Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, tijdens de plenaire vergadering van 29 juni hekelde u, terecht, de beleidsplannen van uw federale collega, de minister van Justitie, om de voorwaardelijke invrijheidstelling zes maanden voor einde straftijd voor gedetineerden met een gevangenisstraf van meer dan drie jaar, als oplossing te hanteren voor de overbevolking in de gevangenissen. U zei dit naar aanleiding van een actuele vraag van collega De Vreese.
U stelde hierbij expliciet dat er bij dergelijke voorwaardelijke invrijheidstelling nog slechts twee standaardvoorwaarden zullen worden opgelegd, met name het verbod om het slachtoffer te verontrusten, en geen nieuwe strafbare feiten plegen.
Nog volgens u zou Vlaanderen geen enkel mandaat hebben om dergelijke voorwaardelijk in vrijheid gestelde gedetineerden die zes maanden voor einde straftijd onder deze voorwaarden zouden vrijkomen, op te volgen.
Op de website van de Vlaamse overheid lezen wij echter nog steeds dat een gedetineerde die in aanmerking wenst te komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling, dient in te stemmen met een aantal voorwaarden. Ik ga het lijstje niet aflopen, want u kent het ongetwijfeld.
Nog volgens deze website dienen de Vlaamse justitieassistenten een gedetineerde die onder hun territoriale werkingsgebied valt, onmiddellijk na diens voorwaardelijke invrijheidstelling uit te nodigen voor een eerste gesprek waarbij de na te leven voorwaarden – dus ook de voorwaarden om het slachtoffer niet te verontrusten en geen nieuwe feiten te plegen – dienen te worden besproken.
Daarnaast dient de justitieassistent regelmatig met de gedetineerde in gesprek te gaan om te verifiëren of het lukt om alle opgelegde voorwaarden na te leven met het oog op de rapportering aan de strafuitvoeringsrechtbank.
Indien een voorwaardelijk in vrijheid gestelde gedetineerde diens voorwaarden schendt, dan moet de justitieassistent met hem of haar in gesprek gaan om te kijken waar het misliep. Vervolgens moet de justitieassistent aan de strafuitvoeringsrechtbank steeds een verslag van dat gesprek bezorgen.
Minister, kunt u dan ook verduidelijken hoe uw stelling van 29 juni dat Vlaanderen geen enkel mandaat heeft om gedetineerden die zes maanden voor einde straftijd voorwaardelijk vrijkomen op te volgen, rijmt met de hoger geciteerde en schijnbaar tegenstrijdige info die door uw justitiediensten op de website van Vlaamse overheid wordt verspreid?
Indien blijkt dat uw stelling niet op een vergissing berust en de Vlaamse justitieassistenten effectief geen enkel mandaat meer zouden hebben om dit type van voorwaardelijk in vrijheid gestelde gedetineerden op te volgen, welke initiatieven hebt u dan intussen genomen of zult u nog nemen om de opvolging door de Vlaamse justitieassistenten van dit type voorwaardelijk in vrijheid gestelde gedetineerden op Vlaams grondgebied alsnog te verzekeren?
De opvolgingsmogelijkheden door onze Vlaamse justitieassistenten van voorwaardelijk in vrijheid gestelde gedetineerden is wat mankracht en middelen betreft, nu reeds problematisch. We hebben het er al vaak over gehad. Wanneer de federale minister van Justitie zijn nieuwe plannen doorzet om gedetineerden sowieso steeds zes maanden voor einde straftijd onder voorwaarden in vrijheid te stellen, dreigt het Vlaamse justitiehuis-opvolgingssysteem helemaal ontregeld te geraken. Is het dan niet de hoogste tijd dat u in functie van de beschikbare opvolgingscapaciteit van onze Vlaamse justitiehuizen met de federale minister van Justitie voortaan bindende afspraken maakt in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling?
Ik kijk alvast uit naar uw antwoord.
Minister Demir heeft het woord.
Collega Blancquaert, ik denk dat er een kleine verwarring is. Er is een onderscheid tussen de voorwaardelijke en de vervroegde invrijheidstelling.
De voorwaardelijke invrijheidstelling, waarnaar u verwijst, is een strafuitvoeringsmodaliteit van de gevangenisstraf. Deze modaliteit wordt in detail geregeld in de wet van 17 mei 2006. Deze wet geeft aan welke voorwaarden aan een veroordeelde opgelegd kunnen worden en welke de opdrachten zijn van de justitiehuizen bij de uitvoering van de beslissingen. Bij de voorwaardelijke invrijheidstelling krijgen de justitiehuizen effectief een mandaat om de justitiabelen op te volgen.
