Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de vernietiging door het Grondwettelijk Hof van de nieuwe eindtermen voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs
Vraag om uitleg over de vernietiging door het Grondwettelijk Hof van de nieuwe eindtermen voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs
Interpellatie over de vernietiging van de eindtermen voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs door het Grondwettelijk Hof
Verslag
Goedemiddag collega’s. Ik denk dat het de eerste keer is dat we een interpellatie in deze commissie hebben in deze legislatuur. Daarom geef ik even mee dat het werkt volgens chronologie van indiening. De spreektijd is voor de eerste vraagsteller vijf minuten, voor diegenen die wensen tussen te komen ook vijf minuten, en voor de indiener van de interpellatie – de heer Laeremans – vijftien minuten.
De heer Daniëls heeft het woord.
Op donderdag 16 juni heeft het Grondwettelijk Hof de nieuwe eindtermen tweede en derde graad van het secundair onderwijs vernietigd. Deze eindtermen vormden een onderdeel van de modernisering van het secundair onderwijs. Ze dienen om de kwaliteit van het onderwijs te versterken.
Voor de geschiedenis geef ik nog even mee dat we dit traject eigenlijk al vorige legislatuur gestart zijn, met die heel brede festivals waar iedereen op aanwezig was. De insteek was: wat moet je kennen op het einde van je onderwijs?
Dan is er heel hard gewerkt, tot en met een studiebezoek aan Denemarken, waar we LEGO Technic en LEGO Education bezocht hebben. Op dat moment zijn er belangrijke beslissingen genomen door minister Crevits en de toenmalige regering, op haar voorstel. Dat heeft dan verder uitwerking gekregen in een voorstel van decreet om te gaan werken met zestien sleutelcompetenties en, daarbinnen, meer duidelijk geformuleerde eindtermen.
Ik stel nu vast dat het Grondwettelijk Hof die eindtermen volledig heeft vernietigd. Ik heb daar echt gemengde gevoelens bij. Gemengde gevoelens omdat het om werk gaat van heel veel mensen, van twee ministers, zowel minister Crevits als minister Weyts, van twee regeringen, van heel veel mensen in het onderwijs die betrokken zijn, experten, universiteiten, leerkrachten … Die hebben daar heel veel werk in gestoken.
Men is ook al met die eindtermen aan de slag gegaan. Het is dus niet zo dat we met een tabula rasa begonnen. Vanuit de N-VA-fractie, en ook vanuit mezelf, stonden we echt open voor de kritiek die er was, die eerst van het beroepssecundair onderwijs (bso) en het kunstsecundair onderwijs (kso) kwam. Zij maakten zich zorgen over de verhouding tussen algemene vorming en beroepsvorming. Ik vond dat eigenlijk – als ik de eindtermen las – een terechte bedenking.
Maar er zijn twee kanten aan. Langs de ene kant stellen we vast dat de technici van vandaag – als je bijvoorbeeld een centrale verwarming installeert – ook halve IT’ers moeten zijn om die modules te kunnen programmeren. Daar zit dus wel wat marge op, van de ene richting naar de andere.
Ik denk dat er een goede stap is genomen door die praktijkcommissie te installeren. Die praktijkcommissie moest dat evenwicht bekijken, moest kijken waar we kunnen zorgen dat de eindtermen toch kunnen worden gerealiseerd, of waar de praktijkvorming of de kunstvorming in het gedrang komt. Het Grondwettelijk Hof heeft die nu allemaal vernietigd, maar niet die van de eerste graad, voor alle duidelijkheid. Die zijn er nog altijd.
Ik zal het nog eens zeggen: ik heb op bepaalde momenten vreugdetweets en -berichten gezien van mensen die blij waren dat de eindtermen vernietigd waren. Ik denk, collega’s, als we hier in dit parlement zitten, dat er weinig is om blij over te zijn. Ik heb ook vastgesteld op het terrein en bij leerkrachten dat er geen grote vreugdefeesten zijn losgebarsten toen die eindtermen vernietigd werden.
We zijn nu natuurlijk op een punt – en daar gaan een aantal van mijn vragen over, minister – dat we moeten vragen: wat nu? Gelukkig heeft het Grondwettelijk Hof wel voorzien dat we nog een aantal jaren kunnen blijven werken, dat er geen vacuüm ontstaat. Maar ik stel toch vast, collega’s, dat de marges die we hebben, de handvaten die we hebben als parlementsleden om in onderwijs in te grijpen, om in onderwijs dingen te doen rond kwaliteit, iets waar we dagelijks mee worden geconfronteerd, beperkt zijn. Die eindtermen zijn daar een onderdeel van.
