Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de reorganisatie van de schooljaarkalender
Verslag
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, naar aanleiding van de hervorming van het schooljaar in de Franse Gemeenschap is in dit parlement al verschillende malen gedebatteerd over een mogelijke toepassing hiervan in onze scholen. U hebt adviesvragen ingediend bij zowel de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) als de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en stelde tot aan de publicatie van die adviezen geen conclusies te trekken over eventuele verdere stappen. Het advies van de SERV was al eind april klaar en is kort besproken in de commissie van 5 mei. Recent is ook het Vlor-advies gepubliceerd.
De Vlor bekeek de vraag vanuit pedagogisch en onderwijskundig perspectief, maar onderzocht ook de impact van een herindeling op andere groepen in de samenleving zoals de vakantieopvang, het jeugdwerk en de studenten. Ter voorbereiding van het advies hebben alle ledenorganisaties hun achterban bevraagd: de scholieren, ouders, leraren, schoolbesturen enzovoort.
Bij de onderwijspartners blijkt er geen algemeen draagvlak te zijn voor een andere indeling van het schooljaar. In geen enkele organisatie was er een afgetekende meerderheid voor een reorganisatie, bij enkele organisaties is een duidelijke meerderheid tegen een inkorting van de zomervakantie en bij de andere organisaties zien we een meer gemengd beeld. De Vlor noemt een dergelijke maatregel “zeer ingrijpend, met een grote impact op onderwijs en de hele maatschappij” en ziet momenteel een gebrek aan wetenschappelijk bewijs voor het effect ervan. Daar komt nog eens bij dat het Vlaamse onderwijs nog altijd in crisismodus zit door het lerarentekort, de vluchtelingenopvang uit Oekraïne en een reeks grootschalige hervormingen. Wel vraagt de Vlor om de gevolgen van de reorganisatie in het Franstalige onderwijs goed op te volgen en te onderzoeken.
Het advies gaat nog verder; vanuit de grondige bespreking van de problematiek ving de Vlor belangrijke en interessante signalen op vanuit het onderwijsveld en andere betrokkenen. Volgens de Vlor is er nood aan een ‘globale aanpak’ van kansarmoede in het onderwijs, een grootschalig plan dus en geen geïsoleerde maatregelen, om zo de optimale leer- en ontwikkelingskansen van alle leerlingen te garanderen, zowel tijdens de schooltijd als tijdens de vakanties.
Tot slot vraagt de Vlor in het advies een fatsoenlijk debat over welzijn in het onderwijs. Want veel mensen zien niet dat ook tijdens de zomervakantie veel leerkrachten en directies nog lang of al vroeg weer aan het werk zijn. Men vergeet vaak dat directies maar een maand vakantie hebben. In een stresserende situatie zoals dit schooljaar is dat heel weinig. Als we daar nog gaan van afpitsen wordt dat dramatisch.
Minister, hoe evalueert u het advies van de Vlor?
De Vlor wil dus voorlopig geen kortere zomervakantie aangezien er geen draagvlak voor bestaat. Gaat het debat dan nu op slot voor de rest van de legislatuur in de zin dat er geen extra initiatieven ter zake meer zullen komen van u en/of de Vlaamse Regering? Of komt er alsnog een beleidsondersteunend wetenschappelijk onderzoek in dit thema binnen de Vlaamse schoolcontext?
Hoe evalueert u het advies van de Vlor inzake een globale aanpak van kansarmoede in het onderwijs? Welke eventuele extra initiatieven wilt u ter zake nemen, al dan niet in samenspraak met de minister voor Welzijn en Armoedebestrijding?
Hoe evalueert u het advies van de Vlor inzake de nood aan meer debat inzake welzijn en werkdruk bij het onderwijspersoneel? Welke eventuele extra initiatieven wilt u ter zake nemen?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, vorig jaar was er ook in Vlaanderen heel wat te doen over een eventuele herschikking van de schooljaarkalender toen duidelijk werd dat de zomervakantie in de Franse Gemeenschap wordt ingekort. De herfst- en krokusvakantie zullen er twee weken duren.
U liet toen weten advies te vragen bij alle belanghebbende organisaties binnen de sector onderwijs én daarbuiten om zo te polsen naar een eventueel draagvlak voor een herschikking in Vlaanderen.
