Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, sinds 1 september 2019 is het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht van kracht. Het decreet biedt veel mogelijkheden – dat weten we allemaal – aan minderjarigen om hen uit te dagen zelf verantwoordelijkheid op te nemen.
Een van die zaken is het positief project, waarbij de minderjarige zelf de kans krijgt om een project samen te stellen en voor te leggen aan de jeugdrechtbank of aan het Openbaar Ministerie. Op die manier willen we natuurlijk jongeren zelf laten nadenken, en is het niet de bedoeling om alleen maar te straffen, maar vooral om de verantwoordelijkheid van de jongeren aan te spreken en aan te scherpen.
In het werkveld kan deze maatregel op veel bijval rekenen. In 2021 werd 132 keer een positief project opgestart voor een jongere die een als misdrijf omschreven feit pleegde. Dat is evenveel als in 2020. Dat zijn cijfers die ik haal uit het antwoord op schriftelijke vragen die ik u daarover heb gesteld, minister. In uw antwoord hebt u verwezen naar het gebrek aan personeel bij de federale jeugdparketten als remmende factor om het positief project nog meer ingang te doen vinden.
Wat me wel opviel bij die cijfers, minister, is dat er toch wel grote verschillen bestaan tussen de afdelingen van de gerechtelijke arrondissementen, al lagen die verhoudingen in 2021 anders dan in 2020. Het is ook vreemd dat er in sommige afdelingen een sterke stijging werd opgetekend, terwijl er in andere afdelingen een duidelijke terugval was.
In antwoord op mijn vraag om uitleg van 8 juni vorig jaar antwoordde u, minister, over die regionale verschillen dat dit onder meer te maken heeft, ten eerste met de aanwezigheid van beschikbare parketcriminologen om de dossiers voor te bereiden, ten tweede met de coronacrisis, die persoonlijk contact moeilijk maakte, en ten derde met de keuze voor andere afhandelingsmogelijkheden. Binnen de monitoring van het jeugddelinquentierecht wordt hieromtrent regelmatig overleg gepleegd met de magistratuur, aldus u toen, minister, in antwoord op mijn meest recente schriftelijke vraag.
Ik heb volgende vragen. Hoe verklaart u, minister, de opvallende stijging van de toepassing van het positief project in sommige arrondissementen enerzijds en de opvallende terugval in andere regio’s anderzijds? Welke inspanningen zult u doen om het positief project meer ingang te doen vinden en meer voorkeur te doen krijgen op andere afhandelingsmogelijkheden in alle arrondissementen, en in het bijzonder daar waar de toepassing ervan laag ligt of gedaald is? Wat zijn de resultaten van de monitoring met betrekking tot het positief project? Wanneer vond hierover overleg met de magistratuur plaats en wat zijn de resultaten van dit overleg?
Welke evolutie tekende zich tijdens de eerste helft van dit jaar af met betrekking tot de toepassing van het positief project? Op welke manier worden niet enkel de toepassing, maar ook het effect en de resultaten op langere termijn van het positief project en de impact op de jongere en het risico op recidive geëvalueerd? En tot slot: in hoeverre worden het positief project en de concrete toepassing ervan meegenomen als specifiek aandachtspunt in de globale monitoring en de evaluatie van de toepassing van het decreet Jeugddelinquentie?
Minister Demir heeft het woord.
Ik wil er eerst misschien op wijzen dat het jeugddelinquentierecht een totaalpakket is van nieuwe maatregelen en sancties.
We hebben ervoor gezorgd dat parketten en jeugdrechters een ruimer en meer divers arsenaal hebben, zodat zij snel en op maat kunnen reageren op jeugddelinquentie. Het positief project is er daar een van, maar we moeten werk maken van een monitoring van alle reacties. We zien bijvoorbeeld ook in de jaarcijfers van vorig jaar, door een daling van het aantal weigeringen in onze gemeenschapsinstellingen, dat er meer trajecten in de gemeenschapsinstellingen gelopen kunnen worden. We zien ook een stijging van het aantal intensieve trajecten en ook een stijging van het aantal leerprojecten. Deze maatregelen zijn, denk ik, minstens even nuttig als het positief project. We moeten dan ook met straffen op maat werken en niet zomaar het positief project als de oplossing zien voor alle delicten. Daarom net is er dat breder arsenaal en daarom kunnen ook leerprojecten, intensieve trajecten of een opsluiting even belangrijk zijn.
Wat het positief project betreft: in uw vraag verwijst u al grotendeels naar de antwoorden. Het klopt dat de cijfers van het aantal positieve projecten in 2020 en 2021 ongeveer even hoog waren, respectievelijk 132 en 133. Uit de cijfers van de eerste helft van dit jaar blijken er 73 positieve projecten te zijn. Ik denk dat dat, als we gaan kijken op halfjaarbasis, een stabiele tendens is.
