Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister, het enorme tekort aan studentenkamers is in deze commissie al meermaals aan bod gekomen. Nadat de rector van de UGent er eerder op had aangedrongen dat de Vlaamse overheid mee inspanningen zou doen om het tekort aan studentenkamers aan te pakken, trok de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) in april van dit jaar aan de alarmbel om het tekort aan betaalbare en kwaliteitsvolle studentenkamers aan te klagen. VVS stelde toen een pakket van 25 aanbevelingen voor aan de Vlaamse Regering. Onder meer de vraag naar een uniform Vlaams kotlabel maakte daar deel van uit.
Op 22 juni vernamen we in de media dat u na het zomerreces een traject voor het uniforme label zult opstarten. U deelde dat mee na een breed overleg over de studentenhuisvesting met VVS, de universiteitssteden, de universiteiten en hogescholen en de bouwsector. U verklaarde daarover in de media onder andere het volgende: “Waar iedereen het over eens was, is dat de studentenkotenmarkt onder druk staat, net als de andere segmenten van de woningmarkt. Elke student die dat wenst, moet over een betaalbaar en kwalitatief kot kunnen beschikken. En dus moeten we werken op de aanbodszijde.” U stelde ook dat er in deze legislatuur al initiatieven rond studentenhuisvesting zijn genomen.
Minister, kunt u wat meer duiding geven bij wat er allemaal werd besproken tijdens dit breed overleg? Welke standpunten werden door de diverse stakeholders ingenomen, en welke van die standpunten of vragen zult u trachten te realiseren? Hoe zal het traject voor het uniform kotlabel verlopen? Is er in bepaalde termijnen voorzien voor de realisatie? Zal het kotlabel worden verplicht voor alle studentenkamers die te huur worden aangeboden? Hoe zal het kotlabel er concreet uitzien? Wat zullen de voorwaarden zijn om het kotlabel te krijgen? Op welke manier zult u garanderen dat dit uniform kotlabel niet prijsopdrijvend zal werken, of zal de prijszetting eveneens deel uitmaken van dat label? Hoe zult u concreet werken op de aanbodzijde? Kunt u een overzicht geven van de initiatieven die reeds zijn genomen rond studentenhuisvesting, of doelde u op de verstrenging van de woonkwaliteitsnormen?
Minister Diependaele heeft het woord.
Mijnheer Slagmulder, dank u wel voor uw vragen.
Ik ga uw eerste en vijfde vraag samennemen. De problematiek inzake studentenhuisvesting werd door de diverse stakeholders vanuit de eigen specifieke context geschetst. Ik overloop de voornaamste overkoepelende topics die werden aangesneden. Een eerste belangrijk punt is de nood aan bijkomende studentenhuisvesting, dus het pure aanbod. De studentenbevolking neemt toe en zal de komende jaren blijven toenemen. Het aanbod aan huisvesting moet bijgevolg in de diverse steden toenemen. Dat aanbod moet ook divers zijn. Zo werd de nood aan bijkomende betaalbare, klassieke studentenkoten sterkt onderstreept door alle stakeholders. Bij nieuwe op te starten projecten moet erover worden gewaakt dat niet enkel luxekoten worden ontwikkeld. De creatie van nieuw aanbod stoot in de meeste steden ook op ruimtelijke beperkingen, samen met een soms moeizaam vergunningenbeleid. Vooral dat laatste speelt mee. Inzake de woonmarkt kun je nooit alleen naar het aanbod qua woningen, studentenkamers of wat dan ook kijken. Dat heeft altijd ook een link met voornamelijk het ruimtelijke, dus met het vergunningenbeleid.
Vervolgens werd door alle studentensteden het belang van een degelijke monitoring van het huisvestingsaanbod aangehaald. Er is momenteel te weinig zicht op het effectieve aanbod in de verschillende segmenten, waardoor de situatie niet volledig kan worden gevat.
Ten slotte staat men achter het voorstel om meer eenheid te creëren in de kwaliteitsnormen. Een uniform kotlabel kan daarbij een piste zijn. Daar werd vooral gezegd dat zulke labels op zich wel bestaan in de diverse studentensteden, maar dat die over heel Vlaanderen verschillen.
