. Dan zal Ninove bijvoorbeeld meer hebben dan Oudenaarde. De totale financiering is vandaag al een beetje gecorrigeerd.
Sinds 2017 geeft de Vlaamse overheid extra middelen voor Dilbeek, Halle en Vilvoorde, die door hun grote functionele verwevenheid met het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest geconfronteerd worden met grootstedelijke problematieken, zonder zelf een centrumstad te zijn.
Met de subsidies geeft de Vlaamse Regering deze lokale besturen bijkomende financiële ruimte om op lokaal niveau te komen tot structurele bestuurlijke antwoorden op deze uitdagingen.
Het zijn ook mensen op het terrein, onder andere de burgemeester van Ninove, die met een sterk dossier onder de arm, de Vlaamse Regering ervan hebben overtuigd om vanaf 2020 de ondersteuning die vroeger aan Dilbeek, Halle en Vilvoorde werd gegeven, uit te breiden naar Ninove. Het gaat over 4,5 miljoen euro per jaar voor deze vier gemeenten, waarvan dus sinds 2020 1 miljoen euro per jaar naar Ninove gaat.
Daarnaast geeft de Vlaamse Regering sinds 2020 subsidies aan Denderleeuw, Geraardsbergen en Zottegem, die wegens hun knooppuntfunctie inzake mobiliteit een grootstedelijke aantrekking in de regio uitoefenen. Dat gaat opnieuw over 2,5 miljoen euro per jaar voor deze drie gemeenten.
Tot slot vertaalt deze specificiteit zich ook in de middelen die we geven aan verschillende Dendergemeenten in het kader van het Plan Samenleven – nog een andere subsidiestroom – waaronder Aalst, Dendermonde en Ninove. Dit gaat nogmaals over in totaal 902.675 euro per jaar, en dat voor drie jaar.
Is dat voldoende? Ongetwijfeld niet. Ik ben ervan overtuigd dat de specifieke grootstedelijke uitdagingen van de Dendergemeenten zich op een objectieve manier moeten doorvertalen in de financiering van deze besturen. Dat is een belangrijke doelstelling voor de komende hervorming van het Gemeentefonds.
Ik heb inderdaad, net omdat ik aan de onderhandelingstafel heb ervaren dat we geblokkeerd waren en niet meteen een pasklaar model hadden, bij het Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing een onderzoek over de huidige werking en mogelijke hervormingspistes voor het Gemeentefonds besteld.
Dat onderzoeksproject heeft zes doelstellingen: één, een overzicht bieden van de beleidsprincipes van de huidige werking van het Gemeentefonds; twee, het in kaart brengen van de effecten van de huidige verdeling, een zogenaamd opmaken van een nulmeting voor latere simulaties; drie, inzichten verwerven in alternatieve operationaliseringen voor diverse criteria, zoals de fiscale criteria en de criteria die verwijzen naar de centrumfunctie van een gemeente; vier, het onderzoeken van criteria van andere financieringssystemen, zoals die in de andere gewesten of in andere landen zoals Frankrijk, Nederland en Denemarken; vijf, het ontwikkelen van hervormingsscenario’s; zes, het effectief toetsen van geprefereerde hervormingsscenario’s en de respectieve resultaten hiervan vergelijken.
De conclusies van dit onderzoek worden verwacht eind 2023, begin 2024. Dat heb ik hier al een paar keer gezegd. Maar ik vind dat we niet tot dan moeten wachten om met de commissie hierover in gesprek te gaan met de onderzoekers. Iedereen die hier zit, en bij uitbreiding alle leden van deze commissie, kunnen vanuit hun eigen expertise een waardevolle bijdrage leveren. Daarom zal ik, uiteraard met goedkeuring van de voorzitter, aan de onderzoekers vragen om in december of januari, afhankelijk van uw agenda, naar deze commissie te komen zodat we met hen een grondig debat kunnen voeren over dit onderwerp.
Ik heb in deze commissie al meerdere keren aangegeven dat het geheel aan algemene financieringsstromen voor lokale besturen een kluwen geworden is waar een kat haar jongen niet in terugvindt. Daarnaast is de sociaal-economische context doorheen de jaren sterk gewijzigd en zijn er nieuwe maatschappelijke noden en problematieken opgedoken.
