Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, collega’s, ik vertel niets nieuws als ik zeg dat het aanhoudend hoge inflatiepeil sterk doorweegt op de financiën van gezinnen en ondernemingen, maar ook van onze steden en gemeenten. Lokale besturen zien hun energieprijzen de hoogte ingaan, waardoor de investeringsuitgaven oplopen door een toename van de materiaalkosten, en de personeelskosten stijgen door de indexering van lonen en pensioenen.
Het is niet de eerste keer dat dit probleem hier en in de plenaire aan bod komt. De afgelopen maanden hebben we het er al verschillende keren over gehad. In juni bespraken we een aantal concrete voorstellen van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) om de impact van de inflatie op de lokale financiën te beperken. Zo stelde de VVSG voor om de groeivoet van het Gemeentefonds vast te leggen op 3,5 procent, wat nu denk ik al een twintigtal jaar decretaal is geregeld, tenzij de inflatie hoger is dan 3,5 procent. In dat geval zou de groeivoet van het Gemeentefonds de inflatie moeten volgen. Die maatregel zou de financieringsstromen naar de lokale besturen inflatiebestendiger maken. Een ander voorstel van de VVSG is om de autofinancieringsmarge in 2025 naar achteren in de tijd te verschuiven, om te vermijden dat lokale besturen hun broodnodige investeringen zouden moeten uitstellen of, in het slechtste geval, zouden moeten schrappen.
Minister, u reageerde in juni afwachtend op de voorstellen en wilde de situatie eerst nog verder monitoren alvorens met de regering maatregelen te nemen. Er werd toen verwezen naar het monitoren van de situatie van de jaarrekeningen van 2021 en ook naar de aanpassingen van de meerjarenplannen.
Ondertussen zijn we toch drie maanden en een uitgestelde of laattijdige Septemberverklaring verder en is de situatie alleen maar ernstiger geworden. De energieprijzen swingen de pan uit, de inflatie bevindt zich op het hoogste peil in veertig jaar. We vernemen, zowel via onze persoonlijke contacten als via de media en de VVSG, dat steeds meer steden en gemeenten investeringen moeten uitstellen of, in het slechtste geval, moeten afvoeren. Het is niet zo dat zij enkel naar de Vlaamse overheid kijken. Zij zetten ook zelf de tering naar de nering. Om zich op korte termijn financieel staande te houden, nemen ze maatregelen zoals het doven van de straatverlichting, het verlagen van de temperatuur in zwembaden, en noem maar op. Het moet echter een en-enverhaal zijn. Voor bijkomende structurele maatregelen wordt ook naar Vlaanderen gekeken en naar het federale niveau. Enkel als er ook ondersteuning van het federale niveau en van Vlaanderen komt, kunnen lokale besturen hun dienstverlening aan de burger en de bedrijven blijven verzekeren en hun investeringscapaciteit op peil houden, wat belangrijk is voor de economie en voor het vertrouwen van de burger in de politiek.
Minister, ik pas mijn vragen aan omdat ze voor een deel al zijn achterhaald door de maatregelen die werden aangekondigd in het kader van de Septemberverklaring.
Hoe evalueert u de huidige financiële situatie van de lokale besturen? Ik heb vastgesteld dat u samen met de Vlaamse Regering van oordeel bent dat er maatregelen moesten worden genomen om de financiële toestand van de steden en gemeenten te ondersteunen. Die maatregelen zijn ondertussen bekend: 75 miljoen euro extra voor het Gemeentefonds in 2023, 100 miljoen euro in 2024 en 125 miljoen euro in 2025. Er werd voor gekozen om 95,5 procent van die middelen te verdelen op basis van de huidige verdelingscriteria van het Gemeentefonds en op basis van de verdeling van het Gemeentefonds 2021, en 4,5 procent op basis van het Open Ruimtefonds. Waarom werd voor die verdeling gekozen? Ik heb in deze commissie in het verleden al een aantal oproepen gehoord om creativiteit aan de dag te leggen om die middelen billijker te verdelen, en nu zeker ook die bijkomende middelen.
