Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het plaatsgebrek in de crisisopvang voor minderjarigen
Vraag om uitleg over de residentiƫle jeugdhulp
Vraag om uitleg over het sterk gestegen aantal oproepen bij de crisismeldpunten
Vraag om uitleg over de crisisjeugdhulp
Vraag om uitleg over de crisishulp aan huis voor gezinnen die in een acute crisissituatie verkeren
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Dalle.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Het West-Vlaamse crisismeldpunt trok in augustus aan de alarmbel. Het moest elke dag kinderen en jongeren weigeren wegens geen plaats. In Vlaanderen zou het dit jaar al gaan om 1144 minderjarigen die niet de nodige noodhulp kregen. Het West-Vlaamse crisismeldpunt zegt zelfs niet meer alle telefoons die het binnenkrijgt te kunnen beantwoorden.
Sommigen verklaren de toevloed aan aanvragen door de coronacrisis en de wachtlijsten in de reguliere jeugdhulp. Crisissen die geen vervolg krijgen in de reguliere jeugdzorg, leiden tot meer crisissen. Het agentschap Opgroeien erkent het probleem en stelt dat de hele jeugdhulpverlening hertekend moet worden en dat meer ingezet moet worden op preventie zodat er minder situaties escaleren.
Daarom heb ik de volgende vragen.
Kunt u het cijfer van 1144 niet-beantwoorde vragen dit jaar naar noodhulp bevestigen?
Is de problematiek van niet-beantwoorde vragen naar noodhulp even groot in alle provincies?
Beschikken we ondertussen over cijfers van hoeveel minderjarigen meermaals in de crisisopvang terecht zijn gekomen omdat er geen reguliere opvolging in de reguliere jeugdhulp is wegens een gebrek aan capaciteit?
Het agentschap Opgroeien verwijst naar een hertekening van de jeugdhulpverlening en ook naar meer preventie. Ondertussen zitten we met een crisissituatie. Welke maatregelen zult u nemen om aan de huidige crisissituatie tegemoet te komen?
Hoe ziet u de rol van de ‘één gezin - één plan’- projecten met betrekking tot het niet beantwoorden van vragen om noodhulp?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Wanneer een minderjarige zich in een onveilige situatie bevindt en het noodzakelijk is dat die uit huis geplaatst wordt, kan een hulpverlener contact opnemen met een crisismeldpunt. Recent bleek echter volgens het crisismeldpunt in de regio West-Vlaanderen dat er een tekort aan opvangplaatsen in de crisisopvang zou zijn. De medewerkers van het crisismeldpunt zijn gedwongen om bij contactname door te geven dat er helaas nergens plaats is.
De algemeen directeur van Opgroeien, Bruno Vanobbergen, reageerde door het belang van preventie nog eens te benadrukken evenals de belangrijke rol die daarbij is weggelegd voor scholen en verenigingen. Daarnaast zou er volgens hem ook meer aandacht moeten gaan naar de oorzaken van de stijgende vraag naar crisisopvang.
Minister, ik heb daarover de volgende vragen.
Hebt u signalen ontvangen uit andere regio’s dat ook zij kampen met een tekort aan crisisopvangplaatsen?
Hoe verklaart u dat tekort aan opvangplaatsen?
Tijdens de coronacrisis werd er al extra geïnvesteerd in de crisismeldpunten, waardoor er meer crisisbegeleidingen konden worden georganiseerd. Hoe linkt u het tekort aan opvangplaatsen met het feit dat er al meer geïnvesteerd werd?
De effecten van preventie zijn vaak pas merkbaar op langere termijn. Welke initiatieven neemt u om er op korte termijn voor te zorgen dat een crisisopvangplaats altijd gegarandeerd kan worden?
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
De residentiële jeugdhulp biedt opvang voor kinderen en jongeren die wegens een verontrustende opvoedingssituatie niet in hun thuiscontext kunnen blijven wonen. In 2021 waren er meer dan 17.000 begeleidingen in de voorzieningen jeugdhulp van Opgroeien volgens het intersectoraal jaarverslag van Jeugdhulp. Voor 1250 minderjarigen was er in 2020 ook crisisverblijf nodig.
Helaas weten we ook dat de bestaande residentiële jeugdhulp ontoereikend is. Ook hier bestaan er wachttijden, waardoor jongeren soms lang moeten wachten op de gepaste hulp, met een mogelijke escalatie van de problematiek tot gevolg. Zeker bij de crisisjeugdhulp is er een groot probleem en slibt het beschikbare aanbod aan crisisbedden dicht.
Half september meldde het werkveld mij dat er vanaf 2023 dertig reguliere bedden in de residentiële jeugdhulp binnen de provincie Limburg afgebouwd moesten worden. De vrijgekomen middelen zouden ingezet worden voor thuisbegeleiding. De communicatie hierover zou vanuit het agentschap Opgroeien verspreid zijn naar de betrokken voorzieningen. Ik vind dit zeer verontrustend nieuws, zeker gezien de druk die momenteel al op de residentiële jeugdhulp rust.
Minister, kunt u het nieuws bevestigen dat er binnen de provincie Limburg dertig bedden uit het reguliere residentiële hulpaanbod moeten verdwijnen? Zo ja, wat is hiervoor het voorziene tijdspad?
Geldt dit ook voor de andere provincies? Zo ja, hoeveel bedden moeten er per provincie weg?
Waarom werd deze beslissing genomen? Binnen welk plan kadert deze beslissing?
Hoe verantwoordt u deze beslissing, gezien de grote druk die er momenteel al heerst? Komen er overgangsmaatregelen om de schok op te vangen?