Voorzitter, ik zal me proberen houden aan de spreektijden die u net uiteengezet hebt. Ik kom tot mijn vragen aan de minister.
Welke gevolgen zal de uitspraak van het Grondwettelijk Hof hebben voor de inspanningen die scholen, leerkrachten maar ook uitgeverijen reeds gedaan hebben? Daar hebt u voor een deel al op geantwoord in de pers. Welke impact heeft de uitspraak voor de werking van de praktijkcommissie? Want die ging nu net die eindtermen afwegen met de praktijk.
Op welke manier zal – nu de eindtermen vernietigd zijn – de onderwijskwaliteit in het secundair onderwijs en de aansluiting op het hoger onderwijs worden gegarandeerd? Want de bedoeling van de eindtermen was juist dat die aansluiting beter wordt.
De bedoeling was ook – en daar sluit ik mee af – dat leerkrachten weer goed wisten wat de overheid vraagt, wat het parlement vraagt, en dat ze bijgevolg ook goed zouden weten wat erbij komt door structuren, koepels, leerplannen, enzovoort. Want dat is die onderwijsvrijheid. Dat is dus ook een vraag waar ik nog altijd mee zit, minister.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat de heer Daniëls de context al bijzonder goed geschetst heeft. Ik bewaar mijn – niet mis te verstane – bedenkingen bij hoe het allemaal gelopen is voor mijn repliek. Want de eerste vraag die ik nu heb, is een vraag voor de minister. Dat is een vraag waar ik echt van wakker lig, namelijk: wat nu? Wat na de vernietiging van die eindtermen? Want ik word ook echt niet blij van die beslissing. Ik denk dat die vernietiging ons onderwijs, op een al bijzonder moeilijk moment, in een soort van chaos stort en dat vooral onze leerkrachten en onze leerlingen daarvan het slachtoffer zijn. Ik zie het nog altijd echt als een strijd tussen enerzijds de Vlaamse overheid, de Vlaamse Regering en anderzijds, in eerste instantie, het Katholiek Onderwijs, over wie nu uiteindelijk het laatste woord heeft over wat er gegeven wordt in de klas. Ik kom daar straks nog op terug.
Ik vind het dus vooral erg dat leerlingen op deze manier tussen twee systemen dreigen te vallen. Inderdaad, er is nu een overgangsperiode. In sommige scholen zijn ze natuurlijk gestart met die nieuwe eindtermen, maar er zullen ongetwijfeld scholen zijn die nu beslissen om terug te gaan naar de oude eindtermen. Ik vind dat geen goede manier van werken.
Ik denk natuurlijk ook heel erg aan de leerkrachten, onze sowieso al overwerkte leerkrachten, die in volle coronacrisis, op het moment dat er ook nog eens een digitaliseringsgolf moest worden uitgerold, soms al twee jaar bezig waren met het voorbereiden van de invoering van die nieuwe eindtermen, die al dat werk nu verloren zien gaan en die eigenlijk de boodschap krijgen dat ze helemaal opnieuw moeten beginnen. Op een moment dat we de job aantrekkelijker willen maken en dat we aan mensen willen aanraden om voor het onderwijs te kiezen, vind ik dat eigenlijk onbegrijpelijk. Dat is een signaal dat volgens mij heel veel mensen die vandaag op het veld staan bijzonder demotiveert.
Zoals ik daarnet al zei, is mijn eerste vraag natuurlijk: wat nu? Mijn vragen liggen ook in lijn met die van de heer Daniëls. Minister, kunt u zelf wat dieper ingaan op hoe u de impact van deze beslissing inschat op leerlingen en leerkrachten die reeds met de nieuwe eindtermen van start zijn gegaan?
Hoe kijkt u nu – dat is de vraag van 1 miljoen – naar de toekomst van die nieuwe eindtermen? Welke volgende concrete stappen zult u nemen? Kunt u al een tip van de sluier oplichten aangaande de methodiek die u daarvoor in gedachten hebt? Wilt u op dezelfde manier werken, met ontwikkelcommissies? Hoe ziet u dat? Welke timing stelt u daarvoor voorop? Ik heb u al horen zeggen dat u voor het einde van deze legislatuur wilt landen, maar hoe dan?
