Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mijnheer Danen, u hebt geluk met uw vraag, want die is door de mazen van het net geglipt. Die kwam namelijk gisteren eigenlijk al voor een groot stuk aan bod.
De heer Danen heeft het woord.
Voorzitter, soms heb je eens geluk met de vragen, en soms heb je pech. Ik mag wel eens geluk hebben, denk ik dan.
Minister, dit is wel een serieuze vraag. Ze gaat over de krapte op de markt van de studentenkoten. Dat is eigenlijk een probleem dat al een aantal jaren aan de orde is, maar elk jaar kennelijk ook erger wordt. Dit voorjaar trokken de studenten al aan de alarmbel, omdat toen al duidelijk was dat er een krapte was op de verhuurmarkt voor studentenkoten. Nu het nieuwe academiejaar voor de deur staat, is het duidelijk dat niet alle studenten een betaalbaar studentenkot zullen vinden. Traditioneel kampen de grote studentensteden, zoals Brussel, Gent, Antwerpen en in mindere mate Leuven, met een krapte op de markt. Dit jaar laat de krapte zich ook voelen in steden en gemeenten zoals Mechelen en Geel. Naast de krapte op de markt worden studenten ook nog eens geconfronteerd met veel hogere huurprijzen en vaste kosten, een trend die zich trouwens in heel Europa lijkt af te tekenen. De krapte op de verhuurmarkt voor studentenkoten en de sterk verhoogde prijzen zorgen ervoor dat verder studeren voor steeds meer studenten niet langer een evidentie is. Voor het democratisch gehalte van het onderwijs is dat alleszins geen goede evolutie.
In de Codex Hoger Onderwijs (CHO) is opgenomen dat hogescholen of universiteiten aan de studenten ondersteuning en advies moeten verlenen en hen moeten sensibiliseren voor betaalbare en kwaliteitsvolle huisvesting. Dat gebeurt door, al dan niet in eigen beheer, kamers aan te bieden en de studenten te adviseren over de kamermarkt. U liet in het verleden al weten dat de diensten voor studentenvoorzieningen jaarlijks een sociale toelage krijgen die ze kunnen inzetten op zes werkvelden, waarvan huisvesting er een is. U gaf ook aan dat de besteding van die toegekende middelen tot de autonomie van de instellingen behoort en dat deze instellingen dus een eigen beleid kunnen uitbouwen met betrekking tot de huisvestingsproblematiek. De Vlaamse administratie beschikt kennelijk niet over cijfers om de huisvestingsproblematiek te kunnen inschatten.
Ik heb voor u de volgende vragen. De krapte op de verhuurmarkt voor studentenkoten neemt jaar na jaar toe, waardoor we kunnen spreken van een structureel probleem. Momenteel worden de financiële middelen verspreid over de diverse diensten voor studentenvoorzieningen (stuvo's), die de middelen naar eigen inzicht kunnen inzetten in zes werkvelden. Bent u het met mij eens dat de krapte op de verhuurmarkt voor studentenkoten een structureel probleem is? Wilt u dit structureel probleem aanpakken? Zo ja, aan welke acties of maatregelen had u dan gedacht? Hebt u een zicht op de besteding van de middelen die worden toegekend aan de diverse diensten voor studentenvoorzieningen? Wordt huisvesting als een prioritair werkveld beschouwd door de diensten voor studentenvoorzieningen?
In het verleden hebt u aangegeven dat de administratie geen gegevens bijhoudt over de besteding van de middelen door de diensten voor studentenvoorzieningen of over het aantal studentkoten dat gelieerd is aan een bepaalde universiteit of hogeschool. Is dat vandaag nog steeds zo? Houdt de administratie nog steeds geen cijfers bij over de diensten voor studentenvoorzieningen of het aantal beschikbare studentenkoten? Kunt u ons inzicht geven in uw beleid betreffende de studentenhuisvesting? Op welke cijfers of gegevens baseert u zich om dit beleid vorm te geven? Indien u nog geen beleid hieromtrent voerde, ziet u een actieve rol voor Vlaanderen weggelegd wat het oplossen van de problematiek van de studentenhuisvesting betreft? Aan welke rol had u dan gedacht?
Minister Weyts heeft het woord.
De thematiek kwam inderdaad ook aan bod in de vraagstelling van de heer D’Haese gisteren. Tot zijn grote – gespeelde – ontgoocheling moest ik toen erkennen dat dit natuurlijk in eerste instantie een bevoegdheid is van het lokale beleid, van de hogescholen en universiteiten. Als er al een bevoegdheid van de Vlaamse Regering is, dan is dat natuurlijk die inzake Wonen, van collega-minister Diependaele. Ik denk trouwens dat we dat in deze commissie ook al eens hebben besproken.