Er werd niet ingegaan op de voorstellen van de VVSG, specifiek deze over het inflatiebestendiger maken van het Gemeentefonds. Waarom gebeurde dat niet?
Kunt u inschatten of er gemeenten zijn die zwaar in de problemen zitten, en zo ja hoeveel? Hebt u zicht op besturen die een negatieve autofinancieringsmarge zullen hebben?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer De Loor, dit zijn boeiende en terechte vragen over de financiële situatie van onze lokale besturen, van onze gemeenten en steden. Ik ben mij er heel goed van bewust – en we hebben daarover ook al in de plenaire vergadering van gedachten kunnen wisselen – dat voor lokale besturen de energiecrisis en de uitdagingen waar we voor staan, hen ernstig treffen. Dat geldt niet alleen voor de Vlaamse overheid en de federale overheid, bedrijven en gezinnen, maar ook voor lokale besturen. Dat betekent dat iedereen zal moeten zoeken waar men kan besparen, waar men kan bezuinigen, waar men een aantal dingen anders kan doen en nieuwe inkomsten zoeken, om de rekeningen te laten kloppen. Dat is nu eenmaal de moeilijkheid in een crisis. De gemeenten staan voor een moeilijke en uitdagende taak. Ik heb daar heel veel respect voor.
De inflatie schommelt op dit moment rond de 12 procent. De jaarinflatie zou in 2022 9 procent bedragen. De lokale besturen worden hierdoor op verschillende manieren getroffen: door stijgende loonkosten, hogere werkingssubsidies, stijgende materiaalkosten bij investeringsprojecten en natuurlijk ook de fel stijgende energiekosten.
Anderzijds groeien ook een aantal ontvangsten van de gemeenten, zij het sommige met vertraging. Denk aan de aanvullende personenbelasting en de opcentiemen op de onroerende voorheffing. Die volgen de index, maar met een tot twee jaar vertraging.
Ondertussen zijn de jaarrekeningen van 2021 binnen, maar deze beschrijven natuurlijk enkel de situatie tot eind 2021, terwijl de impact van de inflatie vooral vanaf 2022 voelbaar was.
Daarom heeft de regering extra maatregelen genomen om de lokale besturen te ondersteunen in deze crisis, boven op alle andere inspanningen die we gedaan hebben. Ik wil nog eenmaal dat indrukwekkende cijfer herhalen: tijdens de vorige legislatuur is er 15 miljard euro naar de lokale besturen gegaan, deze legislatuur is dat 20 miljard euro. Dat is meer dan een slok op de borrel. Dat is een stijging met 33 procent. Het Gemeentefonds maakt 8 tot 9 procent van de Vlaamse begroting uit. Ik denk niet dat er een ander onderdeel van de Vlaamse begroting is dat zo sterk stijgt. We hebben dus vanaf het begin, op basis van het regeerakkoord, heel sterk onze verantwoordelijkheid genomen. Wij zijn, tussen haakjes, niet de enige overheid die verantwoordelijkheid neemt ten opzichte van de lokale besturen.
U weet het, want u kent de lokale situatie heel goed: een aantal van de kostendrijvers – hulpverleningszones, politie, responsabiliseringsbijdragen – zijn natuurlijk zaken waar ook het federale niveau verantwoordelijkheid heeft en kan nemen. Ondanks alle inspanningen die we hebben gedaan, zijn we niet blind voor het feit dat we nog iets extra's moesten doen – ook al stijgt het Gemeentefonds met jaarlijks 3,5 procent, ook al hebben we het Openruimtefonds gecreëerd, ook al hebben we de responsabiliseringsbijdragen voor de helft teruggedraaid. Daarom hebben we in onze begroting 75 miljoen euro in 2023, 100 miljoen euro in 2024 en 125 miljoen euro in 2025 extra ingeschreven.