Recent gaven een aantal instanties hun advies. De Vlaamse Jeugdraad stelt gelijkwaardige kansen voor alle kinderen, in het bijzonder voor degenen die in een kwetsbare situatie zitten, voorop. Een snelle hervorming van de jaarkalender zou het probleem niet voldoende aanpakken, aldus de Vlaamse Jeugdraad.
De Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten (OVSG) organiseerde een bevraging bij haar directies. Er blijkt geen draagvlak voor een herschikking van de schooljaarkalender. Meer dan zes op de tien directeurs van OVSG-scholen en -academies vinden het niet nodig dat de zomervakantie korter wordt. Ook leerkrachten en andere personeelsleden zijn niet meteen te vinden voor een kortere zomervakantie.
Recent bracht ook de Vlor advies uit. Men bekeek die vraag daar vanuit een pedagogisch en onderwijskundig perspectief. Alle ledenorganisaties bevroegen vooraf ook hun achterban. Deze elementen werden meegebracht naar het debat van de Vlor. Ook het onderzoek en de info uit de Franse Gemeenschap werden meegenomen.
De algemene trend is zowat overal dezelfde: een reorganisatie van de schooljaarkalender is nu niet aan de orde, momenteel ontbreekt hier een breed draagvlak voor. Toch sluiten de verschillende instanties een eventuele herschikking in de toekomst niet helemaal uit. Ze zijn allen bezorgd om de leerachterstand die bepaalde leerlingen oplopen tijdens de lange zomervakantie en wijzen ook op het belang van het mentaal welzijn in de sector die vaak onder druk staat.
Minister, hebt u al overlegd met de onderwijsverstrekkers en -vakbonden omtrent deze materie? En zo ja, wat waren daar de conclusies?
Wanneer voorziet u een definitieve beslissing over het al dan niet reorganiseren van het schooljaar?
Plant u wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van de zomerscholen die nu als middel tegen het oplopen van leerachterstand worden ingezet?
Minister Weyts heeft het woord.
Het advies van de Vlor werd door mij aangevraagd in juli van verleden jaar. Dat is inderdaad recent opgeleverd. Uit dat advies blijkt duidelijk dat er – momenteel in elk geval - geen algemeen draagvlak is bij de onderwijspartners voor een andere indeling van het schooljaar. Ik denk dat de conclusies van de SERV eigenlijk gelijklopend waren.
De Vlor adviseert om niet te overhaasten onder druk van de regeling in de Franse Gemeenschap. De Vlor vraagt wel om goed te monitoren wat er in het Franstalig onderwijs gebeurt, wat de gevolgen zijn van de beslissingen die genomen zijn. We gaan daar inderdaad een goed oog op houden.
Dit advies sterkt me in de overtuiging dat er vandaag wel andere katjes te geselen vallen, en dat een hervorming van de organisatie van het schooljaar geen prioriteit is. Ik ga daar momenteel ook geen afzonderlijk overleg over organiseren met koepels en/of vakbonden. De Vlor heeft alle standpunten mooi in kaart gebracht, ik denk niet dat ik dat werk moet overdoen.
Wat betreft de vraag naar wetenschappelijk onderzoek over de organisatie van het schooljaar: de thema’s voor OBPWO-onderzoek (onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek) hebben we voor 2022 vastgelegd. Voor 2023 zal daarna de cyclus worden opgestart. Het is wel zo dat ik nog wat vragen heb over de pedagogische impact van zo’n maatregel.
Er zijn ook nog wat openstaande vragen over het ‘zomerverlies’, dat regelmatig wordt aangeduid als reden, als verantwoording, voor een herschikking van de schoolvakanties. Een en ander is ook gebaseerd op strikt Angelsaksische studies. Mijn vraag is dan ook: wanneer treedt dat zomerverlies op? Is dat na zeven weken ook? Dan heb je niet zoveel gewonnen als je twee weken van de zomervakantie afknijpt. Kunnen we op die manier leerwinst over een heel schooljaar realiseren? Wat is de pedagogische impact van het oprekken van korte vakanties van één week naar twee weken?
Kortom, er zijn nog wel wat vragen. Ik bekijk ook in welke mate men de ingrepen in de Franse Gemeenschap ook wetenschappelijk opvolgt, wat daar de consequenties van zijn, ook op pedagogisch vlak.