In de plenaire vergadering van 29 juni ging het over de vervroegde invrijheidstelling, oftewel een strafkorting van zes maanden voor strafeinde. De maatregel is opgenomen in een andere federale wet.
De gevangenisdirecteur beslist over deze vervroegde invrijheidstelling en kan dus een hele resem veroordeelden zes maanden vroeger uit de gevangenis laten gaan. De gevangenisdirecteur moet enkel beoordelen of de veroordeelde beschikt over een onderdak en voldoende middelen van bestaan heeft. Er zijn dus geen bijzondere voorwaarden. Er is geen enkele opvolging voorzien, gewoon zes maanden korting op de straf. De justitiehuizen hebben hier voor de opvolging van deze veroordeelden dus, zoals ik voor de zomer al zei, geen enkele rol in te spelen, omdat het over een vervroegde en geen voorwaardelijke invrijheidstelling gaat. In het eerste waarover ik sprak, komen wij wel tussen, maar in de korting van zes maanden op de straf van de federale collega’s, komen wij niet tussen.
Deze strafkorting legt aan de veroordeelden die ervoor in aanmerking komen twee voorwaarden op. Een eerste voorwaarde is geen strafbare feiten plegen. Dat spreekt voor zich. Jij en ik mogen ook geen strafbare feiten plegen, het zou er nog aan mankeren. Het is een heel rare voorwaarde. Een tweede voorwaarde is de slachtoffers niet lastigvallen. Ook dat vind ik heel normaal, maar dat zijn blijkbaar de twee voorwaarden.
Deze maatregel ondergraaft volledig het idee om alle straffen uit te voeren en dat justitie die straffen moet laten uitvoeren. Ik sta helemaal niet achter die strafkorting. Ik heb al heel veel gezien, maar dit gaat echt wel een paar bruggen te ver want ik vind dat voor een rechtsstaat onbetamelijk. Je hebt de straffen en die staan in een wet. Die worden uitgesproken en die moeten worden uitgevoerd. Deze maatregel heeft dan ook tot doel om de overbevolking in de gevangenissen tegen te gaan. Dat dient vooral daarvoor.
Deze strafkorting werd gestemd in het federaal parlement en is deze zomer, op 18 augustus, ondertussen in voege getreden, en loopt minstens tot 31 augustus 2023. Mijn federale collega heeft zelfs nog de optie opengelaten om via een in de ministerraad overlegd koninklijk besluit (KB) deze maatregel nogmaals te verlengen. Dat zal waarschijnlijk ook gebeuren. We moeten dat dus goed in de gaten houden en in onze agenda schrijven. Ik denk niet dat dat een tijdelijke maatregel zal zijn.
Wat de capaciteit van de opvolging van de justitiehuizen betreft, maakt dit ook voorwerp uit van werkgroepen op het overlegcomité, dus nog een overlegcomité. U weet dat ik heel graag naar overlegcomités ga. Ik heb namelijk ook hier al meerdere malen aangegeven dat het financieringsmechanisme vanuit het federale niveau niet volstaat. Een overlegcomité dient er toch voor om dat aan te kaarten. We hebben heel veel mandaten. Het is niet te doen wat men allemaal doorschuift naar het Vlaamse niveau. Dat is aangekaart op overlegcomités, interministeriële conferenties (IMC’s), de bilaterale gesprekken, maar ook op de vergaderingen met het College van procureurs-generaal. Ik heb dat meermaals aangekaart. Vlaanderen kan niet blijven pompen om de problemen op het federale niveau op te lossen. Op dit moment is het echt wel een tsunami.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Minister, dank voor uw antwoord. Als ik me niet vergis, zien ze u ook altijd heel graag komen op die overlegcomités. Ik wens u veel succes daarmee. Het was een zeer duidelijk antwoord. Het berust gewoon op een simpele woordenwisseling en er werd per ongeluk een foute term gebruikt tijdens de plenaire vergadering van 29 juni. Dat was zeer duidelijk. Heel erg bedankt voor uw antwoord.
De heer Muyters heeft het woord.