Mag ik mijn volgende vraag ook meteen stellen, voorzitter? (Instemming)
Deze vraag gaat over de crisisjeugdhulp. Collega’s hebben het ook al aangehaald: het aantal oproepen bij de crisismeldpunten blijft pieken. Dat blijkt uit cijfers die het agentschap Opgroeien bekendmaakte op vrijdag 23 september.
In 2021 was er een stijging van 19 procent in het aantal vragen naar crisishulp. Zo waren er 7130 meldingen voor consult en 7126 meldingen die uitmondden in een zoektocht naar crisishulp. Bij 1 op de 3 vragen moesten de meldpunten echter meegeven dat er geen hulp beschikbaar was. Er zijn ook al voorlopige cijfers voor 2022 bekendgemaakt: tot op heden zijn er 4794 meldingen voor consult en 4965 meldingen met een hulpvraag.
We weten dat de coronacrisis een belangrijke katalysator was voor crisissituaties en dat we hier nog steeds de nasleep van zien. Maar het gaat hier over zeer kwetsbare kinderen en jongeren die in een acute onveiligheidssituatie zitten in hun thuiscontext. De minister zou alvast overleg gehad hebben met de voorzitters van de crisisnetwerken om de situatie te bespreken.
Minister, kunt u schetsen welke punten er besproken zijn op het overleg met de voorzitters van de crisisnetwerken en welke actiepunten er werden aangereikt?
Hoe wordt er verzekerd dat de minderjarigen waarvoor geen crisishulp opgestart kan worden, toch in de tussentijd hulp krijgen? Over welke hulp gaat het dan?
Tijdens de coronacrisis werden er extra budgetten vrijgemaakt om de crisismeldpunten te versterken. Die zijn afgelopen. Zal er worden nagegaan of deze ondersteuning, eventueel gedeeltelijk, structureel gemaakt kan worden?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Het aantal oproepen bij crisismeldpunten in Vlaanderen en Brussel is in 2021 met een vijfde gestegen. Ook in de eerste maanden van 2022 was het aantal nieuwe oproepen zeer hoog: elke dag zijn er gemiddeld veertig binnengekomen.
Een oproep bij een crisismeldpunt is niet niks. Dat betekent dat er een acuut probleem is met een kind of jongere door een verontrustende thuissituatie, psychische problemen of een combinatie van beide. Dat betekent concreet dat die kinderen en jongeren op dat moment nood hebben aan hulp omdat het echt niet meer gaat. Het gaat niet zelden om kinderen en jongeren die opgroeien in onveiligheid. Hulp kan mobiel, ambulant of residentieel van aard zijn, maar dát er hulp moet zijn en dat die hulp aangepast moet zijn aan de noden, is helder.
Het is bijzonder jammer vast te stellen dat het aantal vragen naar crisishulp al jaren stijgt. Wat mij daarbij grote zorgen baart, is dat een op de drie vragen onbeantwoord blijft. Dat gaat om een heleboel kinderen, jongeren en gezinnen die in de kou blijven staan, in acute nood zijn en waarbij bijna altijd de veiligheid en/of psychische gezondheid van minstens een van de gezinsleden ernstig onder druk staat.
Minister, welke maatregelen zal de regering nemen om ervoor te zorgen dat het aantal crisissituaties waar kinderen en jongeren in terechtkomen, zal dalen? Dat is een vraag op langere termijn, dat besef ik.
Wat zult u doen om ervoor te zorgen dat elk kind of elke jongere die opgroeit in een onveilige thuissituatie de meest aangepaste hulp krijgt? Die vraag is natuurlijk heel dringend en prangend.
Wat zult u doen om ervoor te zorgen dat elk kind of elke jongere met psychische problemen die in crisis verkeert en om crisishulp vraagt, die wel degelijk krijgt?
Het parlement heeft nog steeds het jaarverslag 2021 Jeugdhulp niet ontvangen, waardoor we geen zicht hebben op de algemene cijfers en op de grootte van het probleem. Dat is toch bijzonder laat. Wanneer zal het jaarverslag ter beschikking worden gesteld van het parlement?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Op 8 juli 2022 stelde ik een schriftelijke vraag over crisishulp aan huis. Crisishulp aan huis is een vorm van niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Die wordt ingeschakeld bij gezinnen die in een acute crisissituatie verkeren, waarbij een uithuisplaatsing van een of meerdere kinderen dreigt. Hierbij wordt er een traject opgestart van maximaal 28 dagen.
In haar antwoord gaf minister Crevits aan dat de diensten voor crisishulp aan huis de doelrealisatie registreren. In de afgelopen 3 jaar werd een positief antwoord gegeven bij 70, 68 en 71 procent van de begeleidingen. Daarnaast bleek ook dat 708 minderjarigen de afgelopen 3 jaar de boodschap kregen dat hun begeleiding niet kon starten, ook al indiceerde het crisismeldpunt een crisishulp aan huis. De minister gaf mee dat de trajecten vaak wekelijks later opnieuw aangemeld werden en dat er dan wel een opstartmogelijkheid is. Opmerkelijk hierbij is dat de aanmeldingen niet permanent aan eenzelfde frequentie komen.
Ik heb hierover de volgende vragen.
Minister, kunt u toelichten hoe het komt dat de doelrealisatie af en toe niet bereikt wordt? Is er inzicht in welke aspecten hiervoor zorgen? Welke optimalisaties kunnen er desnoods doorgevoerd worden?
Minister, hoe reageert u op het feit dat 708 minderjarigen de afgelopen 3 jaar de boodschap kregen dat hun begeleiding niet kon worden gestart? Wat is de oorzaak hiervan en hoe wordt dit probleem aangepakt?
Hoe komt het dat ervoor wordt gekozen om trajecten wekelijks later opnieuw aan te melden in plaats van te werken met een wachtlijst?