Inzake de link met kansarmoede en armoedebestrijding, vind ik eigenlijk in het Vloradvies een ondersteuning van mijn visie dat dit het onderwijs overstijgt. De Vlor vraagt, terecht, dat ook andere beleidsdomeinen hun verantwoordelijkheid daarin opnemen. Dat is opnieuw de vraag om niet extra maatschappelijke en ouderlijke taken te gaan afschuiven richting onderwijs.
De stelling van de Vlor, ook al geuit in eerdere adviezen over kinderen in armoede, wordt ook gevolgd door het Rekenhof. Het kan, noch voor de Vlor, noch voor het Rekenhof, de bedoeling zijn dat scholen hun werkingsbudget moeten gebruiken voor armoedebestrijding. Scholen moeten daarvoor kunnen rekenen op ondersteuning van buiten onderwijs, bijvoorbeeld gemeentelijk flankerend onderwijsbeleid, lokaal sociaal beleid. Werkingsmiddelen dienen om gelijke kansen op het vlak van leerprestatie te bevorderen.
Onze kerntaak, onze metier, is om in het onderwijs effectief te zorgen voor opwaartse sociale mobiliteit van kinderen en jongeren, en hen op de sociale ladder te laten opklimmen door hen kennis en vaardigheden bij te brengen. Dat is onze kerntaak, dat is onze metier, in het onderwijs.
Tot slot, wat de zomerscholen betreft en de vraag naar een wetenschappelijke evaluatie: zo’n evaluatie hebben we in 2020 bij de eerste lichting laten uitvoeren. Dat onderzoek is gebeurd door het ExpertiseCentrum voor Effectief Leren (ExCEL) van de Thomas More hogeschool. Het eindrapport en de inspiratiegids die uit het onderzoek voortgevloeid zijn, hebben we bekendgemaakt. Ze zijn te vinden op de website van het departement Onderwijs. De onderzoekers komen in die evaluatie tot de conclusie dat de zomerscholen in diverse opzichten een succes waren, dat de beoogde doelgroepen ook effectief bereikt werden.
Ook in 2021 hebben we een oproep gelanceerd om de zomerscholen van vorig en dit jaar te laten evalueren. Daar zaten we met het probleem dat er geen onderzoekers hebben ingeschreven op die call. Nochtans hebben we er echt alles aan gedaan om de wetenschappelijke instituten en hogeronderwijsinstellingen te bewegen om daar effectief op in te schrijven. Zo hebben we een informatiesessie georganiseerd over het onderzoek, waar zes onderzoekers op intekenden, maar niemand heeft dan de stap gezet om dan effectief te gaan intekenen op wat vooropgesteld werd.
Ik kan in de marge wel nog even verwijzen naar analyses van Kristof De Witte en Joana Maldonado aan de KU Leuven van de interdiocesane proeven 2020. Daaruit bleek dat in gemeenten waar geen zomerschool werd ingericht, de leervertraging in 2021 significant verder opliep voor Nederlands, en niet significant voor wiskunde, terwijl in gemeenten waar wel een zomerschool werd ingericht, de leervertraging zowel voor Nederlands als voor wiskunde gestopt werd. Voor een vergelijkbare studie dit jaar zal ik de onderzoekers ondersteunen door hen alle data aan te leveren die wij ter zake tot onze beschikking hebben, zodat zij hun analyses kunnen doen.
Ik neem ook verschillende andere initiatieven om scholen te ondersteunen bij het uitwerken van een welzijnsbeleid op het niveau van hun eigen onderwijsinstelling. Bijvoorbeeld: volgend schooljaar komen er opnieuw opleidingen en supervisies voor vertrouwenspersonen. Personeelsleden kunnen bij de vertrouwenspersoon van hun school terecht wanneer ze moeilijkheden ervaren door psychosociale risico’s op het werk, zoals bijvoorbeeld de werkdruk.
