Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de vragen van de Vlaamse Vereniging van Studenten om een veiligere studieomgeving voor studenten te creëren
Verslag
De heer Danen heeft het woord.
Minister, ik bracht dit thema al een paar keer aan de orde. Mijn vraag gaat over de verschillende rapporten over de aanpak van grensoverschrijdend gedrag in het hoger onderwijs. Dit voorjaar waren er opnieuw veel meldingen van grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik aan onze universiteiten en hogescholen. Slachtoffers getuigen over dagelijkse pesterijen en vernederingen, maar ook seksueel grensoverschrijdend gedrag. Kenmerkend is het feit dat het grensoverschrijdend gedrag zich voordoet binnen een duidelijke machtsverhouding, vaak tussen docent en student of doctoraatstudent, waardoor de drempel hoog is voor slachtoffers om melding te maken: ze vrezen consequenties voor hun eigen carrière of studieloopbaan. Een ander terugkerend element in getuigenissen is het gebrek aan transparante en doortastende meldings- en tuchtprocedures.
Helaas zijn deze problemen niet nieuw. Al in 2018 sloten de verschillende instellingen hoger onderwijs een Charter Grensoverschrijdend Gedrag af. Dat heeft de verwachtingen dus niet ingelost.
In antwoord op eerdere vragen gaf u, minister, aan dat u twee evaluatierapporten gevraagd had: een rapport door de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en een rapport door de regeringscommissarissen voor hoger onderwijs.
In Apache lezen we nu dat het rapport van de regeringscommissarissen bijzonder kritisch is voor de manier waarop het charter is doorgevoerd in de instellingen. Verschillende engagementen zijn nog niet of onvoldoende aangepakt. Het rapport geeft, onder meer, aan dat de wettelijke bescherming voor studenten zwaar ontoereikend is: studenten hebben niet dezelfde wettelijke garanties als personeel, en er is in sommige instellingen maar weinig visie op dit vlak. Bovendien blijkt uit de evaluatie dat heel wat engagementen uit het charter nog niet vervuld zijn. De snelheid waarmee instellingen het charter implementeren, verschilt ook zeer sterk. Dat was dus 2018.
De regeringscommissarissen doen bovendien een aantal aanbevelingen, zoals: het uitwerken van een statuut voor de vertrouwenspersoon van studenten, garanties bieden voor de onafhankelijke werking met de verankering van het beroepsgeheim, professionele opleiding voorzien en een goede communicatie over rechten garanderen. Ze vragen ook dat hogescholen elk jaar een rapport voorleggen aan een bestuursorgaan, en werken aan een herstelgerichte aanpak van klachten. Minister, u gaf eerder al aan dat u wettelijke waarborgen wilt inschrijven om ook studenten te beschermen, via de Codex Hoger Onderwijs.
Wat neemt u mee uit de rapporten van de regeringscommissarissen en van de VLIR? Welke aanbevelingen zult u meenemen?
Welke decretale stappen zult u ondernemen? Welke timing voorziet u?
Zult u middelen vrijmaken voor instellingen om stappen te zetten om grensoverschrijdend gedrag tegen te gaan, ook preventief?
Hebt u er al zicht op hoe het centrale meldpunt – waar vrij brede steun voor is, althans binnen dit parlement – concreet vorm zal krijgen?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, ik volg dit thema al enkele jaren op en heb er in de voorbije periode heel wat vragen over gesteld, onder andere over het centraal meldpunt.
De Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) liet bij het begin van dit academiejaar een interessant standpunt optekenen. VVS pleit voor veilige studietijd en voor “een brede aanpak om de studieomgeving van iedere student in de Vlaamse Gemeenschap écht veilig te maken”. Ik vind het heel knap van VVS dat ze daar op zo’n brede manier werk van hebben gemaakt. Ze lichten heel wat aandachtspunten uit. Een ervan gaat inderdaad over grensoverschrijdend gedrag.
Concreet vraagt VVS onder meer een centraal meldpunt voor grensoverschrijdend gedrag en benadrukt de organisatie het belang van preventie en sensibilisering voor de mensen met een zekere machtspositie binnen de hogeronderwijsinstellingen. Dit om het bewustzijn over die machtsverhoudingen en de grenzen die daarbij gerespecteerd horen te worden, te vergroten. Studenten moeten dan weer opleidingen kunnen volgen om hun weerbaarheid te vergroten.