Op het startoverleg kwam heel duidelijk naar voren dat aanbodcreatie geen eenvoudige taak is, aangezien verschillende doelstellingen met elkaar moeten worden verzoend. Hoge concentraties van studentenwoningen hebben een sterke impact op de reguliere huisvestingsmarkt en op de buurt. Studentensteden zijn daarom continu op zoek naar manieren om zowel de reguliere markt te sturen als in voldoende bijkomend aanbod te voorzien voor studenten. Hoe kun je enerzijds eengezinswoningen voor gezinnen in de stad behouden, maar anderzijds in voldoende studentenhuisvesting voorzien? Vaak gaan ze ten koste van elkaar, met een tekort aan woningen en een prijsopdrijvend effect tot gevolg.
Je merkt dat soms ook in de debatten die daarover worden gevoerd: dit element wordt dikwijls echt veronachtzaamd. Men kan wel pleiten voor meer aanbod qua studentenhuisvesting, en die vraag is ook terecht, maar je kunt dat pleidooi niet voeren zonder rekening te houden met het feit dat dat dikwijls ten koste gaat van reguliere huisvesting voor gezinnen. De combinatie van die twee is dé grote uitdaging. Wie daar zomaar aan voorbijgaat, heeft echt een oogkleppenvisie. Men mag zich daar niet aan laten vangen, als u het mij vraagt.
Aanboduitbreiding is in hoofdzaak een lokale aangelegenheid, die van de studentensteden en de hogeronderwijsinstellingen. Zij hebben het beste zicht op de lokale situatie en kunnen daar ook het beste op inspelen. De ene studentenstad is de andere studentenstad niet. De noden in Leuven zijn gelijkaardig aan die van Gent, maar toch ook op verschillende manieren anders. En die zijn dan weer helemaal anders dan in Antwerpen en Brussel. Brugge zat ook mee aan tafel. Dat zijn allemaal verschillende situaties. Aalst heeft daar trouwens ook noden aan.
We gaan vanuit Vlaanderen dan ook geen overkoepelende regels opleggen of studentenhuisvesting gaan bouwen of incentives aanbieden om die uit de grond te stampen. Uit het overleg bleek ook dat de stakeholders daar geen vragende partij voor zijn, noch dat daar nood aan is. Het faciliterende aspect, de juiste partners aan tafel brengen, concreet te werk gaan inzake specifieke knelpunten: daar is vraag naar. En dat is exact wat ik ga doen de komende maanden.
Samen met de stakeholders is op 22 juni overeengekomen om op basis van de belangrijkste topics, zijnde aanbod, kwaliteit en monitoring, concrete werkgroepen op te richten. Met de juiste partners aan tafel en een afgebakende problematiek kan men dan concreet aan de slag gaan richting oplossingsgerichte trajecten. De administratie zal die werkgroepen coördineren.
Ik kan u zeggen – en u kunt dat zelf nagaan bij de mensen die aanwezig waren – dat men heel tevreden was over het overleg dat we gehad hebben en over de richting die we nu gekozen hebben. We hebben nog geen resultaat. Er ligt nog niets concreets op tafel. Er is nog niets uitgewerkt. Maar het is wel een goede start geweest om daar nu de komende maanden verder aan te werken. Dat is eenduidig wat ik gehoord heb. Ga vooral zelf na, mocht u mij niet geloven.
Tijdens het laatste overlegplatform Private Huur - Studentenhuisvesting werd afgesproken dat de administratie een plan van aanpak zou voorstellen voor het traject om tot een uniform kotlabel te komen. Dat plan van aanpak wordt eerst naar het overlegplatform teruggekoppeld, zodat de deelnemers de nodige feedback kunnen geven. Die terugkoppeling moet dus nog gebeuren, waardoor ik nog niet kan ingaan op de concrete aanpak. De deelnemers van die specifieke werkgroep zijn alvast VVS, private verhuurders, onderwijsinstellingen, lokale huisvestingsambtenaren en de Vlaamse administraties bevoegd voor woningkwaliteit, onderwijs en omgeving.
Mogelijke criteria die besproken kunnen worden, zijn onder andere van wie het label moet uitgaan, voor welke ruimtes een kotlabel moet kunnen worden aangevraagd, welke aspecten het label moet omvatten, wat de duurtijd van zo’n label is enzovoort. Prijszetting opnemen in een kotlabel lijkt mij zeer delicaat en ook een verregaande sturing op de private markt. Ik ben daar geen voorstander van. Om de betaalbaarheid te garanderen kunnen andere pistes bekeken worden, zoals gemengde projecten met een percentage betaalbare basiskoten.