De onderwijsinspectie werkt aan een planlastradar en aan een planlastcalculator. De Arteveldehogeschool en de Universiteit Gent hebben op mijn vraag een onderzoek over de versterking van het welzijnsbeleid in scholen uitgevoerd. De resultaten van dit project zijn recent – nog maar begin deze maand, denk ik, of deze week – vrijgegeven. Er is onder meer een inspiratiegids ontwikkeld waarin een overzicht gegeven wordt van de instrumenten en tools die scholen heel concreet kunnen inzetten in het vormgeven en versterken van hun welzijnsbeleid in hun eigen scholen.
De heer Laeremans heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw uitvoerig antwoord.
Er blijven toch nog een paar vraagjes over. Een, u zegt hierover heel wat dingen die mij de indruk geven dat het weinig zin heeft om hier deze legislatuur mee door te gaan. Maar misschien zou u dat beter expliciet zeggen: ‘Sorry, deze legislatuur zal het zeker niet meer zo zijn. Kom er niet meer mee af. We hebben andere katten te geselen.’ Misschien kunt u dat nog iets explicieter zeggen.
Twee, op welke manier gaan we dat Franstalig onderwijs volgen? U zegt dat we daar ‘een goed oog op gaan houden’. Dat is nogal vaag. U zegt te willen weten hoe dat daar wetenschappelijk wordt opgevolgd. Dat is natuurlijk een begin. Gaan zij resultaten delen enzovoort? Dat is misschien toch ook wel interessant om te weten.
Uiteraard blijven er vragen over. Wij delen die zeker. Is dat zomerverlies zo groot? Er zijn te weinig wetenschappelijke studies rond om dat te bevestigen.
U zegt dat de thema’s voor dat OBPWO al vastliggen, maar gaat u dat deze legislatuur nog als thema naar voren dragen of heeft dat, volgens u, ook geen zin meer? Daar zou ik graag toch nog wat duidelijkheid over krijgen.
Wat de evaluatie van de zomerscholen betreft, ik weet dat er vorig jaar geen kandidaten gevonden waren. Wordt er dit jaar geëvalueerd of is dat ook niet mogelijk? Misschien heb ik het slecht begrepen, maar worden die zomerscholen dit jaar dus wel of niet geëvalueerd? Dat is misschien toch nog interessant om te weten.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord, minister.
Ik denk dat de Vlor en iedereen die gehoord kon worden, grondig bevraagd is geweest en dat er grote betrokkenheid was, maar het resultaat is genuanceerd. Er is dus geen draagvlak en ik denk dat het ook een wijze beslissing is om dit deze legislatuur niet te doen. Toch vraag ik om de vinger aan de pols te houden, om te monitoren, om misschien toch mensen – al zijn het studenten – warm te maken om te onderzoeken vanaf wanneer dat leerverlies precies ingaat. Ik hoor mijn eigen zinnen herhaald worden, maar het is echt wel belangrijk, minister, om te weten wat de impact van de vakantie is, ook vertrekkende vanuit het verhaal van onze Waalse vrienden.
Het transversaal beleid voor gelijke kansen binnen en buiten onderwijs is een belangrijk verhaal en werd ook meegenomen in de Vlor. Ik denk dat dat een duidelijke boodschap is. Het is inderdaad een transversaal beleid en het overstijgt onderwijs, maar dat ontslaat niemand ervan om daar aandacht voor te hebben, want, minister, in een ander dossier rond welzijn en onderwijs haalde ik ook al aan dat het er in de hoofden van leerlingen of gezinnen die in kansarmoede leven echt niet toe doet vanwaar de middelen komen. We hebben daar dus een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Dat ontslaat niemand van zijn of haar opdracht.
Het is goed dat er aandacht is voor het welzijn van leerkrachten. In het verleden hebben collega Grosemans en ikzelf daar ook wel een aantal vragen over gesteld. Ik denk dat de boodschap van vorige week, dat daar inderdaad een tool voor gemaakt werd, ons alleen positief kan stemmen. Maar – en dat wil ik ook nog een keer benadrukken, collega’s – in het Vlor-advies staan er ook kritische voorwaarden. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we die er ook bijnemen. Het zijn voorwaarden om werk te maken van een onderwijsbeleid dat kansen biedt voor elke leerling.