Daarnaast wijst VVS erop dat studenten te maken kunnen krijgen met een onveilige thuisomgeving, en vraagt daarom naar noodkamers aan elke hogeronderwijsinstelling waar de studenten in kwestie een veilige plek vinden en hun studie op een veiligere manier kunnen verderzetten.
Het voorbije werkjaar spraken we in de commissie en plenaire al meermaals over een meldpunt voor studenten om grensoverschrijdend gedrag te kunnen aankaarten. In antwoord op mijn meest recente vraag daarover, van 2 juni, beaamde u dat er absoluut een extern meldpunt nodig is, “omdat sommige studenten of het onderwijspersoneel zich niet comfortabel voelen bij het aanmelden in een meldpunt dat gelieerd is aan de hogeronderwijsinstelling waar ze zelf rechtstreeks bij betrokken zijn”. U zei ook dat alle universiteiten en hogescholen achter de oprichting van zo’n extern meldpunt staan. Mogelijk zou zo’n meldpunt wel worden geïntegreerd in een ruimer centraal meldpunt, dat over de beleidsdomeinen heen loopt.
Voorst stelde u zich tot doel werk te maken van een centraal register en een beschermend kader, ook voor studenten.
Welke stappen werden er sinds de aankondiging van 2 juni – ik stelde een vraag om uitleg samen met mevrouw Segers en we konden het bericht in de krant lezen – gezet om te komen tot een effectieve realisatie van een centraal extern meldpunt? Wanneer zal een extern meldpunt voor meldingen van studenten en medewerkers aan hogeronderwijsinstellingen over grensoverschrijdend gedrag operationeel kunnen worden?
Hoe zal dit extern meldpunt worden opgevat en georganiseerd?
Op welke manier wordt werk gemaakt van een centraal register?
Plant u acties en/of campagnes om studenten en medewerkers aan hogeronderwijsinstellingen te informeren, vormen en sensibiliseren over het aangeven en respecteren van grenzen?
Hoe reageert u op de vraag van VVS om op elke instelling van het hoger onderwijs veilige kamers te voorzien voor studenten die een onveilige thuissituatie ontvluchten teneinde hun studies op een betere manier te kunnen voortzetten?
Minister Weyts heeft het woord.
Als je erop terugblikt, merk je dat er wel wat in beweging gezet is en dat er ook heel wat weerstand overwonnen is. In vergelijking met de posities waarmee we startten, zijn de stellingen bij verschillende partners vandaag gelukkig wel wat gewijzigd. Elke instelling is vandaag haar eigen beleid kritisch aan het bekijken en ook op Vlaams niveau zijn we bezig met het uitwerken van de nodige wetgevende kaders.
Dus ja, ik ga aan de slag met de aanbevelingen van de regeringscommissarissen. Het is op basis van hun rapporten en die van de VLIR dat ik vorig academiejaar met de instellingen hoger onderwijs heb afgesproken om drie concrete acties te ondernemen. Ten eerste zal er een extern, onafhankelijk meldpunt geïnstalleerd worden. Ten tweede komt er een centrale registratie van elke melding bij elke instelling en een actieve opvolging. Ten derde zal er een beschermend kader worden opgesteld voor vertrouwenspersonen ten aanzien van studenten, naar analogie met de federale Welzijnswet voor personeel. Ook de andere aanbevelingen van de regeringscommissarissen nemen we mee bij het uitwerken van deze drie concrete punten.
Als timing heb ik aangegeven dat ik ernaar streef om dat alles rond te hebben tegen de zomer van 2023. Ik ben daarvoor natuurlijk ook wel afhankelijk van de medewerking van de collega’s, maar dat is dus de timing. Ik wil hier niet over een nacht ijs gaan, maar zorgen dat het nieuwe kader juridisch ook goed in elkaar zit. Je moet er natuurlijk ook rekening mee houden dat het wetgevend proces wel wat tijd zal vergen.