Zoals u weet, wordt het overlegplatform Private Huur - Studentenhuisvesting verdergezet. In dat overlegplatform worden studentensteden, onderwijsinstellingen en nu ook private partners samengebracht om kennis uit te wisselen en om eventuele knelpunten vanop het terrein aan te kaarten. De uitwerking van het kotlabel is zo een van de voorbeelden waar het overlegplatform concreet mee aan de slag gaat. Zoals ik in het antwoord op mijn eerste vraag heb aangegeven, zal het overleg van 22 juni worden verdergezet op basis van concrete werkgroepen die zich op een bepaald aspect van de aanbodproblematiek zullen richten. Op die manier neem ik een faciliterende en coördinerende rol op. Die werkwijze werd trouwens zeer positief onthaald door de verschillende partijen die op 22 juni aanwezig waren op het startoverleg, zoals ik net zei.
Daarnaast heb ik het Steunpunt Wonen de opdracht gegeven om een tweede ad-hoconderzoek uit te voeren inzake studentenhuisvesting. Dat is al vroeger gebeurd. In dat onderzoek, dat in mei is opgestart, zal het aanbodbeleid van studentenhuisvesting centraal staan. Het onderzoek heeft tot doel meer inzicht te krijgen in het recent bijgekomen aanbod aan studentenhuisvesting. Dat gaat over aantal, typologie, locatie, prijzen, aanbieders en ga zo maar verder. Vervolgens zal worden onderzocht welke instrumenten en partnerschappen kunnen worden ingezet om het aanbod in kwantiteit, kwaliteit en prijs beter af te stemmen op de soms moeilijk te voorspellen vraag. Ook monitoring, waar ook specifiek vraag naar was vanuit de stakeholders, zal daarin opgenomen worden.
Ten slotte zal tegen het einde van deze legislatuur het Vlaams Woninghuurdecreet met bijzondere aandacht voor de studentenhuur worden geëvalueerd. De aandachtspunten die in het overlegplatform Private huur - Studentenhuisvesting werden aangekaart, alsook de resultaten van het geplande onderzoek van het Steunpunt Wonen, worden meegenomen in de evaluatie.
Op het overleg dat we gehad hebben, werd ook heel hard gewezen op het feit dat de problematiek van studentenhuisvesting niet alleen een problematiek is van die betrokken steden en gemeenten, zeker wat betreft studentenkamers voor buitenlandse studenten, die toch een groot deel uitmaken van de toenemende studentenpopulatie in Vlaanderen, ook de komende jaren. Die hebben eerst en vooral allemaal een kot nodig, want die kunnen niet naar huis pendelen. Maar daar werd ook wel van aangegeven dat ze niet per se op zoek gaan naar een kamer in de studentenstad zelf, maar dikwijls ook, als er gemakkelijker verbindingen zijn, daarrond. Het gaat dus om studenten uit Leuven die in Brussel op kot zitten of omgekeerd, of in Mechelen, Tienen en ga zo maar door. Ik geef maar een paar voorbeelden. Ook in Gent was dat zo. In Sint-Niklaas en overal waar er wat gemakkelijke verbindingen waren, zijn die daar ook op zoek. Er zijn bijvoorbeeld studenten die in Brugge zitten, maar die dikwijls in Gent op kot gaan.
Je hebt die pendelbeweging dus in verschillende richtingen, zeker voor internationale studenten. Voor Vlamingen is dat misschien net iets minder aangewezen, maar die internationale studenten zijn ook daarnaar op zoek en zien ook daarin een oplossing. De problematiek is dus niet alleen toegespitst op de studentensteden zelf.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Het is alleszins positief dat er al overleg is geweest, en dat er binnenkort een nieuw overleg zal komen. Ik heb zeker ook niks tegen het invoeren van een uniform Vlaams kotlabel. Dat zal leiden tot meer duidelijkheid voor onze studenten, want nu zijn er verschillende kotlabels in de diverse studentensteden, wat het vaak moeilijk maakt om een vergelijking te maken op het vlak van kwaliteit. Ik hoop ook dat het invoeren van een kotlabel niet prijsopdrijvend zal werken, dat dit niet zal zorgen voor nog minder koten op de markt, en ook dat het label niet als zoethoudertje wordt gebruikt om VVS nu toch het gevoel te geven dat er naar hen wordt geluisterd. Niet dat een kotlabel niet belangrijk zou zijn, maar daarmee zijn er natuurlijk nog geen studentenkoten bij gekomen.