Er is nog iets heel belangrijks, minister, dat ik graag wil aanhalen. Misschien is dit ook een ideale gelegenheid om het discours van de zogezegde grote hoeveelheid vakantiedagen van directies, leraren en ander personeel in onderwijs te doorbreken en daardoor een realistische boodschap over te brengen, namelijk – en collega Laeremans haalde het ook aan – dat als je kijkt naar wat directeurs van vakantie hebben tijdens de grote vakantie, dat geen twee maand of zeven weken zijn, maar – als het goed gaat – twee en een halve week. Dat wil ik ook wel nog een keer onderstrepen en ik denk dat we dat vanuit het parlement en de regering kunnen uitdragen.
Mevrouw Vandromme, u was in elk geval heel expliciet: niet meer deze legislatuur.
De heer Danen heeft het woord.
Zoals het goede democraten betaamt, zijn we geneigd om adviezen – zeker als ze eensluidend zijn – te volgen. Maar ik moet toch wel zeggen dat ik heel wat bezorgdheden terugvind in de adviezen, zowel in die van de Vlor als die van de Vlaamse Vereniging van Studenten, de vakbonden en de schooldirecties. De schooldirecties hebben bevragingen uitgevoerd over deze kwestie.
De minister is al ingegaan op enkele bezorgdheden, maar ik wil er ook nog enkele uitlichten. Hoe kunnen we dan wel tegemoetkomen aan de leerkloof en de leerachterstand? We zien namelijk dat er een scheeftrekking is tussen sociaal-economisch sterkere kinderen en kinderen die uit meer kwetsbare milieus komen. Die eerste groep heeft allicht wel wat meer kwalitatieve vakanties waar ze veel leren en waar ze ook leefervaringen opdoen. De vraag is hoe we voor alle kinderen kunnen zorgen voor een kwaliteitsvolle tijdsbesteding in de vakanties. Maar het personeel en de studenten zelf vragen ook om échte rust tijdens de vakantie, om échte deconnectie. Ik denk dat je ook tijdens de andere vakanties tot rust en tot deconnectie zou moeten kunnen komen. Dat is vandaag minder het geval. Ik denk dus dat er op dat vlak ook heel wat werk aan de winkel is, om te zorgen dat vakantietijd ook rusttijd is, zowel voor het personeel als voor de leerlingen.
Minister, u zegt dat de school een vijver is voor opwaartse sociale mobiliteit. Dat zijn scholen zeker geweest en dat zijn ze vandaag nog, maar die zogenaamde democratisering van het onderwijs is wel voor een stuk gestokt. Ik heb in mijn vorige tussenkomst gezegd dat kinderen in een sociaal-economisch zwakke positie, bijvoorbeeld waarvan de ouders zelf niet gestudeerd hebben, heel moeilijk doorstromen naar het hoger onderwijs. Ook dat is een problematiek die we vandaag moeten meenemen. Het klopt natuurlijk dat er in Vlaanderen weinig onderzoeken zijn naar ‘summer loss’. Maar dat kan natuurlijk ook moeilijk, want je kan moeilijk vergelijken met de situatie waarin de vakantie korter zou zijn. Dat kan je gewoon niet onderzoeken. Als die situatie zich voordoet, moeten we kijken naar andere onderzoeken, en allicht zijn de situaties weinig vergelijkbaar.
Ik wil besluiten met een constructieve suggestie die aansluit bij die van mevrouw Vandromme. Minister, u zegt dat het moeilijk is om onderzoekers te vinden om de zomerscholen te evalueren en om die summer loss te bekijken. Ik denk dat dat een heel interessant onderwerp zou zijn voor een doctoraatsonderzoek en wil doctoraatsstudenten dus uitnodigen om daar onderzoek naar te doen.
Ik denk dat het goed is om dat advies van de Vlor te hebben. Dan kunnen we het ook zwart op wit lezen. Als daar doctoraatsonderzoek naar uitgevoerd wordt, is dat geen probleem voor mij. Toen ik de eerste keer het idee hoorde opperen om die zomervakantie in te korten, had ik als voormalige leerkracht het buikgevoel dat dat geen goed idee was. Ik kom wel in heel veel scholen en heb ook nog veel contact met mijn ex-collega’s en met directeurs. Zij zeggen allemaal één ding: laat ons nu eens even gerust! Die coronacrisis heeft er echt wel zwaar op ingehakt in sommige scholen en ook de Oekraïnecrisis is daar nog eens bovenop gekomen. Zij zijn daar echt geen vragende partij voor. Dat blijkt ook uit het advies van de Vlor.