Ik denk dat het echt het moment is om daar een politiek front rond te vormen. Wij denken dat het echt wel het moment is om daar opnieuw – zoals vorige legislatuur trouwens ook geprobeerd is – een verhaal van te maken waarbij alle politieke partijen de handen in elkaar slaan en, over de grenzen van meerderheid en oppositie heen, proberen om zelf naar eindtermen toe te werken, zodat we tot een gedragen kader komen, dat daarna niet in vraag wordt gesteld.
De heer Danen heeft het woord.
Het is vandaag dag op dag een week geleden, op ongeveer hetzelfde uur en met dezelfde samenstelling in deze zaal, dat het nieuws binnenkwam dat het Grondwettelijk Hof de eindtermen vernietigd had. Ik moet zeggen dat ik zelf ook een beetje ongemakkelijk werd van sommige hoeraberichten. Ik denk dat niemand hierom blij kan of mag zijn. Het lijkt ook wat op een machtsstrijd: wie heeft het meest te zeggen? Ik denk dat we in de eerste plaats vooral moeten kijken naar onze kinderen en ook naar onze leerkrachten en directies, om te zien hoe zij daar verder mee omgaan. Het lijkt ook wat op een perfecte storm: er is een tekort aan leerkrachten om leerlingen alle leerstof bij te brengen. De vraag vandaag is dan hoe het nu zit met die leerstof. Wat moet er gebeuren? Het lijkt me logisch dat u zo snel mogelijk duidelijkheid schept over hoe het nu verder moet. Dat is volgens mij vandaag de enige relevante vraag: wat nu?
Want de vernietiging van de eindtermen kan voor heel wat chaos zorgen. Momenteel werkt het eerste jaar van de tweede graad al volgens die nieuwe eindtermen. Ze kunnen weliswaar tot schooljaar 2024-2025 gehandhaafd worden volgens het Grondwettelijk Hof. Maar de vraag is of dat wenselijk is. Dat wil namelijk zeggen dat iemand die vandaag in het derde jaar van het secundair onderwijs zit, tot en met het zesde jaar als enig contingent de nieuwe eindtermen gevolgd zou kunnen hebben. Maar de vraag is natuurlijk of dat een wenselijke situatie is. Want de eindtermen zullen al snel weer vervangen moeten worden en er dreigen heel wat leerlingen tussen wal en schip te vallen.
Er zullen dus specifieke maatregelen genomen moeten worden, alsof er nog niet genoeg werk aan de winkel is. Minister, u moet, wat ons betreft, zo snel mogelijk met het brede onderwijsveld samenzitten om ervoor te zorgen dat dit opgelost raakt. De emmer van onze leerkrachten is al overvol, en die van heel veel ouders, studenten en leerlingen ook. Deze druppel kan er niet meer bij.
Ik heb daarom de volgende vragen.
Welke stappen zult u zetten? Met andere woorden: wat nu?
Welke mogelijke oplossingen ziet u vandaag?
De heer Laeremans heeft het woord.
Een interpellatie was de enige manier om dit deze week nog geagendeerd te krijgen. Anders was het volgende week geweest. We hebben ervoor gekozen om het niet in de plenaire vergadering te doen, omdat we denken dat dit te belangrijk is om met zeven op een rijtje te gaan staan en allemaal dezelfde vraag te stellen. Ik denk dat we er beter dieper op kunnen ingaan en er rustiger over kunnen praten. Het derde voordeel was voor mij dat er iets meer over gezegd kan worden.
Minister, collega’s, in februari vorig jaar hebben we hier de discussie gevoerd over de nieuwe eindtermen. Als Vlaams Belang hebben wij toen zeer uitdrukkelijk gesteld dat we achter het principe van die nieuwe eindtermen stonden, dat er in de ontwikkelcommissies zeer ernstig werk was geleverd om die op te stellen, maar dat men heeft nagelaten om te snoeien in het totaalpakket. Een lasagne met 16 competentielagen is niet erg behapbaar. De signalen vanuit het Katholiek Onderwijs Vlaanderen (KOV), de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en de Raad van State waren overduidelijk. Met 32 wekelijkse lestijden is dit allemaal niet haalbaar en op die manier komt de vrijheid van onderwijs in het gedrang. Bovendien zal de extra theoretische vorming – vooral in kso, tso en zeker bso – ten koste gaan van de praktijkvakken, wat nu al problematisch is op de arbeidsmarkt omdat men daar steen en been klaagt over het praktijkniveau van de pas afgestudeerden.