Is er zicht op de redenen waarom de frequentie van aanmeldingen kan verschillen? Welke tendensen zijn hierin te merken? Op welke manier speelt u hierop in?
Minister Dalle heeft het woord.
Bedankt voor de verschillende vragen over deze zeer belangrijke problematiek. Toen ik mij gisteravond aan het voorbereiden was op deze vele vragen, was dit misschien wel de moeilijkste om te bestuderen, omdat het een zeer uitgebreide problematiek is, waar heel veel jongeren bij betrokken zijn, en ook veel hulpverleners en ouders, en waar eenvoudige antwoorden niet voorhanden zijn.
Ik zal zeker proberen om op alle vragen te antwoorden, maar ik wil twee voorafgaande, eerder persoonlijke opmerkingen maken. We moeten natuurlijk de crisishulp blijven versterken. Het is niet aanvaardbaar dat jongeren in een crisissituatie nergens terechtkunnen. Maar ik wil daar toch wel twee randbemerkingen bij maken. Ten eerste, wat Bruno Vanobbergen deze zomer heeft verklaard, vind ik heel pertinent. In een ontwikkelde samenleving, waar er misschien tekorten zijn in de crisishulp, en tekorten zijn in residentiële hulp, moet het niet de ambitie zijn van de overheid om zoveel mogelijk kinderen en jongeren richting die crisishulp en richting die residentiële zorg te begeleiden, en met andere woorden de capaciteit daar enorm op te voeren. Het moet de ambitie van de samenleving zijn om zo weinig mogelijk kinderen en jongeren in die richting te sturen. Dat kan door preventief te werken. Dat kan op verschillende manieren, ook en niet het minst in de vrijetijdssector, waar ik als minister van Jeugd verantwoordelijk voor ben. Dat is een eerste punt.
Een tweede punt is dat crisishulp niet noodzakelijk residentiële hulp betekent. Ook het ambulant werken is belangrijk, en ook daar ligt vandaag al terecht de focus vanuit de crisishulp, en ook dat moeten we blijven versterken. Versta me niet verkeerd, die randbemerkingen zijn zeker geen manier om te pleiten voor minder investeringen in dit soort capaciteiten, of om excuses te zoeken voor de tekorten die er vandaag zijn. Maar ik vind het wel belangrijk om dat bij aanvang te benadrukken.
Er waren een heleboel vragen met betrekking tot de stijging van het aantal niet-beantwoorde crisisvragen. Ik heb op dat vlak geprobeerd om een aantal vragen te bundelen, met een reflectie op die cijfers.
Crisishulp is een verzamelnaam voor een heel palet aan mogelijke maatregelen; het is dus geen synoniem voor louter residentiële crisisopvang. Het gaat met name heel wat vaker over crisishulp aan huis, en dat is ook terecht. Als kinderen en jongeren in een thuissituatie kunnen blijven, kan dat alleen maar positief zijn als dat mogelijk is in gezonde omstandigheden. Dat is heel belangrijk, omdat we niet de indruk willen wekken dat enkel residentiële opnames een oplossing zouden zijn bij een crisissituatie. Dat zou zoveel mogelijk de uitzondering moeten blijven.
Het cijfer van 1144 niet-beantwoorde vragen komt uit de dashboards voor de crisismeldpunten. U kunt ze ook terugvinden op de website van Opgroeien, onder de rubriek ‘Cijfers en publicaties’. Het gaat om het aantal vragen waarvoor een crisismeldpunt in Vlaanderen of Brussel de inschatting maakte dat crisishulp nodig is en waarbij het traject werd afgesloten omdat er op het moment van de oproep geen crisishulp gevonden werd.
Het aandeel van ‘geen hulp gevonden’ als reden om een traject af te sluiten, berekend op alle afgesloten trajecten, schommelt tussen 21 en 35 procent tussen de verschillende crisismeldpunten. Grosso modo ligt dat aantal dus overal, in alle provincies, in dezelfde grootteorde.
Van alle vragen waarvoor het crisismeldpunt inschat dat crisishulp nodig is, kunnen we zien of deze op de wachtlijst stonden bij de intersectorale toegangspoort voor niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Dit jaar ging dit over 12,7 procent van de aangemelde kinderen en jongeren, dus ongeveer een op de acht.
Als we gaan kijken naar het aandeel heraanmeldingen binnen de crisisvragen zien we dat er tot nu toe in 2022 3143 unieke kinderen en jongeren aangemeld werden, waarvan 1821 nog niet gekend waren, 661 2, 309 3 en 352 meer dan 3 trajecten hadden. Je ziet ook wel dat verschillende van de aangemelde personen al eerder gekend zijn, of zich al verschillende keren aanmeldden.
In gevallen wanneer er niet onmiddellijk crisishulp beschikbaar is bij de vaste partners van het crisisnetwerk, zoeken de crisismeldpuntmedewerkers samen met de aanmelder welke mogelijkheden er dan toch zijn. Er kunnen contacten gelegd worden met één gezin - één plan, met rechtstreeks toegankelijke hulp, de eigen mogelijkheden binnen het netwerk en ga zo maar door.
Er waren ook heel wat vragen rond ons plan van aanpak met betrekking tot de crisishulp.
Van bij het begin van de coronacrisis gaven experten aan dat de crisis ook een ernstige invloed zou hebben op de geestelijke gezondheid en het welbevinden van kinderen, jongeren en gezinnen in Vlaanderen. Daarom hebben we ook in 2020 het actieplan mentaal welzijn gelanceerd, met daarin ook de structurele versterking van de crisismeldpunten. Daarmee samenhangend werd er vanuit de Vlaamse relance ook voorzien in een tijdelijke versterking van de crisishulp. De crisismeldpunten konden met een budget van 1 miljoen euro hun partnerships met voorzieningen die de hulp aanbieden, uitbreiden. Parallel werd er een bedrag van 9 miljoen euro geïnvesteerd in de samenwerkingsverbanden één gezin - één plan, die dit jaar hun gebiedsdekkende doorstart maken.