Met betrekking tot de bescherming voor vertrouwenspersonen ten aanzien van studenten werk ik volop aan een ontwerp van regelgevend kader. De kernpunten daarin zijn ten eerste de rol en het statuut van een vertrouwenspersoon voor studenten en ten tweede garanties voor de onafhankelijke werking van de vertrouwenspersoon voor studenten met een verankering van het beroepsgeheim. Een derde kernpunt is het professioneel opleiden van de vertrouwenspersoon voor studenten vooraleer die taak kan worden opgenomen, zodat de student op een gedegen wijze kan worden geïnformeerd en begeleid. Ten vierde moet een goede communicatie gegarandeerd worden naar de studenten van alle rechten en moeten ze wegwijs gemaakt worden in de te volgen procedures.
Daarnaast zal er aandacht besteed worden aan het verschil tussen een vertrouwenspersoon en een meldpunt dat klachten kan behandelen. Het verschil tussen een vertrouwenspersoon, een bemiddelingsprocedure, een formele klachtenprocedure en een tuchtprocedure moet helder gemaakt worden.
Bij dit alles vergeten we ook de doctoraatsstudenten niet. Wie op dit moment als assisterend academisch personeel (AAP) aan een doctoraat werkt, valt nu al onder de Welzijnswet voor personeel, maar de doctoraatsstudenten met beurs worden gezien als studenten en zullen dus onder het nieuwe kader terechtkunnen bij de vertrouwenspersonen en over dezelfde mogelijkheden beschikken als studenten.
Ook het rapport van VVS hebben we natuurlijk met aandacht gelezen. We zijn ook aan tafel gaan zitten met VVS, zoals we meermaals doen. Ik heb ook de kabinetten van minister Somers en minister Demir hierbij betrokken, want we werken daarmee samen, onder andere voor dat extern meldpunt. Er zijn dus al wel wat stappen in gezet, maar we moeten natuurlijk ook naar de studenten luisteren om te horen waar zij specifiek nood aan hebben en wat hun verwachtingen zijn op het vlak van dat meldpunt. Ik weet dat mijn collega-ministers Demir en Somers dat ook met de andere sectoren aan het doen zijn. Evenals in de sectoren sport, cultuur, media, jeugd en welzijn zal dat extern meldpunt ruimer gaan. Het zal dus over meer gaan dan onderwijs alleen.
Het doel van het externe meldpunt moet sowieso zijn: het voorzien van de eerste opvang en hulp door opgeleide personen aan slachtoffers. Het is niet gemakkelijk voor slachtoffers om naar buiten te komen met zulke ervaringen, het is dan ook belangrijk dat we hen op een juiste manier ondersteunen.
Doel is ook het opstarten van een traject met de instellingen waar het misbruik heeft plaatsgevonden. Als er iets verkeerd loopt, moeten we nagaan of het gaat om een individuele casus dan wel over een breder probleem. We moeten ook nagaan wat de instelling heeft gedaan om het probleem te voorkomen of tegen te gaan en wat zij daar in de toekomst tegen kan ondernemen. Het is belangrijk dat een extern meldpunt dit als neutrale persoon kan opnemen met de instelling en ook kan opvolgen of de instelling wel degelijk met deze aanbevelingen aan de slag gaat. Daarnaast kunnen die aanbevelingen ook breder naar alle onderwijsinstellingen getrokken worden, indien nodig.
Dat is dus waar wij nu voor staan en een kader rond aan het ontwikkelen zijn. Maar we willen eerst luisteren naar alle sectoren om dit echt wel op maat van de noden te kunnen maken. In het najaar zal dan meer duidelijkheid komen hoe en op welke manier we dit zullen structureren. Tegen de zomer zouden we hier dan mee aan de slag moeten kunnen gaan.
De andere 39 aanbevelingen van VVS gaan van algemene aanbevelingen tot heel specifieke aanbevelingen. Ze omvatten aanbevelingen zowel richting de overheid als richting de instellingen, maar ook richting de studentenverenigingen en organisaties, en zelfs richting de horeca. Niet alle aanbevelingen zijn voor het beleidsdomein Onderwijs. Ik vernam dat VVS met nog andere ministers aan tafel gaat zitten.
Alle beleidsdomeinen dienen hun verantwoordelijkheid op te nemen. Wanneer het bijvoorbeeld gaat over onveilige situaties en noodopvang, kijken we natuurlijk naar Welzijn.