Er werden veel te veel maatschappelijke verwachtingen naar de eindtermen doorgesluisd, die ook allemaal tijd opslorpen, waardoor de essentie van de richtingen uit het oog wordt verloren. En de praktijkcommissie die was opgericht om de pil te vergulden kreeg amper een jaar tijd om bij te sturen – dat is intussen wel verlengd – ondanks onze vraag om die meteen tot vier jaar te verlengen. Dat waren voor ons voldoende redenen om ons te onthouden bij de stemming en me dunkt dat we het bij het rechte eind hadden.
Vreemd genoeg hadden u en de partijen van de meerderheid daar allemaal weinig oren naar en wilden jullie zo snel mogelijk met die nieuwe eindtermen aan de slag, zonder zo’n noodzakelijke extra snoeibeurt te houden. De tegenstand zou na een tijdje wel wegebben, dat was wellicht het idee. Allicht willen jullie een trofee om mee uit te pakken. Dat is allemaal menselijk, maar misschien toch niet zo verstandig.
En kijk, het Grondwettelijk Hof heeft het hele werkstuk nu van tafel geveegd. Dat is niet leuk, dat vindt niemand hier leuk, dat is duidelijk. Maar het was wel te verwachten. Bij cd&v reageerde men – bij monde van de oude en de nieuwe voorzitter – verheugd op de uitspraak, terwijl ze het decreet nochtans hadden goedgekeurd. Ik citeer: “Goede zaak. Te veel regelneverij en overheidsbetutteling maakt het onderwijs kapot. Laat leerkrachten lesgeven en focus op kerntaken.” Open Vld stuurde een beschuldigende tweet naar de minister. “Alweer fluit de rechter Vlaanderen terug … Alle goede bedoelingen ten spijt: zo kan het niet verder. Vlaanderen heeft een onafhankelijke juridische dienst nodig om duidelijk te maken dat de Grondwet/Internationale wetten geen vodje papier zijn.” De N-VA was op z’n zachtst gezegd niet opgezet met de reacties van haar coalitiepartners. De tweets van collega Ronse spraken boekdelen. Ik ga ze nu niet citeren. Kortom, de sfeer in de meerderheid was onderkoeld. Een coherent beleid was ver te zoeken en bij de directies en leerkrachten hebben jullie alvast geen goede punten gescoord.
Maar, collega’s, ik wil geen zout in de wonde blijven strooien. Het gaat erom hoe we hier nu mee verder moeten. Dat is waar de ouders, de leerlingen, de leerkrachten en ook de uitgeverijen een antwoord op willen. En ik citeer graag wat uitvoeriger uit het artikel in De Morgen van afgelopen zaterdag van de hand van de intussen welbekende Philip Brinkman, voorzitter van de Commissie Beter Onderwijs. Hij heeft het eerst over de oorlog die er in het onderwijs gevoerd is. Hij zegt: “Elke oorlog kent winnaars en vooral veel verliezers, aan beide kanten. Wellicht is de grondwet met de vrijheid van onderwijs wel de grote overwinnaar in deze ideologische onderwijsoorlog rond de eindtermen, maar zijn de leraars en leerlingen de grote verliezers. […] Want de leerkrachten en leerlingen (en ouders) zitten met de gebakken peren. De leerkrachten die de voorbije jaren uren vergaderd en gewerkt hebben om de eindtermen te concretiseren, zijn weer kop van Jut. Al het werk is voor niets geweest.” Maar hij hoopt op vrede. “Durven de politieke verantwoordelijken (van alle partijen), de koepels met hun begeleidingsdiensten, de inspectiedienst en het departement onderwijs de hand in eigen boezem te steken? Hopelijk wordt daarna snel de hand uitgestoken naar de overkant en worden de handen in elkaar geslagen.” Hij reikt ons daarvoor een oplossing aan. “Misschien moeten de beleidsmakers (parlement en koepels) advies 14 van het expertenrapport (her)lezen. Dit luidt: helder omschreven eindtermen formuleren ter bevordering van het cognitief leren. In een dertigtal regels wordt de vinger op de wonde gelegd. Oplossing? De eindtermen (die beter minimumdoelen of basisdoelen genoemd worden) moeten meer aansluiten bij de corebusiness van het onderwijs. Hiertoe moet het curriculum ontvet worden. Boosdoener nummer 1: de 16 sleutelcompetenties (2018) met allerlei maatschappelijke uitdagingen die aan de basis liggen van de nieuwe eindtermen. Het onderwijs kan deze 16 sleutelcompetenties niet waarmaken. Beste beleidsmakers: maak uw huiswerk opnieuw, zet de schaar in de 16 sleutelcompetenties en formuleer heldere, ambitieuze eindtermen.”