Het is niet zo dat de middelen voor de crisishulp stoppen. Het is wel zo dat de extra middelen voor crisisbegeleiding initieel in een degressief scenario werden goedgekeurd, namelijk 1 miljoen euro in 2021, 75 procent in 2022 en 50 procent – dus een half miljoen euro – in 2023. De redenen daarvoor waren enerzijds de uitrol van één gezin - één plan, waarmee de capaciteit om gezinnen te begeleiden en escalaties te vermijden gevoelig werd opgetrokken, en anderzijds de verwachting dat de samenleving na de intense periode met onder meer de lockdown langzaam zou terugkeren naar de situatie voor corona.
We stellen echter vast dat de situatie niet normaliseert, integendeel, en dat, ondanks inspanningen die al gebeurd zijn, de vraag eerder toeneemt dan afneemt. Minister Crevits heeft daarom beslist om het degressief scenario voor de crisishulp te schrappen, en de versterking opnieuw op het niveau van 2021 te brengen, en dat al minstens tot en met 2024. De crisisnetwerken zien deze versterking tegemoet. De netwerken krijgen ruimte om zelf invulling te geven aan de versterking vanuit de noden die zij detecteren, en dat kan zowel gaan om partners met een focus op verontrusting als om partners in de geestelijke gezondheidszorg.
Het is duidelijk dat veel vragen over crisishulp te maken hebben met ernstige psychische crisissen. De financiering en het aansturen van de programma’s crisishulp voor geestelijke gezondheid worden opgenomen door de federale overheid. Minister Vandenbroucke nam ook al maatregelen om dat te versterken.
Er waren dan ook een aantal vragen met betrekking tot crisisbegeleiding en crisishulp aan huis.
In de periode 2019-2021 werd de module crisishulp aan huis opgestart bij 1417 gezinnen. Ze bieden 3 modules aan: interventie, crisisbegeleiding en crisishulp aan huis. Voor deze 3 modules werden 2115 gezinnen bereikt in 3 jaar tijd. Crisishulp aan huis werd ontwikkeld om bij dreigende uithuisplaatsing in een crisissituatie intensief aan de slag te gaan met alle gezinsleden en zo een uithuisplaatsing te vermijden. Dat is, zoals ik in het begin ook zei, een soort van ‘last resort’. Dat moeten we zoveel mogelijk proberen te vermijden. Om van een succesvol traject te kunnen spreken moet een gezin zicht hebben op wat de crisis veroorzaakt heeft, de nodige handvatten om daarmee aan de slag te gaan in de toekomst en vervolghulp indien nodig.
De diensten voor crisishulp aan huis registreren bij het afsluiten van een dossier ook de doelrealisatie. Voor 2019 tot en met 2021 wordt bij respectievelijk 70, 68 en 71 procent van de begeleidingen aangegeven dat de doelen bereikt of grotendeels bereikt zijn. Dat is dus een resultaat van ongeveer 7 op de 10. In ongeveer 10 procent van de begeleidingen wordt er uithuisplaatsing geadviseerd. Dat kan gaan om pleegzorg of een organisatie binnen Opgroeien of het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). In concrete cijfers ging het om 84, 90 en 108 trajecten respectievelijk voor de jaren 2019, 2020 en 2021. In ongeveer 67 procent van de trajecten werd er doorverwezen naar vervolghulp gelinkt aan Opgroeien. Hier gaat het om 463, 512 en 520 begeleidingen in dezelfde jaren. Ongeveer 70 procent van de gezinnen werd verwezen naar een jeugdhulpaanbieder buiten Opgroeien, waarbij geestelijke gezondheidszorg de belangrijkste is. Dat gaat om respectievelijk 478, 543 en 542 begeleidingen. Omdat combinaties mogelijk zijn, mag u de cijfers wel niet optellen. Het kan soms over dezelfde personen gaan.
Crisisbegeleiding kan 2 keer verlengd worden met 7 dagen. In 55 begeleidingen, wat neerkomt op ongeveer 4 procent van de begeleidingen, gebeurde dit ook effectief.
In crisishulp bestaan geen wachtlijsten. Ik heb al uitgelegd dat crisismeldpunten ook oplossingen zoeken buiten de capaciteit, met andere woorden: buiten de geijkte paden. Als dat toch niet lukt, zullen ze de aanmelder proberen te helpen met een consult, en adviseren om opnieuw contact op te nemen als de crisis aanhoudt.
De afgelopen 3 jaar kregen 708 unieke minderjarigen de boodschap dat hun begeleiding niet kon starten, ook al indiceerde het crisismeldpunt een begeleiding met crisishulp aan huis. Een aantal van die trajecten worden opnieuw aangemeld en starten op een later moment wel nog op.
Crisissen zijn uiteraard per definitie onvoorspelbaar en de vragen schommelen een beetje. Toch zien we een aantal tendensen, bijvoorbeeld dat de zomervakantie steevast een rustigere periode is.
Crisishulp aan huis is gebaseerd op ‘families first’, een sterk wetenschappelijk onderbouwde methodiek die vrij strikt gevolgd wordt. De voorzieningen die crisishulp aanbieden, zijn permanent in overleg met hun verwijzers om te bekijken hoe de crisishulp kan worden verruimd en gedifferentieerd.