Er zijn inderdaad nog heel veel vragen. Laten we verder die zomerscholen evalueren, laten we bekijken of het echt een leerwinst oplevert als we de vakantie inkorten van acht tot zes weken. Laten we ook kijken naar Wallonië, waar die beslissing wel heel erg snel werd genomen en waar er trouwens ook veel tegenstand bestaat. Laten we daar eerst naar kijken en laten we die inkorting zeker deze legislatuur niet invoeren.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Bij het afscheidsfeest op mijn vroegere school hoorde ik identiek hetzelfde: alstublieft, het zijn heel zware dagen, iedereen zit op zijn tandvlees. Ze hadden wel de gedachte dat de leerachterstand weggewerkt moet worden, daar zijn ze zich van bewust. Maar in de zomerperiode willen ze even bijkomen. Ze hebben enkele zeer zware jaren achter de rug. Niemand kon daaraan doen, maar dat is wat je op het werkveld hoort.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik krijg niet elke dag te horen dat men mij een gebrek aan explicitering verwijt. (Gelach)
Ik ga hier geen extra toertjes meer rond draaien. De adviezen waren afdoende duidelijk. In de huidige constellatie spreekt deze commissie zich ook vrij eenduidig uit over het feit dat er wel degelijk andere prioriteiten zijn, andere katten te geselen vallen, ik verwijs naar de onderwijskwaliteit en het lerarentekort.
We moeten deze revolutie niet gaan doorvoeren in het onderwijs. Het is trouwens niet alleen in het onderwijs een revolutie maar in alle maatschappelijke geledingen.
Dat belet niet dat we de evolutie in de Franse Gemeenschap nauw gaan opvolgen. Het is me nog niet duidelijk in welke mate men daar – ik zal collega Désir daaromtrent contacteren – al wetenschappelijk onderzoek heeft uitbesteed om zich te vergewissen van de consequenties in de brede samenleving en op pedagogisch vlak. Daarom ben ik nog een beetje terughoudend. Ik moet geen onderzoeken gaan bestellen als men die in de Franse Gemeenschap al kan uitvoeren, gekoppeld aan de praxis.
Ik had graag een wetenschappelijke externe evaluatie van de zomerscholen gehad. Men heeft daar niet op ingetekend, dus doen we het zelf, met de administratie. We organiseren een bevraging richting de organisatoren, de kinderen, de ouders. We zorgen wel voor een evaluatie, maar van een andere aard. Ik heb van professor De Witte begrepen dat hij zijn onderzoek aangaande leerprestaties zal herhalen. Ook daar kunnen we wel wat data destilleren.
De heer Laeremans heeft het woord.
Voorzitter, ik sluit me aan bij uw conclusies. De minister heeft dat nog eens bevestigd. Dat is positief, we moeten dat afsluiten nu, en de andere prioriteiten, zoals het lerarentekort en dergelijke, eerst aanpakken. Ik hoop dat alle directies en leerkrachten van een welverdiende vakantie genieten.
Ik ga nog even in op wat de heer Danen zegt over deconnectie en dergelijke. Dat zou ook in de andere vakanties moeten kunnen, maar dat is niet zo evident. Als leerkracht geef je soms wat grotere taken, zoals voor Nederlands of economie, en daar geven ze wat meer tijd voor, een maand bijvoorbeeld, in te dienen na de Krokusvakantie bijvoorbeeld. Als de leerlingen daar op de laatste zondagavond van de Krokusvakantie aan beginnen, is dat natuurlijk te laat. Maar je moet die taak wel eens ergens opgeven, hen voldoende tijd geven enzovoort. Zo ben je nooit helemaal gedeconnecteerd. Je weet dat het schooljaar nog doorloopt, dat je nog een en ander moet afwerken, en dan ben je nooit helemaal gerust. Daarom is de rust in de zomervakantie zo belangrijk. Ik hoop dat dat zo kan blijven. Ik ben benieuwd naar de evaluatie in het Franstalig onderwijs, maar we moeten daar onze zomerrust nu zeker niet voor opofferen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik heb daar niets aan toe te voegen. Alles is gezegd. Er is duidelijke taal gesproken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.