Er is veel discussie geweest over de marge die de Vlaamse Regering heeft om extra in te zetten en tegelijkertijd haar begroting in evenwicht te houden. Ik heb ook vanuit de oppositie interessante voorstellen gehoord. Maar als wij realistisch zijn, is de volledige marge die wij hadden – ik rond af – een 750 miljoen euro. Als we daarvan 125 miljoen euro geven aan de lokale besturen, geven we eigenlijk dubbel zoveel van de marge aan de lokale besturen dan zij op basis van het Gemeentefonds zouden mogen hebben: ongeveer 17 procent van de marge. Dat is toch wel een enorme inspanning. Ik begrijp dat de VVSG natuurlijk meer heeft gevraagd. Ik zou het in haar plaats ook doen. Zij zegt terecht dat met die 125 miljoen euro niet al haar problemen opgelost zullen zijn. Er is natuurlijk een groot verschil tussen gemeente A en gemeente B. Er zijn gemeenten waarvoor zelfs deze crisis gemakkelijk behapbaar is. Soms heeft dat te maken met een laag investeringsniveau of met de samenstelling van de bevolking en de hoogte van de belastingvoeten. Andere gemeenten zitten krap bij kas en voelen de crisis veel harder aan. Zij zullen natuurlijk sneller om meer middelen vragen. Het is niet meer dan normaal dat de VVSG een vraag stelt om genereuzer te zijn dan dit. Maar als wij die vragen zouden hebben ingewilligd, zouden wij ongeveer 40 procent van de marge aan de lokale besturen hebben gegeven. Dan zouden wij andere keuzes niet hebben kunnen maken, keuzes voor gezinnen, bedrijven, enzovoort.
Ik engageer mij om verder te monitoren en te zoeken of we niet nog een beetje meer kunnen doen, maar ik denk dat we met deze inspanning toch al het een en ander doen.
Het is niet het enige wat we doen in de begroting, ik kom er straks nog op terug.
We hebben de verdeelsleutel gehanteerd die vandaag bestaat. 95,5 procent komt van het Gemeentefonds, 4 procent komt van de dotatie Open Ruimte, 0,5 procent gaat naar de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC). Dat zijn vandaag de volumes. Als we een andere verdeelsleutel zouden nemen, zouden we nu al voorafnames doen op een discussie die we in onze commissie nog zullen voeren, ik denk eind 2023. Wij hebben namelijk een studie besteld om te bekijken hoe we die financieringsstroom in de toekomst kunnen vereenvoudigen en verbeteren, objectiever en eerlijker maken. Want we zitten daar met wat Vlaams-nationalisten een Belgische koterij zouden noemen, anderen zullen spreken van een Vlaamse koterij of een Europese koterij. Misschien kan collega Van Rooy nog andere zaken bedenken. Maar alleszins een koterij, iets wat niet meer samenhangend is. Bij de regeringsonderhandelingen die we in 2019 hebben gevoerd, waren alle partijen daarvan overtuigd, maar niemand had een model om dat te herdenken. Niemand had een plan klaar.
Dat heeft heel veel effecten. Plots zal de ene meer hebben en de andere minder. Daarom laten we nu een wetenschappelijk onderzoek uitvoeren dat ons een aantal variabelen zal geven. Wie volgende keer ook Vlaanderen mag besturen – en wij zullen daar ongetwijfeld dankzij de kiezer bij zijn, grapje! –, zal tenminste bij het begin van de onderhandelingen doorgesproken alternatieven hebben waaruit men ernstig kan kiezen. Daarom hebben wij gezegd dat wij daar geen voorafnames op zullen doen, want voorafnames doen is winnaars en verliezers creëren. Wij weten nog niet wat wij eigenlijk willen. Wij hebben dus het bestaande model gewoon toegepast.
Boven op die 75, 100 en 125 miljoen euro komt er in 2023 en 2024 nog telkens 8 miljoen euro bij voor de OCMW’s. Dat is geen cofinanciering, maar geld dat naar de gemeente gaat. De gemeente zal extra inspanningen moeten leveren in deze moeilijke tijden. Dat geld wordt verdeeld op basis van het aantal inwoners.
Daarnaast is er nog een derde stroom. We investeren twee keer 5 miljoen euro in het kader van het Lokale Energie- en Klimaatplan (LEKP). De gemeenten krijgen dat geld in de mate dat ze het tweede LEKP-plan ondertekenen. Op basis van het aantal inwoners krijgen de gemeenten die dat hebben ondertekend, een deel van die 5 miljoen euro.