Deze vaststellingen doen echter geen afbreuk aan het gegeven dat elke stroom onderbouwd is vanuit een eigen specifieke logica en beleidskeuzes. Ook het Gemeentefonds is opgebouwd uit vele stromen die inherent allemaal een eigen logica hebben, maar opgeteld krijgt men een complex geheel met vele onderdelen.
U weet ook dat wij met deze regering al enorm veel financiële inspanningen hebben geleverd richting de lokale besturen. Sommige inspanningen zijn ten bate van alle gemeenten, zoals de respodotatie, de Fluviuscompensatie en de nieuwe compensatie voor inflatiekosten, maar sommige zijn ook specifiek gericht op kleinere steden en gemeenten en plattelandsgemeenten. De dotatie voor open ruimte, de financiering van de kleinste faciliteitengemeenten en de financiering van de Dendergemeenten die ik heb overlopen, zijn daar voorbeelden van.
Maar ik deel uw vaststelling en die van de auteurs van het opiniestuk: een hervorming van de financiering vanuit Vlaanderen en dus van het Gemeentefonds dringt zicht op. Dat is echter geen eenvoudige taak. Het gaat ook over veel geld, 4 miljard euro, en het is van belang dat deze hervorming grondig gebeurt en wetenschappelijk onderbouwd is. Anders riskeren we weer in dezelfde discussie terecht te komen. En daarom heb ik het steunpunt, dat experten van de Vlaamse universiteiten samenbrengt, gevraagd om deze opdracht op te nemen en een plan uit te werken op basis waarvan de volgende regering een beslissing kan nemen. Maar die volgende regering zal dat kunnen doen nadat wij hier uitvoerig over hebben gediscussieerd en gedebatteerd. Zo weet elke partij wat er op tafel ligt en kan elke partij haar visie daarover vormen en geven. Zoiets moet gebeuren bij het begin van een nieuwe legislatuur. Die hervorming is immers dusdanig ingrijpend dat ze een effect heeft op alle steden en gemeenten. Dat kan dus niet anders dan voorwerp van een grondige discussie zijn bij de opmaak van een regeerakkoord.
Waarom worden de extra middelen nu ook verdeeld volgens het Gemeentefonds? U vraagt naar de verdeling van de nieuwe middelen ter ondersteuning van de oplopende kosten waarmee gemeenten door de inflatie worden geconfronteerd. Ik kan daar kort over zijn: lokale besturen hadden in functie van de aanpassing van hun begroting nood aan duidelijkheid over extra middelen vanuit Vlaanderen.
Om snel deze duidelijkheid te kunnen bieden, werd er gekozen om terug te vallen op de bestaande verdelingsmechanismen: het Gemeentefonds en de dotatie voor open ruimte. Maar daarnaast hebben we ook nog eens 8 miljoen euro voorzien voor een extra ondersteuning van het OCMW. Die 8 miljoen euro wordt verdeeld op basis van het inwonertal. Dat is een correctie – laat ik dat maar zo zeggen – op de huidige verdelingsmechanismen. Bovendien is deze financieringsstroom een crisismaatregel die beperkt is in de tijd en specifiek bedoeld is om de lokale begroting in de huidige meerjarenperiode te stutten.
Indien de volgende regering beslist om het Gemeentefonds te hervormen, zal dit ten vroegste uitwerking kunnen hebben vanaf 2026 – de start van de nieuwe meerjarenbegroting – en is deze tijdelijke financiering dus ten einde gekomen.
Mevrouw Meuleman, ik hoop hiermee een antwoord te hebben gegeven op uw vragen.
Minister, wat betreft uw uitnodiging aan onze commissie om hierover van gedachten te wisselen, kan ik u zeggen dat we in de regeling van de werkzaamheden van vorige week reeds hebben besproken dat we dat plannen voor januari volgend jaar.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik begrijp dat dat een ingrijpend proces is met grote gevolgen en dat je zo'n aanpassing van het Gemeentefonds niet op een-twee-drie doet. Maar u zei zelf dat er eigenlijk al een akkoord rond was bij het vorige regeerakkoord. Alle partijen die toen rond de tafel zaten – en misschien zelfs al de legislatuur voordien –, waren van mening dat er iets moest gebeuren aan de herverdeling van de middelen en aan het Gemeentefonds. En dan hebt u toch nog een hele legislatuur nodig om dat onderzoek te voeren en zal het pas volgende legislatuur zijn, in 2024, wanneer er een nieuwe regering is gevormd en er nieuwe wetteksten zijn. Dat betekent dat we nog jaren zullen verder doen volgens dezelfde verdeling, een verdeling waarvan we weten dat ze eigenlijk echt 100 procent scheefzit. Voor mij is dat een bijzonder lange procedure voor iets waarover er eigenlijk over alle partijen heen een akkoord is dat het fundamenteel fout zit. Ik begrijp dat zo'n hervorming niet gemakkelijk zal zijn, maar ik vind toch dat dit bijzonder traag gaat.