Collega Verheyen, u vroeg naar de situatie in Limburg, waar volgens bepaalde berichten dertig bedden zouden moeten verdwijnen. Ik kan dit bericht niet bevestigen, niet wat het cijfer betreft noch wat de mogelijke verplichting betreft die uit uw vraag zou kunnen worden afgeleid. Het is wel een relevante vraag, omdat ze de kans biedt om even in te gaan op de reconversiemogelijkheid die aan voorzieningen in de jeugdhulp wordt geboden. Dat is toch een belangrijke beleidsprioriteit. Een reconversiemogelijkheid die er grotendeels kwam op basis van vragen van de voorzieningen, die hun dienstverlening wilden verbeteren ten voordele van de kinderen en gezinnen die zij willen begeleiden, en ten voordele van de werkomstandigheden van hun medewerkers.
Er is een oproep geweest naar reconversievoorstellen op vier lijnen voor de jeugdhulpvoorzieningen: voor het verankeren van de zogenaamde ‘zorggarantie jonge kind’; voor de opstart van gezinshuizen, een belangrijke punt uit ons regeerakkoord; om voorzieningen de mogelijkheid te geven om ondersteunende modules in te zetten, waarbij het de bedoeling is dat voorzieningen samen kunnen werken om elkaars teams te ondersteunen bij complexe casussen – dat is een uitloper van de afspraken in het zesde Vlaams intersectoraal akkoord (VIA 6) om in te zetten op een positief leefklimaat; ten slotte om voorzieningen de mogelijkheid te geven om hun eigen dienstverlening te verbeteren.
Voorzieningen konden tot 9 september een voorstel indienen. In alle vier de lijnen werd gevraagd om voorstellen in te dienen die het resultaat zijn van een proces dat gelopen wordt met partners en stakeholders. Voorstellen op basis van lokale noden en kansen, met aandacht voor de impact op kinderen, jongeren en hun gezinnen, medewerkers en partners in het werkveld, werden daarbij zeer grondig bekeken. Daar volgen een advisering van de provinciale Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp (IROJ) op, de mogelijkheid tot dialoog met de overheid en een uiteindelijke beslissing tegen eind november. De lezing van deze dossiers door de administratie is nog volop bezig. Het is moeilijk om daarvan nu al een balans op te maken, ook wat betreft de residentiële capaciteit.
Jeugdhulpvoorzieningen, die aan de ene kant moeite hebben om hun personeel te vinden of te houden, en die aan de andere kant heel graag kinderen in een verontrustende situatie willen blijven helpen, hebben ons zelf gevraagd om over hun aanpak te mogen nadenken. De vierde lijn in de reconversieoproep is het resultaat van die vraag.
Een aantal voorzieningen – ik vermoed dat uw vraag daaraan is gerelateerd – hebben voorstellen ingediend om niet minder kinderen of gezinnen te helpen of om de indicatie te wijzigen, maar om hun residentieel verblijf veel sterker gezinsondersteunend dan gezinsvervangend te mogen positioneren. Waarschijnlijk is dat de achtergrond van wat in Limburg werd gesignaleerd. Met de middelen die daardoor verschoven kunnen worden, willen ze veel intensiever ‘in’ en ‘met’ de context aan de slag gaan: ouders op hun verantwoordelijkheid wijzen maar ook ondersteunen; familie en de buurt betrekken om aan veiligheid te werken, en dit in een sterke wisselwerking met de residentie.
Ik heb al aangegeven dat die voorstellen nog een weg af te leggen hebben, maar twee zaken zijn heel belangrijk bij de beoordeling. Ten eerste: de reconversie mag geen afbreuk doen aan de ernst van de indicaties waarmee deze voorzieningen aan de slag gaan, bijvoorbeeld de indicatie ‘uithuisplaatsing’, die aangeeft dat er een hoog niveau van onveiligheid is. Ten tweede: de situatie van de medewerkers is natuurlijk essentieel. Mensen vinden is een uitdaging, maar ze houden al evenzeer.
Het is dus een goede zaak dat de jeugdhulp innoveert, wat hij ook doet ingevolge deze oproep, en dat hij ook goed nadenkt over duurzame ondersteuningsmodellen, ook inzake werkbaar werk en betere omstandigheden om jongeren residentieel op te vangen.
Ik weet dat het thema ‘gezinshuizen’ in deze commissie heel belangrijk is. Op dat vlak is er nieuws. Veertien organisaties hebben in hun reconversieaanvraag aangegeven te willen starten met een of meerdere gezinshuizen. Dat is toch zeer hoopgevend nieuws. Dat betekent concreet dat er vanaf volgend jaar meer dan dertig gezinshuizen kunnen komen, waarin een honderdtal kinderen terecht zullen kunnen. Dat is een heel mooi begin. Voor alle duidelijkheid: dat zijn gezinshuizen, wat betekent dat een professional bij hem of haar thuis twee of drie kinderen opvangt, om op die manier de begeleiding op een zeer warme manier te doen. Het is toch zeer mooi nieuws dat er meer dan dertig gezinshuizen kunnen komen.
Ten slotte was er nog een vraag over het intersectoraal jaarverslag. De rapporten in verband met jeugdhulp zijn niet enkel het werk van het agentschap Opgroeien, maar komen vaak tot stand in samenwerking met andere agentschappen en actoren.
Omdat het soms lang duurt vooraleer alle gegevens definitief geïntegreerd zijn, heb ik aan het agentschap Opgroeien gevraagd om, zodra er deelaspecten gereed zijn, die al te publiceren. Die kun je dan terugvinden op de website, onder de rubriek ‘Cijfers en publicaties’. Een aantal rapporten zijn al gepubliceerd, waaronder de cijfers rond jeugddelinquentie en verontrusting. We zullen dus niet altijd de volledige oplevering van een rapport afwegen vooraleer we de relevante cijfers online plaatsen.