Dat lijkt me allemaal heel duidelijk, collega’s. Wij vinden dat een uitstekend voorstel. We keren terug naar de basis, naar wat het parlement destijds wilde: een beperkte set sober geformuleerde, competentiegerichte en evalueerbare eindtermen.
Minister, u hebt intussen aangegeven dat u opnieuw met de partners aan tafel wilt gaan zitten. U wilt, meer dan terecht, het probleem niet doorschuiven naar de volgende legislatuur. U wilt in één beweging er ook de eindtermen voor het basisonderwijs bij betrekken. Dat die laatste vlot zouden worden getrokken, lijkt ons een goed voornemen, maar de vraag is of we de kar dan niet gaan overladen. Daar moeten we goed over waken.
Minister en collega’s, ik kom tot mijn vragen:
Minister, hoe reageert u op het arrest van het Grondwettelijk Hof? Erkent u dat u te voortvarend bent geweest inzake de eindtermen en te weinig rekening hebt gehouden met de fundamentele bezwaren?
Welke initiatieven neemt u om het overleg over de eindtermen opnieuw leven in te blazen en te zoeken naar een consensus?
Wat gebeurt er, zoals collega Daniëls ook al vroeg, met de praktijkcommissie die zich bezighoudt met die eindtermen? Wordt die vervangen door een ‘afslankcommissie’?
Wat moet er gebeuren met de tijdelijke toepassing van de eindtermen voor de volgende jaren? Hoe reageert de minister op de suggestie van het Katholiek Onderwijs om werk te maken van een overgangsregeling?
Minister, hoe brengt u de regering opnieuw op één lijn om ervoor te zorgen dat er op korte termijn duidelijkheid komt?
Hoe garandeert u dat de Vlaamse Regering alsnog uitvoerbare eindtermen realiseert die bijdragen aan het engagement van de regering om het onderwijsniveau opnieuw op te krikken?
Minister Weyts heeft het woord.
Hoe reageer ik op dat arrest? Wel, ik reageer op de enige mogelijke manier. Wanneer je vaststelt dat het werk van twee regeerperiodes, van verschillende kabinetten, van honderden mensen in de ontwikkelcommissies – leerkrachten, experten, administraties – wordt goedgekeurd in het Vlaams Parlement zonder één tegenstem, dan ben je vanzelfsprekend teleurgesteld als dat vervolgens wordt vernietigd. Dat is ook zo omdat het in essentie gaat over onderwijskwaliteit. Wij hebben van overheidswege nu niet bepaald gek veel instrumenten om in te gijpen op die onderwijskwaliteit en de lat hoger te leggen. Het instrument daarvoor zijn net die eindtermen.
We hadden een groot doel met de nieuwe eindtermen: de lat hoger leggen. Maar het was geen dictaat, integendeel. De eindtermen werden ontwikkeld door de onderwijsverstrekkers zelf, door leerkrachten, door experts. Uiteindelijk is dat werk door de politiek goedgekeurd.
We hebben de bezorgdheden omtrent de implementatie altijd ernstig genomen. Men kan absoluut niet zeggen dat we daar geen rekening mee hebben gehouden, integendeel. De enige ingreep die ik als bevoegd minister nog heb gedaan, betrof de verhouding tussen algemene vorming en technische en beroepsvorming. Dat kwam er na samenspraak met directeurs van betrokken scholen.
We hebben ook een gedoogperiode voorzien waarbij we de eerstkomende twee jaar niet zouden verwachten dat alle scholen er in september 2022 volledig up and running mee aan de slag zouden gaan. Als je weet dat de eindtermen 26 jaar lang niet gewijzigd zijn, dan moet je scholen de nodige tijd gunnen om die in de praktijk te kunnen uitrollen. We hebben twee jaar gedoogperiode gegeven. Dat wil zeggen dat de onderwijsinspectie scholen niet kon beoordelen op grond van het al dan niet geheel of gedeeltelijk naleven of uitrollen van die eindtermen.