Ik zal de aanbevelingen meenemen naar de verdere werkzaamheden. Ik blijf een vinger aan de pols houden. Eind september en deze week nog hebben wij hierover met VVS samengezeten. Die samenwerking verloopt dus wel goed. Dat is een directe lijn.
De heer Danen heeft het woord.
Minister, ik heb drie bijkomende vragen.
U hebt heel veel gesproken over wat u wilt doen om studenten de kansen en de mogelijkheid te geven om ongepast gedrag te melden. Dat is natuurlijk superbelangrijk. Maar hebt u ook elementen voorzien voor personeelsleden? Daar waren ook wel klachten over de voorbije jaren. Personeelsleden waren ook onderhevig aan grensoverschrijdend gedrag. Kunnen zij terecht bij dezelfde soort van gremia die u net heeft opgenoemd? Of is er voor hen iets anders? Natuurlijk is het voor studenten bijzonder impactvol als zij zoiets doormaken, maar voor een personeelslid is dat evenzeer het geval.
Ik hoor u zeggen dat u dit tegen de zomer wilt afronden. Wil dat zeggen dat u wilt dat dat meldpunt tegen de zomer operationeel is? Ik heb u horen zeggen dat we met de sport-, welzijns- en andere sectoren zullen bekijken of we een gezamenlijk meldpunt kunnen opstellen. Zal dat dan meer tijd vragen? Wat is concreet de timing met betrekking tot dat meldpunt? Sinds 2018 zijn we ervoor aan het pleiten. Het zou goed zijn dat we vier jaar later dat meldpunt zouden krijgen.
Welke preventieve maatregelen neemt u op in uw beleid? We weten allemaal dat grensoverschrijdend gedrag niet kan, nooit kan, nergens kan, vroeger niet, nu niet en in de toekomst niet. Maar het is toch wel goed dat we in sommige contexten – we hebben de verhalen gehoord over toxische sferen in bepaalde onderzoeksgroepen of bepaalde gremia aan bepaalde universiteiten en hogescholen – op dat vlak preventief aan de slag zouden gaan. Wat wilt u op dat vlak in de markt zetten?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoorden.
Ik neem best aan dat er heel wat in beweging is gezet. Daar kan ik alleen maar heel blij om zijn. Maar het heeft toch heel wat tijd gevraagd. Op 2 juni hebt u een centraal meldpunt aangekondigd. Dat is heel goed. Wij vonden dat een heel grote stap en weten dat de implementatie op een goede manier moet gebeuren. Ik hoor dat het de bedoeling is om in juni 2023 af te ronden, dan zijn we zeker een jaar verder. In de praktijk betekent dat vanaf het volgende academiejaar.
Hoe wordt toch ook dit academiejaar aangegeven dat het thema heel ernstig wordt genomen en dat studenten niet moeten wachten tot dat ene centraal meldpunt er is, als ze geconfronteerd worden met grensoverschrijdend gedrag? Ze kunnen dit nu ook melden, maar een aantal van hen voelt zich niet zo veilig bij een intern meldpunt. Hoe gaan we daarmee om?
U bent er niet diep op ingegaan, u hebt wel gezegd dat er werk wordt gemaakt van centrale registratie. Kunt u daar al iets meer over vertellen? Op welke manier zal dat gebeuren?
U zegt dat in het najaar duidelijk zal zijn hoe het centraal meldpunt gestructureerd zal worden. Het is nu natuurlijk al najaar, het is half oktober. Moet ik me voorstellen dat we tegen kerst, bijna winter, toch gaan weten hoe dat georganiseerd en gestructureerd zal zijn? Welke domeinen zullen er allemaal in vervat zitten?
Ik kom bij mijn laatste vraag dan, en die sluit ook aan op de laatste vraag van collega Danen. We weten dat grensoverschrijdend gedrag een heel heel hardnekkig probleem is. Ik was vier jaar geleden voorzitter van de #MeToo-commissie, zoals we die toen noemden, en het blijkt in verschillende sectoren voor te komen. We weten dat gewoon. We moeten echt werken aan die cultuuromslag. Ook dat is een van de vragen en aanbevelingen van VVS: op welke manier wordt daar werk van gemaakt?
De heer Slagmulder heeft het woord.