De volledige kern- en detailcijfers over jeugdhulp zouden normaal in september moeten zijn gepubliceerd. Maar omdat een aantal technische aspecten nog om uitklaring vroegen, staat dit gepland voor deze maand. De detailcijfers voor jeugdhulp zullen dan ook kunnen worden toegevoegd.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Dat voorkomen beter is dan genezen, kan ik alleen maar onderschrijven. Als er iets misloopt, moeten we zo snel mogelijk kunnen ingrijpen. Daarom is het zo schrijnend dat, wanneer het echt volledig uit de hand loopt, sommige mensen op een muur botsen en niet of pas na zeer lange tijd de nodige hulp krijgen. Dat zorgt er natuurlijk voor dat situaties echt volledig escaleren. U zegt zelf dat het niet de bedoeling is dat we iedereen in een residentiële setting opnemen. Maar hoe langer we wachten om een situatie aan te pakken, hoe meer kans er is dat het uiteindelijk escaleert naar zo'n residentiële setting. Daarom is het belangrijk om zo snel mogelijk te kunnen ingrijpen.
Het is alleszins goed dat de degressie van het aantal plaatsen is gestopt en dat de minister het besluit heeft genomen om het weer op het niveau van 2021 te zetten en dat tot 2024. Dat is alvast een goede zaak. Maar het zou toch echt niet mogen dat kinderen en jongeren waarbij het echt fout loopt en die zich in een crisis bevinden, niet meteen de hulp kunnen krijgen die ze effectief nodig hebben. Ik vind dat zeer schrijnend. We moeten er echt alles aan doen om dit te voorkomen.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw heel uitgebreid antwoord. Ik ben het volledig met u eens dat crisishulp aan huis voor gezinnen heel belangrijk is en dat we uithuisplaatsingen zoveel mogelijk moeten vermijden. Maar dan moet de hulp er ook wel zijn. Want crisishulp betekent nood aan hulp op dat moment. Het zijn acute situaties met gevaar voor escalatie, waarbij de veiligheid van de kinderen en jongeren in het gedrang komt. Crisissituaties kunnen niet wachten, minister.
Voor mijn bijkomende vraag kom ik nog even terug op het antwoord op mijn schriftelijke vraag over crisishulp aan huis. Hierin gaf de minister aan dat er ook wordt geëxperimenteerd met begeleidingen die een minder hoge intensiteit hebben dan de zeven uur per week van crisishulp aan huis. Minister, hoe wordt dit ervaren door de gezinnen en de hulpverleners? Halen deze minder intensieve begeleidingen ook hun doelstellingen?
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, ik vind het een beetje vervelend dat ik mijn pijlen op u richt, maar ik kan mij mateloos ergeren aan wat zich momenteel in de jeugdhulp afspeelt. Ik heb het hier al heel vaak gezegd. De voorzitter denkt: ‘Daar is ze weer.’ Maar ik ben zelf werkzaam geweest binnen de jeugdhulp en ik heb nog contact met collega's binnen de jeugdhulp. Ik weet wat er zich daar afspeelt.
Het probleem is op zich relatief simpel samen te vatten, zowel van de crisisjeugdhulp als van de jeugdhulp. Er zijn de crisisbedden, dat slibt volledig dicht. Ze kunnen niet doorstromen naar de reguliere bedden, de reguliere jeugdhulp, omdat daar ook geen plaats is. De jongeren gaan dus van het ene crisisbed naar het andere. Bij de reguliere jeugdhulp zijn er ontzettend grote wachtlijsten, waarbij er ook priors zijn, wat wil zeggen dat sommige jongeren voorrang krijgen op die wachtlijsten. Zij geraken zelfs niet aan een bed, omdat die jongeren die in crisisbedden zitten volgens een bepaalde procedure daar ook nog eens voorrang op krijgen. Ik zal de technische toelichting hier achterwege laten, maar eigenlijk doet dat er allemaal niet toe, want er zijn gewoon geen bedden meer.
Ik vind het heel belangrijk dat men preventief werkt, dat men die begeleidingen doet. Dat is ontzettend belangrijk. Maar de crisissituaties waarbij jongeren worden aangemeld voor een bed, voor residentiële opvang en niet meer thuis kunnen wonen, zijn momenteel van zo’n aard dat preventief werken helaas niet mogelijk is. Crisismeldpunten geven ook aan dat het vooral de jeugdrechtbankdossiers zijn die om een bed vragen. U weet ook dat jeugdrechtbankdossiers over erge crisissen gaat, zulke verontrustende situaties dat de jongeren echt ergens moeten kunnen verblijven.
Ten eerste, ik ben blij te horen dat u zegt dat de extra middelen voor het crisismeldpunt worden verlengd tot 2024. Is dat tot of tot en met 2024? Het is in ieder geval goed nieuws.
Ten tweede had ik u daarnet een vraag gesteld over de afbouw van bedden in Limburg. U hebt het hele verhaal van de reconversie toegelicht. Maar simpel gezegd klopt het dus wel dat er bedden zullen verdwijnen. Over de aantallen zal ik mij niet uitspreken, en het wordt inderdaad ook omgezet naar een andere module, wellicht naar begeleiding. Maar toch zullen er volgens mij bedden verdwijnen. En dan vraag ik mij af of dit wel een goed idee is, nu alles dichtslibt, zowel in de crisis- als in de reguliere jeugdhulp. Ik maak mij dus grote zorgen.
Ik weet zelf ook niet hoe we dit kunnen oplossen. Maar ik hoop wel dat iedereen dat beseft en dat we gaan praten met de mensen in het werkveld. Ik wacht af hoe het daar verder zelf aflopen.