Om tegemoet te komen aan de terechte bezorgdheid omtrent de haalbaarheid op het terrein, hebben we een praktijkcommissie op poten gezet. Zij moet erop toezien of men met de eindtermen, zoals ze geformuleerd zijn in de ontwikkelcommissies, in de praktijk wel aan de slag kan. Ze moet nagaan of dat geen problemen met zich meebrengt en eventueel moet ze ook suggesties tot wijziging en bijschaven van die eindtermen overmaken.
Al die zaken in acht genomen – de dalende onderwijskwaliteit, het grote draagvlak binnen onderwijs en binnen politiek en de tegemoetkomingen aan de bezorgdheden – was het natuurlijk een opdoffer toen de eindtermen vernietigd bleken. Ik doe daar niet flauw over. We wilden de lat hoger leggen en we zijn teruggefloten: ik, als minister, wij als regering, wij als parlement, en natuurlijk ook alle mensen die betrokken waren bij de ontwikkeling van de eindtermen.
Maar u weet dat ik het vermogen bezit om ook in een plas water de zon te zien schijnen. Dat is in dezen niet veranderd. Er is dus een momentum en dat wil ik dan ook wel aangrijpen. Men heeft het over ‘de essentie’. Welnu, laten we dan aan de slag gaan. Het voordeel is dat we wel de nodige tijd krijgen. Het arrest bepaalt dat de eindtermen aangepast moeten worden tegen het schooljaar 2025-2026. Ik wil daar natuurlijk niet zo lang mee wachten. Mevrouw Vandromme, u zei dat scholen dan kunnen beslissen om de eindtermen naast zich neer te leggen, maar dat is niet zo. (Opmerkingen van Loes Vandromme)
Dan heb ik uw discours verkeerd begrepen. (Opmerkingen)
Ik bedoelde natuurlijk mevrouw Goeman. Ik keek wel in de goede richting, maar ik sprak de verkeerde naam uit. In sommige dossiers verwissel ik de namen, niet toevallig in dit dossier. (Gelach)
Maar het is dus niet zo dat scholen kunnen beslissen om andere eindtermen te hanteren. Ze blijven van kracht, minstens tot het schooljaar 2025-2026, tenzij de decreetgever andere eindtermen goedkeurt.
Zoals gezegd, wil ik dus sneller gaan. Ik ben ook onmiddellijk rond de tafel gaan zitten met de onderwijsverstrekkers, deze week nog. We hebben daar al enkele afspraken gemaakt. Ik zie convergentie rond drie krijtlijnen. De eerste is de timing: we gaan deze opdracht niet doorschuiven naar een volgende regeerperiode. In theorie zouden we dat kunnen doen, omdat de deadline het schooljaar 2025-2026 is, maar we hebben de ambitie om zo snel mogelijk te gaan.
Ten tweede zijn we het ook eens over het kader. Iedereen beseft het belang van een duidelijk kader en een goed doorgesproken methodiek. Voor aanvang van al het andere werk, hoop ik daarover overeenstemming te bereiken in het overleg met de onderwijsverstrekkers – zonder technici dus, gewoon met de onderwijsverstrekkers. Ik denk dat we op die manier sneller kunnen werken en ook latere betwistingen kunnen vermijden.
Ten derde is er convergentie inzake het vertrekpunt. In beginsel kunnen we vertrekken van de bestaande eindtermen, om dan natuurlijk wel volledig tegemoet te komen aan de bezwaren geuit in het arrest, bijvoorbeeld over de gedetailleerdheid, de haalbaarheid en de nodige ruimte voor een eigen pedagogisch project.
Eigenlijk is er nog een vierde element: we moeten meteen ook van het momentum gebruikmaken en proberen om ook een akkoord te bereiken over het kader en de methodiek voor de eindtermen in het basisonderwijs. Er werd gezegd dat de urgentie daarvoor niet zo groot is, dat klopt, maar toch zullen we proberen om daarover een consensus te bereiken.
Ik ga over al deze elementen vanzelfsprekend nog verder praten met de onderwijsverstrekkers. Ik ga dat in alle sereniteit en discretie doen. Ik denk dat ik het onderwijs en de onderwijskwaliteit geen dienst bewijs door nu al demarches, bespiegelingen, deadlines, timings en dergelijke naar voren te schuiven.