We volgen de verschillen ook op tussen de veertien afdelingen van de gerechtelijke arrondissementen. Regionale verschillen zijn ook niet nieuw. In een vorig schriftelijk antwoord heb ik al een aantal verklaringen gegeven, die inderdaad onder andere komen uit een bevraging van de actoren op het terrein, zowel de uitvoerende diensten als de magistratuur. Voor alle duidelijkheid: op niveau van het aanbod wordt het positief project in alle arrondissementen op eenzelfde manier georganiseerd door de diensten voor herstelgerichte en constructieve afhandeling (HCA). Maar regionale verschillen voor alle trajecten worden altijd besproken in de opvolggroep met de magistratuur.
Ik vind dus dat we deze vraag breder moeten bekijken dan enkel het positieve project. We moeten streven naar een optimale benutting van alle maatregelen en sancties in het decreet, en dit met oog voor subsidiariteit, en dus constructief als het kan, maar ook streng als het moet.
Daarvoor hebben we ook onderzoek nodig. Er lopen momenteel twee onderzoeken af naar de delictgerichte contextbegeleiding en naar hoe we in Vlaanderen recidivemonitoring van de diverse reacties kunnen opzetten. Deze onderzoeken zullen inzichten aanleveren: over waar, wanneer en waarom een bepaalde maatregel of sanctie wordt ingezet. Wat het recidiveonderzoek betreft, is het de bedoeling om concrete scenario’s uit te werken voor het meten van recidive binnen het jeugddelinquentierecht en dit ook structureel te doen – voor het eerst in Vlaanderen – en in te schuiven in een permanente monitoring van het decreet, zoals ook afgesproken. Het is dus eigenlijk een opstart naar een echt recidiveonderzoek, waarbij we de juiste parameters vastleggen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u wel. Het decreet bevat inderdaad een heel scala aan mogelijkheden. We hebben dat heel bewust zo gedaan. Ik begrijp dat u zegt dat we het geheel moeten bekijken, de manier waarop alle mogelijkheden worden benut. Maar er is een groot onderscheid tussen een traject binnen een gemeenschapsinstelling en een positief project. We moeten dat erkennen. Het gaat erom in hoeverre een jongere wordt uitgedaagd om een positief project voor te stellen, in hoeverre er dadelijk streng bestraffend wordt opgetreden. De feiten en de context zijn anders. Ik vind het belangrijk dat in elke regio en in elke afdeling van een gerechtelijk arrondissement jongeren op eenzelfde manier worden uitgedaagd om zelf een positief project voor te stellen, om zelf te zoeken hoe men herstel kan doen voor het slachtoffer. Dat blijkt niet in alle regio’s op dezelfde manier te gebeuren. Daarom vraag ik u om dat op een goede manier te blijven monitoren. Ik denk dat dat voor een aantal feiten en een aantal jongeren een meerwaarde kan zijn.
Minister, het recidiveonderzoek waarnaar u verwijst, vind ik absoluut heel belangrijk. We moeten wetenschappelijk monitoren en onderbouwen welke effecten alle maatregelen uit het nieuwe decreet hebben. Ik heb met betrekking tot die onderzoeken geen timing gehoord, minister. Kunt u daar meer zicht op bieden?
Minister Demir heeft het woord.
Mevrouw Schryvers, dat laatste zal ik moeten opvragen. Dan maken wij u dat over.
Voor de positieve projecten heb je een arsenaal aan maatregelen en sancties. Het positief project is er een van. Voor elk feit heb je een gepaste maatregel nodig. Soms is het inderdaad strenger. Ik vind dat niet altijd slecht, zoals u weet. Ik vind dat dat soms nodig is, zeker voor bepaalde jeugddelicten. De cijfers zijn wat ze zijn. Ik heb ze niet opgesmukt. Het zijn de cijfers die we hebben gekregen. Ik denk niet dat we ongerust moeten zijn. Dat betekent gewoon dat er een beroep is gedaan op andere straffen, andere sancties. We weten ook dat straffen op maat werkt. Dat is wat moet gebeuren.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik onderschrijf dat straffen op maat moet gebeuren. Maar, minister, ik zag sterke regionale verschillen. Ik heb gevraagd om ervoor te zorgen dat jongeren genoeg worden uitgedaagd om een positief project voor te stellen omdat u toch het positief project leek te stellen tegenover het traject binnen een gemeenschapsinstelling. Laat ons eerlijk zijn: dat is toch wel een serieus verschil.
Dat elke jongere moet worden gesanctioneerd op maat van de feiten en van de context, daar zijn we het allemaal over eens.
Ik kijk ook uit naar de gegevens met betrekking tot het onderzoek.
De vraag om uitleg is afgehandeld.