Ik zal mijn vragen op termijn zeker nog aan minister Crevits stellen.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Het is goed nieuws dat de versterking van het budget behouden blijft, maar u weet ook dat het bedrag te laag is. Zeven op de acht kinderen met een hulpvraag in de crisis kregen een neen. Dan weten we ook dat de aangehouden versterking van de middelen – wat ik prima vind – onvoldoende antwoord zal bieden. Ik begrijp heel goed dat u zegt dat we ook moeten durven te denken aan alternatieven. Voor een aantal kinderen kan dat minstens een deel van de oplossing zijn, maar ik ga er helemaal niet mee akkoord dat die mogelijkheid wordt gelinkt aan reconversie. Vandaag moeten heel veel kinderen soms jarenlang wachten op een plekje in een instelling, kinderen van wie meerdere hulpverleners zeggen dat ze daar nood aan hebben. Zolang het tekort aan plekken in de residentiële jeugdhulp voor kinderen die dat nodig hebben, zo groot is als nu het geval is, kunt u het toch niet maken om bedden af te schaffen. Er is nood aan meer plaats voor die kinderen.
Ik hoop op lange of misschien zelfs middellange termijn dat we het door preventiever te werken niet zover hoeven te laten komen. Maar vandaag en de komende jaren wordt de samenleving nog geconfronteerd met een hele grote groep kinderen voor wie het echt niet oké is om constant in de thuissituatie te verblijven. Voor hen moeten we zorgen. Dat zal betekenen dat u nog een tijdlang in bedden zult moeten investeren. Tegelijkertijd zult u moeten nadenken over hoe er preventiever kan worden gewerkt en dat ontwikkelen. Dat zal gedurende een bepaalde periode meer middelen vragen, om dan hopelijk stelselmatig de residentiële jeugdhulp wat te kunnen afbouwen. Ik spreek dan op lange termijn. Ik hoop dat u dat ook ziet. Als je naar de wachtlijsten kijkt, weet je dat het telkens gaat om een kind dat soms jaren wacht op hulp die echt noodzakelijk is. Dat los je niet op door te gaan samenwerken met de vrijetijdssector. Ik pleit er heel hard voor om meer plaats en meer stem te geven aan die kinderen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik sluit graag aan bij de vragen van de collega’s. We vinden het allemaal heel belangrijk dat jongeren in een probleemsituatie de nodige hulp krijgen, zeker wanneer het gaat over een crisissituatie. Ik wil hier zeker mijn bekommernissen uiten over de allerkleinsten. Een aantal commissieleden zijn vorige vrijdag op bezoek geweest in een centrum voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG) in onze regio. We hoorden daar ook de droom van medewerkers om te evolueren naar een veel kleinschaligere opvang. Ik denk dan aan de gezinshuizen. Minister, u zegt dat veertien organisaties willen starten met gezinshuizen. Dat vind ik in elk geval een goede stap. Zijn er daar ook een aantal bij voor de allerkleinsten? Als u dat niet onmiddellijk kunt zeggen, verneem ik dat later wel.
Pleegzorg is ook belangrijk voor de allerkleinsten. De geborgenheid in een gezinsomgeving is voor hen vaak het beste. Daarom heb ik deze bijkomende vraag: hoe wordt er verder ingezet op crisispleegzorg om voor jongeren, zeker de kleinsten, die zich in een crisissituatie bevinden, de nodige opvang te kunnen garanderen?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
We delen de grote bezorgdheid van de collega’s in deze commissie. U hebt heel veel gepraat over structuren, over preventie enzovoort, maar het personeelstekort is volgens Groen een deel ondergesneeuwd. U hebt het slechts zijdelings aangeraakt. Het fundamentele issue is dat we van alles kunnen zeggen, zoals inzetten op preventie zoals collega Verheyen zegt, maar als er geen mensen zijn om dat te doen, kunnen we daar heel veel over praten in de commissie, maar op het einde van de rit is er geen jongere extra mee geholpen.
Ook als het gaat over de residentiële zorg, blijkt er een gigantisch probleem te zijn. Dat is de afgelopen maanden eens te meer duidelijk geworden. Ik mis toch wel wat antwoorden over de manier waarop we het werk van mensen in de jeugdhulp en -zorg aantrekkelijker zullen maken zodat meer mensen in de sector stappen. Dat is niet het enige deel van de welzijnssector waar er een tekort is, maar het is een specifieke context waarin we problemen zien opduiken. Op welke manier kan er de komende twee jaar nog worden gewerkt om een antwoord te vinden op het fundamentele probleem van het personeelstekort?
Minister Dalle heeft het woord.
Collega’s, dank voor de bijkomende vragen. Ik start met de vraag over de bedden. Natuurlijk zijn er voldoende bedden nodig. Ik heb misschien de indruk gewekt dat dat voor mij geen prioriteit is en dat ik het liefst jongeren eruit hou. Dat is ook zo, maar dat ontslaat ons niet van de verplichting om daarin te investeren voor de mensen die de bedden nodig hebben. Er is ook fors geïnvesteerd. Deze legislatuur gaat het over 20 miljoen euro. Dat is 30 procent van het volledige uitbreidingsbeleid in de jeugdhulp. Het is niet zo dat we daar geen oog voor hebben, integendeel.
Het is wel zo dat we de sector – niet de voorzieningen van het VAPH, maar de jeugdvoorzieningen – gevraagd hebben om zelf na te denken over mogelijkheden om te innoveren op het vlak van ondersteuning van kinderen en jongeren. Daaruit blijkt dat zij heel graag nadenken over andere dan louter residentiële manieren om dat te begeleiden. De vragen zijn groot op dit moment, het aanbod is niet op het niveau om al die vragen te kunnen volgen. Dan is de vraag waar je je prioriteiten legt. Dat is een stuk in de residentiële zorg, maar zeker ook in de reconversie om naar nieuwe manieren van werken te gaan zoeken.