De monitoring van het aanbod is in eerste instantie een lokale aangelegenheid van de studentensteden en de hogeronderwijsinstellingen. Zij hebben ook het beste zicht op die lokale situatie, kunnen daar ook het beste op inspelen. De ene studentenstad is absoluut de andere niet. Er zijn ook steeds meer studentensteden. U hebt er enkele genoemd. Samen met minister Diependaele ben ik het er echter ook wel mee eens dat we vanuit Vlaanderen geen overkoepelende regels moeten gaan opleggen, of studentenhuisvesting moeten gaan bouwen of incentives aanbieden om die uit de grond te stampen.
Het faciliterende aspect, de juiste partners aan tafel brengen, concreet te werk gaan op het vlak van specifieke knelpunten, daar is minister Diependaele wel daadwerkelijk mee bezig. Hij heeft ook in concreto gestalte gegeven aan een overlegplatform, het Overlegplatform Private Huur – Studentenhuisvesting. Dat fungeert als een soort kennisdelingsorgaan. In dat overlegplatform worden de vertegenwoordigers van de lokale besturen, van de studentensteden, maar ook onderwijsinstellingen en private partners samengebracht om daar kennis en goede praktijken uit te wisselen, om knelpunten aan te kaarten en te bekijken wat men daar samen aan kan doen. In de schoot van dat overlegplatform gaat minister Diependaele drie werkgroepen oprichten, over respectievelijk aanbod, kwaliteit en monitoring. Die worden gecoördineerd door de administratie Wonen.
Wat de studentenvoorzieningen betreft: die vallen uiteraard onder het toezicht van de regeringscommissarissen, die erop toezien dat de middelen van de sociale toeslag correct worden besteed. U hebt de zes werkvelden ter zake opgesomd. Zoals ik al eerder heb aangegeven, houdt mijn administratie echter niet systematisch gegevens bij over de concrete activiteiten die de diensten voor studentenvoorzieningen ontwikkelen of over het aantal studentenkoten dat gelieerd is aan bepaalde universiteiten of hogescholen. Dat is de autonomie en verantwoordelijkheid van elke universiteit en hogeschool. Ik leg daar ook geen extra administratieve lasten op, maar anderzijds hebben we wel de controle door de regeringscommissaris. Het is dus niet zo dat het vrijheid blijheid is. Neen, er is controle, maar ik denk dat je ook wel enigszins de proporties en de autonomie van de betrokken instelling moet respecteren.
De heer Danen heeft het woord.
Ik onthoud dat het vooral een bevoegdheid is van de lokale besturen, van de instellingen en ook van minister Diependaele. Ik zal hem in de nabije toekomst dus een soortgelijke vraag stellen. Ik denk wel dat het goed zou zijn een indicatie te krijgen over de manier waarop de diverse instellingen de middelen die ze krijgen, inzetten op de zes verschillende velden. Dat hoeft daarom niet tot op de euro te zijn, maar het lijkt me goed dat we daar als overheid toch wel een klein beetje een zicht op zouden krijgen, zonder daar een grote administratie op te zetten.
Ik maak me wel wat zorgen, omdat het probleem natuurlijk niet vanzelf opgelost zal raken. We willen dat steeds meer mensen verder studeren. Dat is natuurlijk zo in de studentensteden. U zei het zelf: het worden er inderdaad steeds meer. Dan zal de markt voor de verhuur van studentenkoten ook steeds krapper worden. Dat is toch de verwachting. Men gaat niet op korte tijd een extra groot aanbod kunnen creëren. Dat begrijp ik natuurlijk wel. Ik zal de vragen dan verder aan minister Diependaele stellen, omdat ik denk dat hij een aantal handvaten heeft om daarop in te zetten.
Wel denk ik dat de diverse instellingen beleid ter zake aan de dag leggen en ook van elkaar kunnen leren. U kunt natuurlijk niet verplichten dat hogeronderwijsinstellingen hun beste praktijken uitwisselen, maar ik hoop toch dat dat wel gebeurt in de schoot van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) of de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA).