En dan wordt er nog eens voor gekozen om de extra middelen – ik weet het wel, in functie van snelheid enzovoort – weer volgens diezelfde criteria te herverdelen. Dat betekent dat er voor een gemeente als Ninove, met die ongelooflijke problematieken die we allemaal kennen en met de nood aan structurele budgetten en niet aan een paar investeringsbudgetten via het Denderfonds – want dat kaarten zij ook aan – jaarlijks 260.000 euro bij komt. Dat is niet zo veel voor een stad met dergelijke problematieken.
U zegt heel mooi – en dat is inderdaad waar – dat u daar begrip voor hebt en zelfs meer dan dat, namelijk dat u voelt wat Ninove voelt omdat u dat hebt gekend in Mechelen en u dezelfde problematieken hebt. Ik kan mij voorstellen dat dat u als minister van Samenleven zeker na aan het hart ligt, dat u affiniteit hebt met de problematiek van de polarisatie en de zaken die daarrond gebeuren. U hebt het in Mechelen ten goede weten te keren. Maar Mechelen wás een centrumstad en dat scheelt jaar na jaar structureel enorm veel qua middelen op de begroting en qua mogelijkheden die je dan hebt als stad. Dat is iets waar de Denderstreek, met diezelfde problematieken van verstedelijking en polarisatie, van verstoken blijft, nog minstens voor vijf à zes jaar, tot er ooit die herziening komt van het Gemeentefonds.
Minister, kunt u die toch heel specifiek die situatie van de Dendergemeentes herbekijken, wetende wat daar leeft, dat het gaat over die polarisatie, over de grootstedelijke problematieken? Ik heb alle begrip voor alles wat er landelijk aan problematieken leeft, maar dat is niet wat de grootstedelijke problematieken behelzen. En ik denk dat we daarop een antwoord moeten bieden, dat we dat als samenleving verplicht zijn. En ik verwacht dat ook echt van u. Minister, ik verwacht meer voor de Denderstreek en ik had graag nog eens gehoord of u daar geen extra inspanning voor kunt doen.
De heer Van Miert heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, ik begrijp heel goed wat u bedoelt. Wij voelen dat lokaal ook heel hard aan, en wij staan dan nog heel vaak aan de goede kant van de vergelijking als het gaat over de betoelaging vanuit het Gemeentefonds. Maar er is altijd wel geld te kort voor dingen die je wilt doen.
Minister, ik begrijp u wanneer u zegt dat we het erover eens zijn dat we naar een nieuwe formule moeten zoeken. Maar ik kan alleen maar samen met u vaststellen dat niemand die formule heeft. Niemand heeft die formule. Want het zal altijd hetzelfde verhaal zijn: niemand zal willen afgeven. Ah neen, want je hebt die middelen bestemd in je meerjarenplanning. Dus wanneer zul je dat doen? ‘Op slag en vallen’ van de verkiezingsavond? Want het is verdorie heel complex.
Ik wil daar nog iets aan toevoegen. Want we hebben het hier nu over het Gemeentefonds, maar ik kan zo nog wel een aantal van die financieringen opnoemen die vanuit het federale niveau komen. Ik denk bijvoorbeeld aan de hulpverleningszones, aan politie en brandweer. In onze zone wordt de politie betoelaagd met 60 procent vanuit de deelnemende gemeentes en 40 procent vanuit de federale pot. Ik denk dat het in de zone van de minister bijna andersom is. Ook daar zijn er naar aanleiding van de toenmalige fusie tussen de lokale politie en de rijkswacht scheeftrekkingen gegroeid die nu een grotere impact hebben omdat het veel meer geld zal kosten. Ik kom niet toe met 12 à 13 procent van de totale begroting voor de hulpverleningszones. Daar zitten wij bijvoorbeeld ook helemaal aan de verkeerde kant van de vergelijking.