Trouwens, ik wil dit niet als partijpolitiek argument gebruiken, maar gewoon om te illustreren dat we vanuit Welzijn niet de enigen zijn die er zo over denken: federaal minister Vandenbroucke heeft er bijvoorbeeld voor gekozen om bij de geplande versterking van de kinder- en jeugdpsychiatrie niet te investeren in extra bedden in Vlaanderen. De redenering die er ontwikkeld werd, zou ook daarover kunnen gaan. Nochtans wordt ook daar expliciet gekozen om kinderen op een andere manier te helpen dan via de extra bedden in de psychiatrie in Vlaanderen, wat volgens mij de juiste insteek is.
Via de gezinshuizen en de pleegzorg kan dat inderdaad op een goede manier anders aangepakt worden voor bepaalde kinderen en jongeren. Collega Schryvers, bij de gezinshuizen gaat het ook inderdaad over de allerkleinsten. De eerste doelgroep zijn de kinderen van 0 tot 3 jaar.
Collega Wouters, u had gepeild naar de resultaten van de methodiek van ‘families first’. Zoals ik zei is dat sterk wetenschappelijk onderbouwd, maar daarvan hebben we vandaag de resultaten nog niet.
De middelen voor crisishulp zijn dus versterkt tot en met eind 2024. Het is natuurlijk duidelijk dat dat nog onvoldoende is om alle vragen te beantwoorden. Dat 130 voorzieningen hebben aangegeven dat ze willen nadenken over andere manieren, sterkt ons wel in de overtuiging dat dat de goede weg vooruit is.
Een laatste punt is de vraag van collega Vaneeckhout over het personeelstekort. Dat is hier een relevante vraag. Dat is ook zo in alle andere sectoren van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Ik begrijp dat er hier ook al vaak over gediscussieerd is. Ik heb niet meteen de pasklare antwoorden. Het is duidelijk dat dat hier een belangrijk punt is. De mogelijkheid voor initiatieven om zelf na te denken over alternatieven voor hun bestaande residentiële werking en daarin ook te innoveren, die ruimte te krijgen, kan heel motiverend werken voor bestaande en nieuwe medewerkers. Ik ken de sector nog niet zo goed. Ik heb er de afgelopen drie jaar wel een aantal bezocht. Ik heb het gevoel dat die mensen keihard werken en het allerbeste van zichzelf geven, maar ze zijn bijna allemaal gefrustreerd over de situatie in hun voorziening, omdat ze ook merken dat dit vaak suboptimaal is. De beste begeleiding is zeker ambulant. Die is niet voor iedereen geschikt, maar je merkt dat ze daar ook over nadenken, en dat kan ook op hun motivatie een grote impact hebben.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, we moeten alert blijven voor kinderen en jongeren die het moeilijk hebben, want we merken dat de nood aan meer ingrijpende hulp stijgt, terwijl dat betekent dat gezinnen vaak al aan het einde van hun Latijn zijn. Het is absoluut ontoelaatbaar dat er niet tijdig hulpverlening opgestart kan worden. Minister, daarnaast is het ook essentieel dat de continuïteit van de hulp steeds gewaarborgd blijft. Zeker bij de doorverwijzing naar andere partners mogen er geen breuklijnen ontstaan. De hele samenleving moet samenwerken om dit probleem aan te pakken.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de antwoorden. We mogen niet vergeten waar de crisismeldpunten vandaan komen. Dat was altijd ‘terug naar huis werken’; crisisinterventie en -begeleiding gebeurde aan huis zodat de jongeren niet moesten worden opgevangen. Als er toch een ‘crisisbed’ nodig was, moest dat zo kort mogelijk zijn, men moest altijd ‘terug naar huis werken’. De crisismeldpunten komen daar niet meer toe, de dossiers zijn van dien aard dat men al op voorhand weet dat ‘naar huis werken’ absoluut niet mogelijk is.
Om af te sluiten wil ik de aandacht even vestigen op een kwalijke trend. In de jeugdhulp en andere sectoren vragen we ons af waar de verantwoordelijkheid van de ouders zit. ‘Hier is mijn kind, jeugdhulp en overheid, los het op.’ Dat hoor ik steeds meer van de jeugdhulp. Het is misschien een debat dat we nu niet moeten voeren, misschien een andere keer. (Opmerkingen van Maurits Vande Reyde en Jeremie Vaneeckhout)
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, u probeert de analogie te maken, maar die klopt niet. Het aantal bedden in de kinderpsychiatrie is opgeschaald tijdens covid; er zijn daarnaast veel middelen vrijgemaakt om mobiel en ambulant te werken, maar de reconversie slaat niet op de kinderpsychiatrie, het gaat over de volwassenenpsychiatrie. U mag me vragen wat ik daarover denk, ik heb ook mijn bedenkingen over de reconversie bij volwassenen.
Het punt dat u maakt met de kinderen, klopt niet. Zelfs mocht het kloppen, dan zou ik er niet voor terugdeinzen om zowel voor de kinderpsychiatrie als voor de jeugdhulp een gelijkaardig pleidooi te houden. Ik zou ervoor pleiten om de meest kwetsbare kinderen, met nood aan jeugdhulp of psychiatrie, de kans te geven dat te doen in een residentiële setting als dat voor hen de meest – en soms zelfs enig – haalbare manier is. Ik blijf vinden dat reconversie een zeer grote fout zou zijn, zowel hier, Vlaams, als in de kinderpsychiatrie.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.