Minister, ik heb voor u dus geen bijkomende vragen.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik denk dat het een open deur intrappen is als ik zeg dat ruimte schaars is in Vlaanderen. Ik denk ook dat die schaarste het allergrootst is in de studentensteden. De Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) pleitte daarom een paar maanden geleden voor studentendorpen net buiten het centrum van onze studentensteden. Ik denk dat dat ook wel een piste is die we moeten durven te bewandelen. Eigenlijk is dat iets dat vandaag al bestaat in Vlaanderen. In West-Vlaanderen is er in Hoog Kortrijk een plek met 12.000 studenten, waar Kulak zit, waar VIVES zit en waar, misschien toevallig of misschien niet toevallig, de studentenkoten de goedkoopste van Vlaanderen zijn. Een gemiddeld studentenkot in Vlaanderen kostte 426 euro. In Kortrijk is dat 70 euro goedkoper. Wat is daar echter het probleem? We hebben daar een studentendorp net buiten de stad, maar je geraakt niet van het centrum tot in Hoog Kortrijk, want daar is geen goed openbaar vervoer. Ik denk dus dat het niet alleen over uw bevoegdheid of die van minister Diependaele gaat, maar ook over de bevoegdheid van minister Peeters. Als men daar in een trambus voorziet, dan denk ik dat we al een stap verder zijn richting een sterker studentendorp. Vandaar de eenvoudige vraag: is dat iets wat u ook bij minister Peeters wilt aankaarten?
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat ruimte inderdaad schaars is. Ik begrijp de uitdagingen in steden. Zij willen de jonge gezinnen daar houden. Als daar een huis wordt omgevormd tot koten, dan is dat een jong gezin minder en studenten erbij. Ik snap dat. Hetzelfde wat open ruimte en de druk op de koten betreft. Dat snap ik ook.
Ik heb eens gerekend wat de evolutie van het aantal studentenkoten betreft. Dat matcht niet met het aantal studenten. Er zitten veel meer studenten op kot dan vroeger. Ik kwam dan uit op het feit dat de studieduurverlenging ook op de kotenmarkt een impact heeft, daar druk op zet. Als men nu vijf of zes jaar doet over een opleiding van drie jaar, dan bezet die ene student dat kot, en dat heeft natuurlijk wel een repercussie. Vroeger had je een snellere circulatie van studenten. Ik denk dus dat de maatregelen die we nemen met betrekking tot de doorgeslagen studieduurverlenging, ook daar een effect op zullen hebben. Dat zal niet zo groot zijn, maar het is wel een effect, en dan moeten we dat ook met beide handen aannemen.
Collega Warnez, ik heb een bedenking. Toen ik op kot zat, heb ik nooit de bus genomen. Ik heb altijd gefietst. Ik weet echter niet hoe ver de locatie waarover u het had van Kortrijk ligt. Ik heb daar geen idee van. (Opmerkingen van Brecht Warnez)
Oké, ja. Het is verder dan dat. Laat dan maar. De trein.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik denk dat het probleem-Kortrijk is opgelost. (Gelach)
Men heeft eens goed nagedacht. Zo worden grote atleten geboren, in plaats van een trambus. Een bus is nog niet genoeg: het moet een trambus zijn. Vanuit een vorig leven ken ik wel die vraag. Ik denk zelfs dat daar in een bepaalde periode bij wijze van display ook eens een trambus heeft gereden. Dat was destijds een soort politieke promostunt, herinner ik mij.
Ik heb getracht te antwoorden. Pas op, in dezen zijn we het slachtoffer van ons succes, van het succes van de democratisering van ons hoger onderwijs. De heer Daniëls herinnert me eraan dat onze maatregelen in het kader van studie-efficiëntie uiteindelijk ook een verregaande impact hebben op de hele huisvestingsproblematiek. Dit is bij uitstek toch ook een stedelijke problematiek, denk ik. Er is ook het verdringingseffect dat hieraan is verbonden. Ik weet niet of u dat ook hebt gadegeslagen in uw eigen studentenstad. In de mijne is dat er wel: de ‘studentikozering’ van bepaalde buurten. Een typisch voorbeeld is dat van de beluikjes: de oorspronkelijke bewoners worden eigenlijk weggeduwd en er komen allemaal studenten in de plaats. Je kunt dat maar het meest efficiënt en multidimensionaal aanpakken vanuit een lokale problematiek. Ik denk dat minister Diependaele ook op dat vlak wel probeert te assisteren. Je ziet ook wel, maar dat is een politieke uitspraak, dat men daar in sommige steden eigenlijk beter mee aan de slag gaat dan in andere. Ik denk dat men bijvoorbeeld in Leuven, om dan toch een beleid te duiden van een stad waar mijn partij in de oppositie zit, echt wel ver op voorhand heeft gepland en heeft meegedacht. Ongetwijfeld spelen de hogeronderwijsinstellingen in kwestie daar ook een rol in. Het moet van die twee kanten komen. Ik zie echter dat stad en universiteit daar toch wel heel goed hebben samengewerkt, en ook heel goed hebben vooruitgedacht.
De vraag om uitleg is afgehandeld.