Indien een kotlabel zou worden ingevoerd, dan is de handhaving ter zake zeker ook belangrijk. Dat moet allemaal nog worden besproken, veronderstel ik, maar wie gaat dat controleren? Zijn dat de instellingen zelf? Is dat de Vlaamse overheid? Kunt u nu al zeggen hoe u dat zelf ziet, en hoe zit dat dan op het vlak van budget en personeel?
Nog een andere bezorgdheid van VVS is de regeling in Brussel. Zij vrezen toch wel wat communautaire problemen op het vlak van studentenhuisvesting en roepen de Vlaamse Regering en de Brusselse Regering op om daaromtrent gesprekken aan te knopen. Bent u dat ook van plan?
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Ik volg uiteraard uw redenering. Ik denk dat het heel belangrijk is om te luisteren naar het veld: waar zitten de knelpunten? Als er inderdaad knelpunten zijn op het vlak van vergunningen of andere zaken, dan denk ik dat die wél Vlaams kunnen worden aangepakt. Ik vind het dus zeer goed dat er overleg is, maar ik hoop dat daar ook echt mee aan de slag wordt gegaan. Ik geloof ook heel sterk in onderwijsinstellingen zelf die initiatieven nemen. De ervaring in Gent is dat daar een goed aanbod is, dat ook betaalbaar is, dat wordt aangepast aan het inkomen van studenten en hun ouders, maar ook daar zijn er natuurlijk knelpunten: waar gaat men dat realiseren? Dat blijft dus ook wel een moeilijkheid.
Wat het kotlabel betreft, dat is dubbel. Ik vind het goed dat er een kotlabel is, dat we inzetten op kwaliteit. Aan de andere kant mogen we de slinger niet te veel naar betutteling laten doorslaan, waarbij men bijna een kot zou afkeuren voor verhuur omdat het plafond een halve meter te laag is. Zo gaat men het aanbod inkrimpen. Ik vind dat heel moeilijk. Er zal een evenwicht moeten worden gevonden, en ik hoop dat dat ook kan. Niet iedereen heeft een kot nodig dat luxueus en groot is. Er moet ook een aanbod zijn dat betaalbaar is. Mijn vraag is dus om daar toch goed op in te zetten, en ook voldoende gezond verstand aan de dag te leggen.
Minister, ik heb twee kotstudenten. Ik ken natuurlijk ook veel ouders van kotstudenten. Dit is toch wel iets dat enorm leeft. Als je kleine kinderen hebt, dan denk je daar natuurlijk niet aan, maar iedere student wil op kot na corona, en ik kan u zeggen dat de druk op de markt enorm hoog is. Er is ongelooflijk veel vraag en veel te weinig aanbod. Je zit constant te kijken of er iets nieuws op de sites komt, op Brukot en zo. Als je belt, is het altijd direct weg. De markt is overbevraagd en er is te weinig aanbod.
Ik heb daar een tweetal maanden geleden ook een actuele vraag over gesteld, omdat dat toen ook al wel wat leefde, omdat de pers toen ook al schreef over de betaalbaarheid van koten. Je vindt nu eigenlijk bijna niets meer onder 500 à 600 euro. Wil je een studio met een eigen kitchenette, dan zit je aan 700 euro. Vorig jaar was er sprake van 580 euro voor een kot. Nu slaat men dat op tot 760 euro. Mensen vragen zich dan af of ze dat moeten nemen of niet. Nemen ze het niet, dan zullen ze misschien niets anders hebben. Er is een enorme stress wat die markt betreft. De steden hebben een verantwoordelijkheid. Natuurlijk gaat het niet alleen over studentenhuisvesting. Er is ook druk inzake betaalbaarheid op de huurmarkt, en op de koopmarkt. Er is een strijd om ruimte. Bijvoorbeeld grote studentensteden beschermen hun eigen aanbod omdat ze vinden dat er in de eigen stad ook nog jonge mensen moeten kunnen wonen. Dat is dus een moeilijk evenwicht.
Ik ben alleszins blij dat u die werkgroepen hebt opgestart. Ik hoop dat dat ook wordt uitgerold en dat er zones kunnen worden bepaald waar aan aanboduitbreiding kan worden gedaan en waar vooral wordt ingezet op betaalbare studentenhuisvesting. Mensen die veel kunnen betalen, zullen natuurlijk altijd wel iets vinden, maar voor gewone mensen die met twee gaan werken en die twee studenten hebben, is het eigenlijk niet meer normaal dat ze 600 euro per kot moeten betalen. Ik dring er dus op aan dat u als minister van Wonen nog verder zou samenzitten met de steden en met de minister van Omgeving, niet alleen om over dat probleem te overleggen, maar ook om tot resultaten te komen.