Tot slot wil ik nog even ingaan op de vragen over de praktijkcommissie. Ik zal zowel met de onderwijsverstrekkers als met de leden van de praktijkcommissie zelf een dialoog aangaan om te bekijken wat nog de opdracht zou kunnen zijn, de volgende maanden en misschien ook op iets langere termijn, van de praktijkcommissie. Maar ook daar denk ik dat een discrete dialoog het meest aangewezen pad is.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, het siert u – ik denk dat we dat moeten durven zeggen – dat u opnieuw direct aan de slag gaat. U zou kunnen zeggen dat u dit dossier, dit kader hebt gekregen van uw voorganger, dat u het afgewerkt hebt, dat u het door het parlement hebt laten stemmen, maar dat het mislukt is, en dat u overgaat naar uw familie. Het siert u dat u dat wilt aanpakken.
U gaat nu opnieuw met de koepels aan tafel zitten, ook met zij die vreugdekreten geslaakt hebben. Maar ik denk dat zij ook doorhebben dat het geen zin heeft om daar te kamperen. De kern zijn de leerlingen en de leerkrachten. En we moeten erop toezien dat al het geleverde werk niet overbodig wordt.
Collega’s, ik herinner u aan de festivals die er geweest zijn van onderwijs, en ik verwijs ook heel graag naar mijn schriftelijke vraag 184 van 15 december 2017. Ik heb toen – dat weet u wellicht, minister – aan minister Crevits gevraagd wie nu in die ontwikkelcommissies zat. Ik kreeg het volledige overzicht van wie daarin zat. Dan kun je heel goed zien wie namens welke koepel en in welke getalsterkte aanwezig was in welke hoedanigheid. Collega’s, ik stel vast dat er geen enkel parlementslid, geen enkele minister en geen enkele cabinetard in zat. Noch minister Crevits, noch minister Weyts, noch iemand uit dit of het vorige parlement zat daarin.
Minister, ik wil een oproep doen namens de N-VA-fractie, indien we inderdaad de koepelhoofden zijn die naar het kader gaan, naar de inhoud. We hebben de commissie Brinckman gehad, die naar de kern wou gaan: de leerling en zijn leerkracht. Ik wil dat in de nieuwe eindtermen die ontwikkeld worden, de leerkracht niet vergeten wordt. Ik denk dat het heel jammer zou zijn, mochten de nieuwe eindtermen op dergelijke manier geformuleerd worden dat de leerkracht die ze leest zich meteen afvraagt wat ze willen zeggen. Wat zit daaronder en wat zit daar niet onder? Ik wil echt die oproep doen, en dat is een oproep in het belang van de leerkrachten en de leerlingen. Het gaat erom dat het duidelijk is wat er staat.
Er wordt soms gesproken over ‘doelzinnen’. Je zou kunnen zeggen: ‘elke leerling kan de voornaamste bewerkingen in wiskunde’. Dat is een doelzin, maar daar ben je als leerkracht niets mee. Dat zal ten eerste de aansluiting op het hoger onderwijs niet versterken. En ten tweede zal dat ook onze onderwijskwaliteit niet noodzakelijk versterken. Ten derde moet er duidelijkheid zijn voor de leerkracht. Daar gaat het voor mij over. De leerkracht moet weten wat van het parlement komt. Als hij het daar niet mee eens is, komt hij maar naar de Leuvenseweg 86 in Brussel. Als er dingen worden toegevoegd vanuit inrichtende machten, koepels, pedagogische projecten, enzovoort, dan moet de leerkracht dat ook duidelijk weten. Dan weet hij ook waar hij moet zijn.
Ik stel vandaag de dag vast dat veel leerkrachten niet weten van waar en van wie iets komt, en bij wie hij moet zijn om daar iets aan te doen. De laatste aflevering van De zevende dag, minister, was daar het beste voorbeeld van. U hebt daar heel dikwijls moeten zeggen dat u iets niet beslist hebt, dat iets niet in een decreet staat, dat iets niet in een besluit van de Vlaamse Regering staat, dat instanties daar zelf over kunnen beslissen. Leerkrachten en zelfs directies lijken dat niet goed te weten. Dat lijkt me een belangrijk iets te zijn.