Als we naar een herfinanciering van de lokale besturen gaan, dan zal het niet alleen het Gemeentefonds zijn, dan moeten de grote stromen, de grote dotaties mee worden herbekeken wat mij betreft. Want alleen het Gemeentefonds herbekijken, lijkt mij geen goed idee.
De heer Ongena heeft het woord.
Voorzitter, het Gemeentefonds is ongeveer dertig jaar oud. De laatste grote hervorming van het Gemeentefonds dateert van twintig jaar geleden, het decreet van 2002. Sindsdien liggen die criteria eigenlijk vast. Het moet gezegd dat de voorbije tien à vijftien jaar regelmatig de vraag kwam om die criteria te herbekijken. Alleen is de vraag stellen, ze niet beantwoorden in dezen. De minister heeft het duidelijk geschetst: we weten dat die vraag leeft, maar niemand weet hoe we ze op een goede manier kunnen beantwoorden zonder dat we er miljarden euro’s tegenaan moeten gooien. Het is een iets complexere operatie dan sommigen doen vermoeden.
Maar desondanks is het toch wel de verdienste van deze regering dat ze naar de Denderstreek heeft gekeken en wel degelijk extra inspanningen heeft gedaan. Ze heeft niet gezegd: ‘Het Gemeentefonds, dat is een moeilijke operatie. We beginnen er niet aan. Sorry, wacht tot de volgende legislatuur, als het misschien ooit hervormd is.’ Nee, ze heeft gezegd dat ze desondanks toch extra middelen zal geven aan de Denderstreek. Dat is natuurlijk terecht: de uitdagingen in Ninove en andere steden in de Denderstreek werden geschetst en zijn niet evident. Maar er wordt wel degelijk iets gedaan. De minister heeft de verdienste dat hij wel degelijk extra middelen heeft voorzien om te helpen met de grootste noden in die streek.
Het is goed dat de minister het initiatief heeft genomen om nu al voorbereidend werk te doen, om misschien eindelijk naar een antwoord te gaan voor de vraag die al tien à vijftien jaar leeft. Ik kijk ernaar uit om in de commissie van gedachten te wisselen met de onderzoekers. En ik kijk vooral uit naar de mening van de verschillende politieke vertegenwoordigers hier over hoe ze zo'n concrete hervorming van het Gemeentefonds dan zien. Want ‘the proof of the pudding is in the eating’ en ik vrees dat het een zware pudding zal worden.
De heer De Loor heeft het woord.
Voorzitter, ik sluit inderdaad graag aan bij de vraag van collega Meuleman. De problematiek is al heel vaak ter sprake gekomen in deze commissie en dat zal in de toekomst ongetwijfeld nog gebeuren, niet het minst op basis van het rapport dat er zit aan te komen en dat we begin januari zullen kunnen bespreken, als ik het goed heb begrepen.
Minister, u geeft met een aantal voorbeelden en criteria ook aan dat er inderdaad sprake is van een zweem van willekeur. Maar collega's, ik wil ervoor pleiten om de discussie absoluut niet op de lange baan te schuiven. Het is een heel interessante oefening. Als ik het opiniestuk van die twee inwoners van Ninove lees, kan ik mij wel herkennen in hun gevoel dat zij zich tweede-, of zelfs derde-, vierde-, vijfde-, of zesderangsburgers voelen. Het kan niet de bedoeling zijn om in Vlaanderen tientallen verschillende snelheden in stand te houden. We moeten er werk van maken.
Minister, ik vind het wel een gemiste kans dat er bij de extra middelen die werden aangekondigd in het kader van de Septemberverklaring, niet voor is gekozen om een ander systeem toe te passen. Collega's, ik heb een donkerbruin vermoeden dat ik met dat aanvoelen en dat standpunt niet de enige ben in deze ruimte. Als we in de toekomst willen overgaan naar een andere financiering van de lokale besturen, zal het niet volstaan om aan een aantal criteria te sleutelen, maar zal het globale plaatje moeten worden bekeken: hoe zien we in de toekomst die algemene financiering van onze steden en gemeenten?
Minister Somers heeft het woord.