Minister Diependaele heeft het woord.
Ik denk dat we doen wat jullie vragen. We blijven dat overleg voeren. We zullen nu zien wat daaruit komt. Zoals gezegd in het antwoord, zal de uiteindelijke aanboduitbreiding voornamelijk gerealiseerd moeten worden door steden en gemeenten, door die ruimte te gaan bepalen, en door de onderwijsinstellingen zelf. Dat overleg blijft lopen. Misschien komen daar nog andere nieuwe zaken uit. Dat zullen we wel zien.
Mijnheer Slagmulder, ik ga niet vooruitlopen op het overleg door al te zeggen wat dat precies gaat zijn. Je kunt daar heel streng in gaan of je kunt dat kotlabel heel licht gaan uitvoeren. Maar ik zou dat liever nog overlaten aan het overleg. Uw tweede vraag heb ik, met alle respect, niet gehoord. Van mij mag u die gerust herhalen. Ik heb het niet begrepen.
Mevrouw Schauvliege, ik ben het er helemaal mee eens dat we moeten opletten met die betutteling. Ik weet niet of het voorbeeld goed gekozen was, want normaal gezien is een standaardplafond ongeveer 2,5 meter. Als je daar een halve meter af doet, heb je nog 1,9 meter. Dat zou 10 centimeter boven mijn hoofd zijn. Maar goed, ik begrijp in elk geval wat u bedoelt. Nu, dat ligt ook meestal aan de gemeentelijke bouwregels, waar die natuurlijk ook aan voldoen.
We hebben eerder al een gedachtewisseling gehad over het altijd zeer moeilijke evenwicht tussen woningkwaliteit en aanbod. Hoe strenger je gaat op die kwaliteit, hoe minder aanbod je hebt. Maar langs de andere kant willen we natuurlijk ook die kwaliteit niet loslaten. Veiligheid en gezondheid zijn twee zaken waar we niet op willen inboeten. Op comfort is dat natuurlijk al iets soepeler. Maar dat is een moeilijke. Dat is zoals met een elastiek een kar voorttrekken. Als je te hard trekt, schiet die in je gezicht. Het is een moeilijke discussie. Maar ik vind dat we ook niet zomaar mogen zeggen dat we de kwaliteit helemaal mogen loslaten, want dan ga je ook situaties zien die hier ook ter sprake zullen worden gebracht, en terecht, en die dan ook weer niet goed zijn. Dat is dus een moeilijk punt.
Mevrouw Van Volcem, ik ben het daar absoluut mee eens. Het gaat over het aanbod, en dan nog het juiste aanbod en het juiste segment van de markt waarop we moeten inzetten. Dat is een beetje hetzelfde met de onderkant van de private huurmarkt, de niet-studentenhuisvestingsmarkt, waar we specifiek dat aanbod moeten uitbreiden om te zorgen dat die prijzen weer genormaliseerd worden.
Nogmaals, je gaat dat aanbod nooit zomaar kunnen focussen op studentenhuisvesting, want als je daar alles op inzet, vergroot je je problemen bij de gezinswoningen. Je moet die twee samen gaan bekijken. En dat is een ruimtelijk gegeven. Dat is een vraag die vooral voor steden zal gelden. Het is niet toevallig dat Leuven de hoogste huizenprijzen van Vlaanderen heeft. Die druk van de studentenmarkt speelt daar ontegensprekelijk in mee. Gent zit ook bij de hogere. Dat heeft daarmee te maken. Ontegensprekelijk heeft dat daar ook een effect op. Je moet die twee dus samen gaan bekijken, en dat zal uiteindelijk effectief een vraag zijn van waar we studentenhuisvesting willen en waar we dat private huur- of koopaanbod en die gezinswoningen willen realiseren.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister, mijn tweede vraag ging over de bezorgdheid van VVS, die vreesde dat er toch wel wat communautaire problemen zouden zijn in Brussel op het vlak van studentenhuisvesting. Zij roepen de Vlaamse en de Brusselse overheid op om daarover in gesprek te gaan. Mijn vraag was of u ook van plan bent om dat te doen.
Heel eerlijk, ik weet niet of ons dat gemeld is.
Er is blijkbaar een overleg geweest met Brussel, maar daar zult u later nog eens naar moeten informeren. Excuus.
De vraag om uitleg is afgehandeld.