Dan is er nog het plan Samenleven. Vanaf dit jaar geven we 14 miljoen euro aan de lokale besturen. Dat loopt de volgende jaren op met telkens 2 miljoen euro. Dat is opnieuw meer dan een slok op de borrel.
Als ik dat allemaal samentel, gaat er voor 2025 meer dan 150 miljoen euro naar onze lokale besturen. Dat is meer dan een slok op de borrel. U hoort mij niet zeggen dat daarmee alle problemen zijn opgelost. Maar ik denk dat we daarmee toch een serieuze ondersteuning bieden.
Kan ik inschatten of er gemeenten zijn die zwaar in de problemen zitten, en zo ja hoeveel? Over het algemeen zijn, tot nu toe, de financiën van de lokale besturen gezond. Waarom? Omdat we, mijnheer De Loor, strengere regels toepassen op de lokale besturen dan op onszelf. Het lokale bestuur is het bestuur dat in het strakste budgettaire carcan zit van alle besturen. Vlaanderen is een modelregio, met een modelregering, die erin slaagt om in 2027 terug in evenwicht te zijn. Maar al onze driehonderd lokale besturen moeten in 2025 in evenwicht zijn! Die doen het nog straffer dan de straffe regio Vlaanderen. We zijn daar strenger voor.
Mijnheer De Loor, sommigen opperden de idee dat wij ons ook pas in 2027 op evenwicht zouden kunnen zetten. Zouden we de autofinancieringsmarge, de evenwichtsvoorwaarde van 2025, niet wat achteruit duwen? Ik heb daar lang over nagedacht. Waarom zouden we dat niet doen? Waarom moeten de gemeenten strenger worden behandeld dan de Vlaamse Regering? Dan zet ik mijn pet van burgemeester op. Daar schuilt toch een groot risico. Ik vertel geen geheimen. We moeten eerlijk zijn. We hebben dat geleerd. In het opmaken van de begrotingen zit bij nogal wat lokale besturen het laatste jaar al een stukje voluntarisme. Sommige besturen stoppen met de subsidies in 2025. Het volgende bestuur moet dan maar beslissen of ze die subsidies voortzetten. Op die manier worden op het einde de zaken wat gemasseerd, zodat niemand in de problemen geraakt. Daar is controle op. Daar zit een beetje ruimte op, maar niet veel. De dag dat je toelaat dat je pas in 2027 in evenwicht moet zijn, ga je nogal wat zien doorschuiven! Dan zullen alle problemen, alle uitdagingen, alle moeilijkheden worden doorgeschoven naar een volgende coalitie. Dat is bedrog plegen tegenover de kiezer. Dat mogen we niet doen. Als er een andere coalitie komt, zit die met de gebakken peren. En als het dezelfde coalitie is, zal zij natuurlijk een beeld hebben opgehangen van de openbare financiën dat niet met de werkelijkheid correspondeert. Dat mogen we niet doen. Ook al zijn er theoretisch en intellectueel argumenten aan te dragen om dat eventueel te doen, ik zou dat niet loslaten.
De gemeenten hebben over het algemeen gezonde financiën. De consultant Binder-Dijke-Otte (BDO) heeft becijferd dat op basis van de rekeningen 2021 60 procent van de lokale besturen over een ruime financiële buffer beschikken. Dat wil ook zeggen dat 40 procent geen ruime financiële buffer heeft. Dat zijn de cijfers voor 2021. Ik relativeer dat dus, ik masseer de problemen van de gemeenten niet weg. Integendeel, ik denk dat ze reëel zijn.
De gemeente kan ook maatregelen nemen. We hebben er een reeks voorgesteld. Bijvoorbeeld het doven van de straatverlichting tussen elf en vijf. Dat is een politieke keuze, maar als alle gemeenten dat doen, levert dat een besparing op van 50 miljoen euro. De temperatuur verlagen, het sluiten van onderbenutte gebouwen, …, er zijn heel veel mogelijkheden in verband met de energiefactuur. De grootte van de uitdaging verschilt van gemeente tot gemeente.