Nogmaals, ik ben mij heel goed bewust van de uitdagingen waar sommige steden en gemeenten en regio’s in Vlaanderen voor staan. De Denderstreek is een streek met grote maatschappelijke uitdagingen, maar het is niet de enige regio in Vlaanderen met die uitdagingen. Ik nodig u uit om ook eens in de Rupelstreek te gaan kijken, bijvoorbeeld, in mijn provincie, ook een streek met grote uitdagingen. Ik nodig u uit om eens in Vilvoorde te gaan kijken, mevrouw Meuleman, ook een stad met bijzondere uitdagingen. Niet alles loopt daar fout, niet iedereen loopt daar fout, maar het is ook een streek met grote uitdagingen. Er zijn er nog in Vlaanderen.
Wat is nu de grote moeilijkheid? U zegt dat het probleem al een tijd bekend is. En dat is juist: het probleem is al een hele tijd bekend. Ik heb dat al heel vaak horen vertellen, maar tot nu toe is er nog nooit een initiatief genomen om te proberen oplossingen op papier te krijgen, om een palet van keuzes te maken waar politieke partijen uit kunnen kiezen, omdat het net zo’n heel complexe materie is, over 4 miljard euro. Wij zijn nu bezig, met de hulp van de universiteiten, om zulke voorstellen op tafel te leggen, te bediscussiëren in het parlement en mee te geven aan alle politieke partijen.
We hebben deze legislatuur eigenlijk drie dingen extra gedaan, kort door de bocht gezegd. Ten eerste hebben we veel extra geld naar de lokale besturen gehaald. Vorige legislaturen ging 15 miljard euro naar lokale besturen, nu meer dan 20 miljard euro. Er is geen enkele post in onze begroting die zo sterk gestegen is – een post van enige omvang – als de financiering naar lokale besturen: vorige legislatuur 15 miljard euro, nu 20 miljard euro. Het tweede wat we gedaan hebben: we hebben gezegd dat we een extra inspanning gaan doen naar kleinere, landelijke gemeenten. Dat is het Openruimtefonds. Dat is eigenlijk gericht op kleinere gemeenten, met veel open ruimte. Die gaan we iets extra’s geven. Ten derde is er de mechaniek die eigenlijk vooral de Denderstreek, of een aantal gemeenten in de Denderstreek, ten goede kwam, omdat de draagkracht daar het meest onder druk stond. Dat is het extra dat we gedaan hebben.
U zegt nu: ‘Er komen nieuwe middelen en u verdeelt die opnieuw volgens de bestaande mechanismen. U had dat anders moeten doen.’ Wie hadden we minder moeten geven, welke gemeente? Want als je aan de ene meer geeft, moet je natuurlijk aan andere minder geven. Op basis van welk criterium, op basis van welke sleutel? Want we zitten midden in een meerjarenplanning die voor alle gemeenten vastligt. Gaan we zeggen: ‘landelijke gemeenten minder in Vlaanderen’? Gaan we dat doen? Is daar draagvlak voor? Gaan we zeggen: ‘Turnhout minder’, omdat daar een vervelende … Dat is niet eenvoudig. Dat is een fundamentele keuze. Dat is net het voorwerp van dat debat. Dus je kunt dat eigenlijk enkel aan het begin van de meerjarenplanning doen. Dat is de grote moeilijkheid.
Ik ga zelfs nog meer zeggen. Wie ook de hervorming van het Gemeentefonds – het miljard euro extra – wil omschakelen, wil veranderen zonder met een budgettaire kost te zitten die enorm stijgt, zal waarschijnlijk drie dingen met elkaar moeten combineren. Dat is de enige manier om dat op te lossen, volgens mij. Dat is mijn persoonlijke overtuiging. Je gaat een herschikking moeten doen van de financieringsstromen, gekoppeld aan een herschikking van bevoegdheden tussen Vlaanderen en de gemeenten. Je gaat dus geld en bevoegdheden van Vlaanderen naar gemeenten moeten brengen. En je gaat over fusies moeten praten. Het is pas als je die drie met elkaar mengt, in een goede mixer draait, dat je erdoor geraakt. Anders geraak je er niet door.