Voorzitter, minister, grensoverschrijdend gedrag is onaanvaardbaar en vereist een totaalaanpak. Er moet worden ingezet op preventie én op sancties. Niemand is geholpen met een meldpunt als er nadien toch niets gebeurt. Veel slachtoffers durven het grensoverschrijdend gedrag niet melden uit schrik voor nog meer pesterijen of voor hun toekomst. Veel betrokkenen die de problemen wel willen aankaarten, haken af omdat de procedures te lang duren en weinig effect hebben, en omdat ze worden afgeraden om formeel klacht in te dienen. Wij staan zeker achter een extern centraal meldpunt.
Er moet toch ook een grondige doorlichting komen van de tuchtprocedures in het hoger onderwijs. Dat lijkt mij nodig. Indien daar echt tekortkomingen naar boven komen, lijkt ook een externe tuchtraad me nodig. Hoe staat u daartegenover, minister?
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, collega’s. Ik heb het op 2 juni gedaan en ik ga het vandaag opnieuw doen. Ik ben blij dat alle fracties vandaag wel achter een onafhankelijk centraal meldpunt staan. Collega Celis heeft daar in de vorige legislaturen heel veel voor gepleit. Dat was toen niet voor iedereen mogelijk, omdat er op de autonomie en vrijheid werd gestaan. Ik denk dat het goed is dat dit doorbroken is. Ik hoop niet dat ze daarvoor ook naar het Grondwettelijk Hof trekken, maar dat zal wel niet.
Wat dat meldpunt betreft, minister, is het belangrijk – ik heb het al gezegd en ik wil er echt op drukken – dat het een aanpakpunt is. Ik bedoel dat er vandaag wel interne organen en structuren zijn – daar heb ik met mevrouw Schryvers vragen over gesteld –, dat het werd gemeld, maar dat er niets mee gebeurde. Er moet effectief een procedure zijn, zodat het slachtoffer weet wat de volgende stap is. In afwachting zou ik willen vragen dat u de hogeronderwijsinstellingen instrueert om de interne organen hun werk te laten doen en de studenten en doctoraatstudenten op te volgen.
Ik heb nog een concrete vraag. De ontgroeningsrituelen, de dopen, zijn vandaag bezig. Die zaken gebeuren binnen de context van het student-zijn maar niet in de universiteit of de hogeschool, maar op de openbare weg. Valt dat ook onder die vertrouwenspersoon als het studenten onderling zijn of niet noodzakelijk studenten-externen? Moeten zij naar de politie? Het gebeurt toch op openbaar domein of elders. Waar moeten zij naartoe? Ik roep VVS op om de studenten er nog eens op te wijzen dat studentendopen leuke en aangename situaties, ontmoetingsmomenten, zijn voor mensen die starten in het hoger onderwijs en dat het niet noodzakelijk zaken zijn waar klachten van ongewenst gedrag bij komen of dat er levenslange fysieke of psychische schade of zelfs overlijden op volgen.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik tracht punctueel enkele vragen te tackelen.
Voor het personeel bestaan vandaag, conform de wetgeving, vertrouwenspersonen. Er zijn ook interne meldpunten, maar ik zie het externe meldpunt ook wel heel ruim. Het zal wel wat tijd vergen eer dat volledig is uitgewerkt. Ik denk dan vooral in hoofde van minister Demir. Zij tracht ook dat externe meldpunt af te stemmen op de diverse desiderata, wensen vanuit de verschillende beleidsdomeinen. Maar wij voorzien een ruime toegankelijkheid. Ik denk dat ook personeel daar zijn toegang toe moet kunnen krijgen. Al die argumenten en die tegenkantingen op het vlak van autonomie en onafhankelijkheid, daar heeft men inderdaad – en ik begrijp dat ook wel – een tijdje op gekampeerd. Maar ik denk dat er nu, in alle hoofden, wel een grote bereidheid is om mee te werken.
Ingaand op de vraag naar wat er nu, op korte termijn, zal gebeuren, zie ik bijvoorbeeld dat bij de UGent – om maar één instelling te noemen – het besef wel degelijk is doorgedrongen en dat men daar niet wacht op initiatieven van de overheid, maar heeft aangekondigd: kijk, wij zorgen nu zelf al voor externe aanspreekpunten en meldpunten. Dus er is wel wat geschoven, in beweging gekomen, en dat is maar goed ook: dat we erin geslaagd zijn om dat toch al op een lijn te kunnen krijgen.