U vraagt hoe het zit met de autofinancieringsmarge. Zeer veel besturen hebben op basis van de jaarrekening 2021 een relatief lage autofinancieringsmarge. Een lage autofinancieringsmarge in 2021 wil echter niet zeggen dat gemeenten in 2025 een lage of negatieve autofinancieringsmarge zullen hebben. Dat hangt natuurlijk af van een aantal factoren: de financiële basis die zij hebben en het specifieke uitgaven- en ontvangstenpatroon dat elke gemeente kenmerkt.
De conclusie is dus dat op macroniveau analyses gemaakt kunnen worden van de impact op de inflatie. Deze analyses zijn al in verschillende antwoorden aan bod gekomen. Op microniveau zijn op dit vlak de lokale besturen zelf het best geplaatst om de impact van de inflatie voor hun eigen specifieke situatie in te schatten.
Wij moeten dus blijven monitoren. De Vlaamse Regering levert in deze begroting, in verhouding tot alle andere uitdagingen waar zij voor staat, een meer dan significante inspanning. Zelf blijf ik mij engageren om uit te zoeken of we die inspanning niet nog een klein beetje kunnen opdrijven, zonder daar wonderen te beloven. Ik zal bekijken of en hoe het kan. We zullen alleszins blijven monitoren en erover waken dat de lokale besturen financieel gezond kunnen blijven. Maar zij hebben daar zelf een zeer grote verantwoordelijkheid in. Zoals ook Vlaanderen en de federale overheid en ook bedrijven en gezinnen een budgettaire verantwoordelijkheid hebben.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik denk dat ik in mijn vraag ook heb gezegd dat de lokale besturen ook zelf hun verantwoordelijkheid hebben. Die hebben ze zeker.
U zegt dat de ontvangsten ook groeien. Ja, maar ze groeien met vertraging, in tegenstelling tot, op basis van de Financieringswet, de ontvangsten voor Vlaanderen, die toch onmiddellijk komen. Die geïndexeerde meerontvangsten komen onmiddellijk.
U zegt dat de 15 miljard euro van de vorige legislatuur naar de lokale besturen ging en dat dat nu 20 miljard euro is, een significante verhoging. Dat klopt, maar het zijn uitzonderlijke tijden. Ik zei het al in de plenaire vergadering: deze legislatuur zal de geschiedenisboeken ingaan als een crisisperiode. De omstandigheden zijn anders. Daarom is de vraag van de VVSG, van centrumsteden en van kleinere steden en gemeenten, meer dan legitiem. Toch merk ik bij de VVSG dat die extra Vlaamse middelen niet volstaan om de financiële problemen bij de lokale besturen op te vangen. Ze kunnen het geld inderdaad goed gebruiken. De groeivoet van 3,5 procent, die er al twintig jaar is, is broodnodig. Maar uit die berekening van de VVSG blijkt dat er onvoldoende is om de erosie van het Gemeentefonds door de oplopende inflatie goed te maken.
U zei dat u voor de huidige verdelingscriteria kiest. U hebt ook verwezen naar de autofinancieringsmarge. Maar daar zegt u tegelijkertijd dat u veel strenger bent voor de lokale besturen dan dat de Vlaamse Regering voor zichzelf is. U hebt daar toelichting bij gegeven. Is dat overwogen? Volgens mij kan die piste worden bewandeld, op voorwaarde dat er een degelijk financieel plan wordt meegeleverd, zodat er geen ongelukken gebeuren en er geen doorschuivingen gebeuren, zodat de duurzaamheid van de lokale financiën op termijn kan worden gegarandeerd.
Dit kan een heel boeiende en uitgebreide discussie opleveren, maar mijn tijd is beperkt.
Mijn conclusie, minister, is dat de steden en gemeenten toch hadden gehoopt op een forsere verhoging van het Gemeentefonds. Wij hebben van henzelf en in de pers vernomen dat wat nu voorligt toch te weinig is. Het is een alarmerende situatie. Vandaar enige 'insistering' om dat in de toekomst toch nog op te drijven.