Want de dag dat je moet zeggen: ‘dat zijn de vijftig gemeenten die erop vooruitgaan en dat zijn de honderd gemeenten die verliezen’, krijg je opstand. De dag dat je moet zeggen: ‘we gaan dat binnen dezelfde portefeuille doen’, opstand. Je kunt alleen maar de portefeuille vergroten, en dat kun je in Vlaanderen alleen maar als je ook bevoegdheden naar het lokale bestuur brengt, als je dus zegt: ‘We geven bevoegdheden plus middelen.’ En op die manier creëer je een mogelijkheid om te herverdelen. En ten derde, je gaat dat moeten doen door je kaart aan te passen. En het is mijn persoonlijke overtuiging – u weet dat, ik ben niet de tolk van de regering – dat je op een zeker moment toch naar een meer aanklampend beleid zult moeten gaan op het gebied van fusies. Lees: je zult naar een kaart moeten gaan – we zijn in Denemarken geweest – van honderd gemeenten. Dat is mijn overtuiging. Als je dat samen laat sporen, dan heb je ruimte en mogelijkheden om een echte herschikking door te voeren.
De laatste beschouwing die ik maak – en dat heeft geen betrekking op specifieke gemeenten in de Denderstreek –, is dat de ene gemeente het met een bepaald budget beter doet dan de andere. Als ik even arrogant mag zijn: het budget van Mechelen is niet hoger geweest in het eerste decennium van deze eeuw dan in het laatste decennium van vorige eeuw, maar het beleid heeft wel een heel andere impact gerealiseerd met datzelfde budget. Je kunt dus met eenzelfde budget een verschil maken.
Nogmaals, dat heeft geen betrekking op de specifieke situatie, maar u weet wat ik bedoel, en daar moeten we ook rekening mee houden. Want op een zeker moment krijg je anders een situatie … Ik ga een voorbeeld geven. De manier waarop de armoedecriteria vandaag in het Gemeentefonds zitten, werkt tegen de financiering van mijn stad, omdat wij erin geslaagd zijn de armoede terug te dringen of minstens op peil te houden, waar dat bij de andere gemeenten allemaal gestegen is. Het gevolg is dat je minder middelen krijgt van Vlaanderen. Je wordt dus bijna gesanctioneerd voor een goed beleid. Daar moet je voor opletten. Dat is ook een mechaniek die je niet mag hebben. Dat is een mechaniek die contraproductief is. Je moet dus heel goed nadenken, en daar zitten heel veel discussies in. Ga je financiering opbouwen op basis van de noden of op basis van de kwaliteit van het beleid? Ga je financiering opbouwen op basis van maatschappelijke doelstellingen, van – ik zeg maar iets – klimaatdoelstellingen? In de mate dat een stad of gemeente veel inzet op klimaatdoelstellingen, krijgt ze meer? In de mate dat je meer inzet op armoede, krijg je meer middelen? Of ga je het doen zoals in Frankrijk? Ga je alleen maar financieren op de plaats waar men woont, of ook op de plaats waar men werkt, om op die manier te stimuleren dat gemeenten investeren in tewerkstellingsplaatsen?
Er zijn ongelooflijk veel mogelijkheden om dat te organiseren. En net dat is het voorwerp van zo’n studie en van een grondig maatschappelijk debat. En ik hoop dat we dat debat kunnen voeren in 2024, hier in onze commissie, omdat dat heel leerrijk gaat zijn, omdat we daar vandaag eigenlijk heel abstract over spreken. Het is pas op basis van concrete modellen dat je echt ernstige keuzes kunt maken. En dan zul je misschien wel eens een keer merken dat het niet zo eenvoudig is om een draagvlak, een meerderheid te vinden om een bepaalde richting uit te gaan.
Ik vind het alleszins een heel belangrijk debat dat we moeten voeren. Maar zeggen dat we deze legislatuur niets extra’s hebben gedaan voor de Denderstreek, dat klopt niet helemaal. Het is eigenlijk de enige streek, samen met landelijk Vlaanderen, waar we een extra kanaal hebben geopend voor financiering.