De timing is, zo heb ik altijd aangekondigd, tegen volgend academiejaar. En opnieuw, als we het zo ruim willen opvatten, alle beleidsdomeinen in kwestie vatten, en ervoor zorgen dat er een laagdrempelige, heel ruime toegang is, dan zal dat wel wat tijd vergen.
Over de problematiek van de studentendopen heb ik in Humo ook gelezen dat een van de experten zegt: een extern meldpunt zou ook in dezen echt wel een veel betere oplossing zijn dan te werken met aparte meldpunten allerhande. Dus het zal een werk van iets langere adem zijn, en het zal wel wat tijd en boterhammen vergen om te komen tot een gedegen, extern, onafhankelijk meldpunt.
De heer Danen heeft het woord.
Ik had ook wat antwoorden verwacht op de preventieve aanpak van uw beleid ter zake. (Opmerkingen van minister Ben Weyts)
Ik heb daar geen antwoord op gehoord, maar dat is misschien iets voor een volgende keer dan.
Maar alleszins ben ik blij dat u zegt dat het personeel ook terechtkan bij die meldpunten. Want u zegt inderdaad wel dat er interne meldpunten of mogelijkheden zijn, maar dat is op een aantal hogescholen en universiteiten vaak nu net het probleem, dat mensen die een probleem ondervinden of die geconfronteerd werden met grensoverschrijdend gedrag, het gevoel hadden nergens terecht te kunnen en dat die interne procedures gewoon niet werkten. Ik denk dat het belangrijk is dat we er eerst en vooral voor zorgen dat die hogescholen en universiteiten die interne procedures op punt stellen, maar als dat dan niet gebeurt of niet goed lukt, dat mensen ook de kans hebben om naar zo’n extern meldpunt te gaan, of, als ze ervoor kiezen om sowieso naar dat extern meldpunt te gaan, dat dat ook een mogelijkheid is. Ik denk dat het superbelangrijk is dat ook voor het personeel deze mogelijkheid wordt voorzien. Dus alvast dank voor uw antwoord.
Ik had ook gehoopt dat uw timing iets ambitieuzer zou zijn, maar het is wat het is. Ik hoop dan ook echt wel dat we er volgend academiejaar echt mee kunnen starten, dat mensen dan alleszins de kans hebben om met hun probleem, wanneer ze daarmee geconfronteerd worden, bij zo’n extern meldpunt terecht te kunnen.
Maar ik wil ook nog wel eens zeggen: vandaag moeten mensen die zich hiermee geconfronteerd voelen, ook niet wachten op dat meldpunt, natuurlijk. Intern zijn er mogelijkheden. En men kan ook naar de politie gaan. Er zijn andere mogelijkheden, maar dat extern meldpunt moet een extra laag leggen op deze problematiek.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Grensoverschrijdend gedrag, dat is natuurlijk een heel breed probleem dat ook een heel brede aanpak vraagt. We moeten werken aan preventie. En ik wil u dat ook vragen, minister, om daar campagnes rond op te zetten, zodat die cultuuromslag er ook binnen het hoger onderwijs komt. Wat betreft de aanpak zijn wij inderdaad vragende partij – dat weet u – voor één extern meldpunt en hoop ik dat dat gestaag verder wordt uitgewerkt, en dat u dat ook samen met de studenten doet. De vraag van VVS ter zake is ook duidelijk.
Maar natuurlijk moeten studenten, en ook personeel en doctoraatsstudenten, ook wel weten wat de interne procedures zijn en dat zij ondertussen ook al een melding kunnen doen. Daar is, denk ik, ook wel werk aan, om mee te zorgen voor de bekendheid van die meldpunten en ook om daar data van bij te houden, zodat de nodige transparantie aanwezig is. Ook dat staat uitdrukkelijk in het advies. Ik wil u dus vragen om daar ondertussen ook werk van te maken, want ook studenten of personeelsleden die vandaag grensoverschrijdend gedrag meemaken, moeten dat kunnen melden. Maar dat is niet genoeg, dat moet natuurlijk ook op een kordate manier aangepakt worden.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.