De heer Warnez heeft het woord.
Collega De Loor, dank u voor de interessante vraag. Ik heb deze week ook de cijfers gekregen van de minister. Ik stelde hierover een schriftelijke vraag. Wanneer ik zijn prognoses bekijk, is het toch altijd een beetje schrikken. Als je de hogere personeels- en werkingskosten bekijkt, dan stijgen de kosten voor de gemeenten voor 2022 alleen al met 700 miljoen euro extra. Het is dus zeer goed dat we extra middelen hebben voorzien en dat de minister heeft gevochten voor onze lokale besturen.
Minister, ik heb hier een cijferoefening gedaan: 300 miljoen euro voor het Gemeentefonds, de komende drie jaar 19 miljoen euro voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW's), en 10 miljoen euro via het LEKP. Klopt het dat er via het plan Samenleven dit jaar 14 miljoen euro, volgend jaar 16 miljoen euro en in 2024 18 miljoen euro komt, samen 48 miljoen euro? Dat is dus een pot van 377 miljoen euro voor de komende drie jaar. Dat zijn toch heel wat centen, als mijn redenering klopt.
Het probleem zit nog altijd in het Gemeentefonds. De financiering loopt verkeerd, waardoor er tekorten zijn voor de steden en gemeenten om hun taak uit te voeren. Er bestaat een grote ongelijkheid tussen steden en gemeenten. We begrijpen allemaal dat steden extra functies hebben. Daarover gaat het niet. Maar mijn persoonlijke mening is dat de wanverhouding tussen Antwerpen en Gent en de rest van Vlaanderen hallucinant blijft. Een Antwerpenaar en een Gentenaar blijkt meer dan 1600 euro waard te zijn in het Gemeentefonds, terwijl een gemiddelde Vlaming 300 euro waard is. De derde grootste stad van Vlaanderen, Brugge, krijgt 800 euro. Ik weet niet of ze in Sint-Martens-Latem tekort hebben, maar daar krijgen ze met 137 euro per inwoner het minst. Dat klopt dus niet. Dat is structureel verkeerd. Dan moeten we heel eenvoudig het Gemeentefonds op de schop laten gaan. Ik denk dat het Grondwettelijk Hof dat ook op die manier heeft gezegd.
Minister, kunt u expliciteren wat de stand van zaken van die studie is? Komt er een tussentijds rapport? Is er een eindtiming? Het lijkt mij interessant om ook met die onderzoekers een babbel te hebben in de commissie. Misschien kan dat op een bepaald ogenblik tijdens dat onderzoek.
Mijnheer Warnez, een gesprek hebben met onderzoekers is altijd interessant.
De heer Ongena heeft het woord.
Collega De Loor, u zegt terecht dat het uitzonderlijke tijden zijn. Maar dat geldt voor iedereen. Iedereen wordt vandaag geconfronteerd met hogere facturen. Dat geldt voor de gezinnen en de alleenstaanden. Dat geldt ook voor elke zelfstandige. Elke bakker en elke beenhouwer wordt daarmee geconfronteerd. Dat geldt voor elke kmo en voor elk groot bedrijf, waar men zich met de handen in het haar afvraagt hoe men de productie overeind zal kunnen houden en geen mensen zal moeten buitengooien. Al die mensen zulke elke euro twee keer moeten omdraaien voordat ze hem uitgeven. Wat ons betreft, geldt dat ook voor de lokale besturen. Ik denk dat zij niet kunnen verwachten dat het gat helemaal wordt dichtgereden door de Vlaamse overheid. Lokale besturen hebben geen voorrang op gezinnen, alleenstaanden en bedrijven. Iedereen zit wat dat betreft een beetje in hetzelfde bootje.
Desalniettemin komt er toch een enorme inspanning van 370 miljoen euro, als ik de cijfers van collega Warnez mag geloven. En die zijn ook juist. Wat ons betreft zal dit het grootste leed verzachten. Maar inderdaad, we moeten de verantwoordelijkheid niet helemaal wegnemen. Ook steden en gemeenten zullen inspanningen moeten leveren, zoals de gezinnen, de alleenstaanden en de bedrijven.