En het laatste wat collega Van Miert zegt, is ook juist: ook federaal zijn er stromen die niet altijd heel objectief zijn. Ik geef maar een voorbeeld: de minimumnorm die ooit is geïnstalleerd voor politie – de KU Leuven-norm, herinner u –, op basis waarvan het aantal politieagenten gefinancierd wordt. Ik moet u zeggen: de stad Aalst en de stad Mechelen werden van alle 196 zones – want zoveel hebben we er ooit gehad – het slechtst gefinancierd, op basis van een model dat uit een computer kwam, waar ik van weet dat dat in de jaren 90 ook heel sterk politiek gestuurd is geweest door de mensen die op dat moment aan de knoppen zaten. Zoals u inderdaad terecht in uw vraagstelling hebt gezegd: op een zeker moment is dat politiek afgewogen of onderhandeld en er is op dat moment voor bepaalde steden en gemeenten een goede regeling geweest en voor andere een minder goede.
Ik hoop dus dat we dat nu zo objectief mogelijk gaan kunnen doen, zo eenduidig mogelijk, op basis van goed wetenschappelijk werk dat ons door het steunpunt wordt aangedragen en waarover we blijkbaar al in januari volgend jaar – als ik het goed begrijp – een eerste gedachtewisseling kunnen hebben in deze commissie.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik heb u goed beluisterd en ik dank u ook voor uw antwoord, dat niet oppervlakkig was, maar inderdaad ook wel inhoudelijk.
Ik dacht de vergelijking te maken met het onderwijs. Daar is in feite ook wel zo’n oefening gemaakt – want ik ben onderwijsexpert, geen binnenlandexpert in mijn partij. Je hebt ook de GOK-middelen (gelijke onderwijskansen), en dat wordt een stukje verdeeld op basis van waar de meest kwetsbare leerlingen zitten, waar de armste bevolking zit. Die hebben ook de minste inkomsten, dus daar moet je dan een stukje meer in gaan investeren. Oké, dat systeem is ook niet perfect en je zou kunnen zeggen: je kunt dan blijven hangen in het niet goed doen en je krijgt dan het meeste geld, enzovoort. Dus we moeten dat misschien koppelen aan doelstellingen.
Maar we moeten het, denk ik, ook niet altijd te ingewikkeld maken. U hebt ook gezegd: er zijn al veel koterijen bijgebouwd. Ik denk dat we naar een grondige vereenvoudiging moeten en dat we ook ergens common sense moeten gaan gebruiken. Waar zitten we met de moeilijkste en armste bevolking, met de meeste problematieken? Daar moeten we het meeste geld aan geven. En al de rest is soms ook wel het verdedigen van wat men heeft, terwijl men daar toch van zou moeten kunnen afstappen en kijken waar de grootste noden zitten. Ik denk dat wat uitzoomen en wat common sense in het debat soms ook wel goed zou zijn.
En misschien hadden we toch – en daar blijf ik bij – bij de verdeling van de extra middelen, zonder het al te moeilijk te maken, wel een oplossing kunnen vinden om net die steden en gemeenten waar men het nog moeilijker heeft dan op andere plekken, iets extra’s te geven en hen toch iets beter te ondersteunen dan diegene waar het niet zo moeilijk is. Ik blijf er dus bij dat u daar misschien iets ambitieuzer en possibilistischer had kunnen zijn dan nu de huidige verdeling handhaven. Maar ik kijk uit naar het verdere debat, dat wellicht niet meer voor mij zal zijn, maar dat ongetwijfeld heel interessant zal zijn, en ik wens jullie veel succes.
Dank u wel, mevrouw Meuleman, maar in januari volgend jaar bent u toch nog hier, denk ik?
Ik kan niet alle commissies volgen. (Gelach. Opmerkingen)
Collega’s, ter afsluiting van deze vraag om uitleg zou ik graag nog iets toevoegen.
De heer Ongena had gezegd dat het Gemeentefonds veertig jaar bestaat. Dat was binnen het Vlaamse Gewest. Maar het kwam er oorspronkelijk in dit land in 1860, ter vervanging van het octrooi- en poortrecht. We zouden dus opnieuw een poortrecht kunnen installeren en wanneer je Mechelen binnenkomt, ga je meer moeten betalen dan wanneer je bijvoorbeeld de Denderstreek binnenkomt. Op die manier zou je dat kunnen corrigeren. (Gelach. Opmerkingen)
Alle gekheid op een stokje: het is tot stand gekomen om de binnenlandse douanes die bestonden, op te heffen.
Om de vrije markt te organiseren in België. (Opmerkingen. Gelach)
De vraag om uitleg is afgehandeld.