Ik wil hier even tussenkomen omdat ik, buiten dat ik ook ongelooflijk graag naar het overlegcomité ging in het verleden, hier eigenlijk ook echt een dialoog tussen Vlaanderen en het federale niveau mis. Ik hoor veel mensen pleiten voor een federalisme dat sterk in dialoog gaat tussen de niveaus. Maar als er dan zoiets belangrijks inkomt als dit punt waarbij mensen zonder echte voorwaarden zes maanden vroeger kunnen vertrekken, dan stel ik me daar toch heel veel vragen bij. Ik betwijfel of het overlegcomité een goede plaats is om de dialoog ten gronde te voeren. Maar het zou toch moeten kunnen dat een van de coalitiepartners in deze Vlaamse Regering die ook federaal ministers levert daar toch mee op aandringt dat er echt een dialoog plaatsvindt. Ik zou vragen dat u uw collega’s in de Vlaamse Regering daar ook op aanspreekt om daar dialoog te voeren, niet alleen in de toekomst, maar ook over dit punt en zeker als er maar enig idee zou zijn om die maatregel nog een jaar te verlengen.
Minister Demir heeft het woord.
Om aan te geven waarover het probleem gaat – ik heb het meermaals op verschillende fora aangekaart: op dit moment zitten er in heel Vlaanderen 6000 mensen in een gevangenis, maar Vlaanderen heeft meer dan 34.000 mandaten. Dat kan gaan over enkelbanden, voorwaarden, enzovoort die we moeten opvolgen. Op een jaar tijd zijn er bijna 6000 mandaten bij gekomen. 6000 extra mandaten op 1 jaar is evenveel als die 6000 mensen die in de gevangenissen zitten. Het doorschuiven van het probleem blijft maar doorgaan.
Ik heb vaak tegen de federale collega’s gezegd dat dit moet stoppen. Op dit moment zijn er ook begrotingsbesprekingen waar uiteraard een vraag ingediend is om dit probleem op te lossen. Vlaanderen zal het moeten prefinancieren en het federale niveau zal het dan moeten meebetalen. Maar om te zeggen dat we het probleem van de gevangenissen op het federale niveau gaan oplossen door dat allemaal naar Vlaanderen door te sturen en iedereen een enkelband en een werkstraf of een alternatieve straf te geven? Ik wil wel, maar ik kan de werkstraffen niet blijven uitvinden want de werkstraffen mag je niet in de privésector doen, dat is bij overheidsdiensten of in een woonzorgcentrum. Tijdens de coronacrisis was dat ook allemaal niet mogelijk. Ik ben heel alternatief gaan nadenken over plekken: bomen planten, op natuur- en groendiensten werken en zwerfvuil opruimen. Maar op een bepaald moment houdt dit wel op. Het systeem zit op dit moment dik tegen zijn grenzen. Ofwel komt er een oplossing vanuit het federale niveau, ofwel gaan we gewoon naar een straffeloosheid in dit land. Zoals het nu op dit moment loopt, kan het voor mij gewoon niet meer. Ik kan het niet genoeg zeggen. We zitten gewoon met de handen in het haar.
Uiteraard, collega Muyters, zal ook binnen de coalitie dit nog eens aangekaart worden in het kader van de begrotingsbesprekingen want wat de werkstraffen en de elektronische banden betreft: iemand moet die aanbrengen, iemand moet dat monitoren. Dat moet allemaal opgevolgd worden. Ook moet iemand de opgelegde voorwaarden nakijken. Als je dan weet dat er op federaal niveau 6000 mensen in de gevangenissen zitten en dat er 34.000 mandaten op Vlaams niveau zijn en dat wij het met veel minder mensen moeten doen dan op het federale niveau voor die 6000 mensen. Dat is gewoon hallucinant. Dat krijg je niet meer uitgelegd.
Ik kan geen werkstraffen meer blijven uitvinden. Ik heb ook meermaals gezegd dat enkelbanden niet voor iedereen weggelegd zijn. Bepaalde daders mogen gewoon niet in aanmerking komen voor een enkelband, maar ik heb het gevoel dat ik tegen een steen praat. (Opmerkingen)
Misschien moet die niet praten, maar gewoon zijn portefeuille bovenhalen.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Voorzitter, het is schrijnend dat het lakse linkse beleid dat op het federale niveau gevoerd wordt zo’n problematiek in Vlaanderen teweegbrengt. Minister, u slaat graag op tafel. Ik kan alleen maar oproepen om dat te blijven doen. De federale collega’s van onze fractie zullen dat ook blijven doen en blijven opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.