Er moet mij trouwens toch iets van het hart. Ik vraag mij af, collega De Loor, of Vooruit ergens een geldmachine heeft staan die wij niet weten staan. Uw partij vraagt voor zowat alles extra geld. Voor de kinderopvang en de kinderbijslag is het niet genoeg en moet er extra komen. Het zorgbudget moet naar omhoog. Er moet extra geld naar het onderwijs. Deze morgen hoorde ik collega Gennez ook nog zeggen dat er extra geld naar de dienstencheques moet gaan. En nu ook nog voor de lokale besturen. Tenzij u de begrotingsdiscipline helemaal laat varen, collega De Loor, en de factuur doorschuift naar de volgende generaties, is dat eigenlijk niet ernstig. Je moet ergens keuzes maken. Deze regering heeft dat op een verstandige manier gedaan. Lokale besturen zijn niet meer waard dan gezinnen, zelfstandigen en bedrijven.
Minister Somers heeft het woord.
In dat laatste volg ik collega Ongena helemaal. Als je de optelsom maakt van alle maatschappelijke vragen, die een voor een waardevol zijn – daar hoor je mij niets over zeggen – en die een voor een onderbouwd kunnen worden, dan kom je uit bij miljarden! Dat geld is er niet. Je moet keuzes maken. Het is moedig van de Vlaamse Regering dat zij zegt: “Ook al weten we dat er een ander bestuur is dat meer moet doen dan wat wij doen, dat moet rondkomen met de middelen die het heeft, hebben we toch de verantwoordelijkheid genomen om meer dan 16 procent van de beschikbare ruimte, het dubbele van wat het Gemeentefonds vertegenwoordigt in de Vlaamse begroting, in te zetten op de lokale besturen.” Wij doen dat omdat wij natuurlijk weten dat de lokale besturen ook zorg dragen voor de samenleving en ook keuzes moeten maken.
Ik moet collega Warnez feliciteren met zijn rekenkundige vaardigheden. Zijn berekening is volgens mij volledig juist. Als je alles optelt – de steun aan de OCMW’s, de steun via het LEKP en het plan Samenleven –, zitten wij tussen de 7,5 en de 8 procent stijging, en dat drie jaar op rij. Men verwacht dat de inflatie dit jaar 9 procent zal bedragen. Met 7,5 tot 8 procent vanuit Vlaanderen help je de lokale besturen. Moeten de lokale besturen dan nog zware inspanningen doen? Absoluut! Ik ben zelf titelvoerend burgemeester in een stad die altijd een moedig budgettair beleid heeft gevoerd. Ik weet dus dat dit een uitdaging is. Maar dat krijgen ze drie jaar op rij, en volgens alle prognoses – nogmaals, niemand heeft een kristallen bol en ik denk dat zelfs de beste econoom vandaag altijd met twee woorden spreekt – blijft de inflatie volgend jaar niet op 9 procent. Hij zal dalen, maar de ondersteuning blijft zo. Dat is toch echt wel een slok op de borrel.
Ik wil ook nog even meegeven – en ik zal dat respectvol doen ten aanzien van diegenen die mij daarover hebben aangesproken – dat wij heel veel vriendelijke bedankingsmails en berichtjes hebben gekregen van burgemeesters. Ik heb daarnet nog in de wandelgangen een collega-parlementslid van de N-VA gehoord, die ook burgemeester is – ik zal zijn naam niet noemen. Hij zei mij: “Merci voor de centen.” Hij zit niet in deze zaal en mijnheer Van Dijck moet nog altijd zijn ‘dank u’ zeggen tegen mij. Dat zal hij straks wel doen, daar twijfel ik niet aan. Ik moet hier niet bekendmaken wie het was. Dat is de vertrouwelijkheid waarmee een burgemeester en een minister even van gedachten wisselen. Van alle politieke fracties, ook van uw fractie, mijnheer De Loor, en ook van niet de minste burgemeesters, ook van grotere steden en van kleinere gemeenten, hoor ik dat: “Dat is een knap gebaar, daar kunnen we mee voort. Natuurlijk hebben we graag meer, dat is evident. Maar dit helpt ons erdoor. Dat sleurt ons erdoor.” Wij beloven ook niet aan de burgers dat we al hun problemen zullen oplossen en hun facturen zullen kunnen betalen. Wij proberen dingen te doen die hen door de winter en door deze moeilijke periode sleuren. Dat is wat we moeten doen.
U vroeg mij naar het uitstel van de autofinancieringsmarge. Daar is over gepraat. Daar is ernstig over nagedacht. We hebben dat afgewogen. Ik ben zelf ook de overtuiging toegedaan dat dit geen goed verhaal is.
Ik geef nog een interessant cijfer. Vandaag geven wij aan de lokale besturen, in vergelijking met 2019, 1,2 miljard euro bijkomende middelen bovenop het regeerakkoord. Dan tel ik de relance, corona, Oekraïne, Vlaams intersectoraal akkoord (VIA) 6, Fluvius, energiecrisis, plan Samenleven en LEKP samen. Dat is 1,2 miljard euro voor de lokale besturen boven op de ongelooflijke inspanning die er in het regeerakkoord al vervat zat. Met onder andere het op ons nemen van de helft van de factuur van de responsabiliseringsbijdrage.
Tot slot, mijnheer De Loor, hoop ik dat wij elkaar zullen vinden in het federale gremium, om daar aan de federale overheid te vragen dat zij ook een inspanning doet. Die inspanning moet niet zo groot zijn als de Vlaamse inspanning, maar de federale overheid heeft ook een verantwoordelijkheid ten opzichte van de lokale besturen. Politie en brandweer zijn de verantwoordelijkheden van de lokale besturen. De pensioenregeling is ook de verantwoordelijkheid van de federale overheid. Wij doen een inspanning, en ik ben daar bescheiden over, maar ik hoop dat de federale overheid ook een inspanning zal doen. Daar kunnen wij onze partijen in aanmoedigen.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, ik denk dat we die aanmoediging zeker zullen opnemen. U hebt dat in de plenaire vergadering ook gezegd. Ik vind het inderdaad belangrijk, vandaar dat ik in mijn vraag heb verwezen naar de verschillende verantwoordelijken, zowel bij de lokale besturen als bij Vlaanderen en op het federale niveau.
Maar, collega’s, ik wil enkel waarschuwen. De lokale besturen staan het dichtst bij de bevolking. Ze genieten ook het meeste vertrouwen van de burger. Ik wil ervoor waarschuwen dat, gezien de zeer hoge verwachtingen van burgers en ondernemingen ten aanzien van de lokale besturen, de dienstverlening in het gedrang zou komen, en dat er sterk zou worden geschrapt in investeringen. We moeten vermijden dat er massaal wordt geschrapt in de investeringen. Dat geldt niet alleen voor de dienstverlening, het zal ook een impact hebben op de lokale economie, op de lokale ondernemers. We moeten er alles aan doen om het investeringsklimaat van steden en gemeenten niet te laten afzwakken.
Minister, u zegt dat u berichten en sms’jes krijgt om u te bedanken. Ik begrijp dat, maar ik denk dat de duidelijke signalen die we krijgen van de VVSG, maar ook van de lokale bestuurders, ook in de richting gaan van de mededeling dat ze aan het verzuipen zijn en dat ze die verwachtingen en investeringen zullen moeten lossen.
Als we weten dat meer dan een derde van de publieke investeringen gebeurt door de lokale besturen, dan heeft het inderdaad sterke gevolgen voor de privésector mochten die stilvallen.
Collega’s, ik hoop, en waarschijnlijk samen met jullie, dat deze crisis niet de crisis te veel is voor de Dorpsstraat, zodanig dat de dienstverlening en die investeringen op peil kunnen worden gehouden. Ik zal dit thema met nog een aantal collega’s uit deze commissie zeker verder blijven opvolgen, want ik vind het superbelangrijk.
De vraag om uitleg is afgehandeld.