Ik houd mijn tijd in de gaten, voorzitter. Als we nu verder beginnen te lopen, moet het allemaal wel nog op elkaar passen. We hebben de modernisering gehad van het secundair onderwijs, met aso, tso, bso, kso, doorstroom, dubbele finaliteit, enzovoort. Dat moet allemaal wel nog op elkaar passen. Mijn oproep is daar ook om dat goed voor ogen te houden. Het was bij de modernisering ook belangrijk om naar de ouders en de leerlingen toe uit te leggen wat het verschil was tussen die richting en die richting.
Mijn derde oproep vanuit onze fractie, is dat we niet getrouwd zijn met die zestien sleutelcompetenties en die taxonomie van Bloom. Als je met leerkrachten spreekt over de taxonomie van Bloom, en ze vragen waar je het over hebt, dan neem ik hen dat niet kwalijk. Maar we gaan wel op een of andere manier werkwoorden moeten hebben die duidelijk maken wat het is. Je moet wel iets hebben, en dat is dat kader waar u daarnet over sprak.
Collega’s, ik denk dat we eerlijk moeten zijn, en het arrest van het Grondwettelijk Hof is wat het is: die transversale eindtermen, al die bijkomende eindtermen zijn fijn om te hebben, maar niet noodzakelijk. Het is belangrijk dat het Grondwettelijk Hof hier zegt dat alles wat je er nog bij pakt niet meer tot de kern behoort. En dat sluit eigenlijk wel aan bij wat wij als N-VA naar voren schuiven. Ik denk dat dit een interessante oefening wordt in het kader van kill your darlings.
U geeft regelmatig het voorbeeld van ‘leren fietsen op school’ en dergelijke. Ik denk inderdaad, collega’s, dat het ook aan ons is om niet bij elk maatschappelijk probleem dat zich voordoet de minister te vragen wat hij daaraan gaat doen, of te zeggen dat we er een eindterm bij steken in het onderwijs. We gaan dat zelfs moeten afremmen, en dat zal voor de ene iets makkelijker zijn dan voor de andere.
Als ik kijk naar de debatten die we voeren over het basisonderwijs, en we zeggen dat we Nederlands en wiskunde belangrijk vinden, dan wordt er direct gezegd dat die, en die, en die doelstelling belangrijk is. Voor je het weet eindigen we dan niet met zestien sleutelcompetenties maar met twintig. Want tussen de vorige eindcompetenties en nu, is er nog wat bij gekomen.
Mijn oproep, minister, is om dat voor ogen te houden bij de opstart van dat proces. Ik heb net al verwezen naar het rapport van de commissie Brinckman, ‘Naar de kern’. Ik denk dat het arrest van het Grondwettelijk Hof dat ook zegt: ‘Naar de kern’. Dat is ook de oproep die wij vanuit de N-VA-fractie willen houden, met een duidelijk zicht op onderwijskwaliteit, de duidelijkheid voor leerkracht en leerling, de aansluiting tot de arbeidsmarkt, en de aansluiting op het hoger onderwijs. Dat zijn de sleutels die wij in handen hebben.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik dank u voor uw antwoorden, minister. Sta me toe om nog eens in de verf te zetten dat ik dit een heel bijzonder pijnlijk verhaal vind. Ik heb de verslagen van de bespreking van de eindtermen nog eens nagelezen. Toen waren we het er allemaal roerend over eens hoe belangrijk die eindtermen zijn om de ambitieuze minimumdoelen te definiëren waaraan alle leerlingen zouden moeten voldoen. Vooruit heeft altijd gezegd dat wij het de normaalste zaak van de wereld vinden dat als de overheid het onderwijs grotendeels financiert, die overheid ook bepaalt waar de lat ligt. En ja, die lat mag en moet hoog liggen. We waren het er trouwens ook over eens dat die eindtermen geüpdatet moesten worden. Dat neemt niet weg, collega’s, dat we ook toen hebben gezegd dat we vonden dat de Vlaamse Regering het niet goed heeft aangepakt of beter had kunnen aanpakken. In ieder geval had de opbouw van de eindtermen logischer moeten gebeuren.
Het leek ons altijd een veel beter idee om eerst te bepalen waar de lat ligt op het einde van de rit en waar we willen dat leerlingen van achttien jaar staan en vervolgens leerlijnen vanuit het basisonderwijs uit te bouwen – niet eerst de eerste graad, dan de tweede en de derde graad en nu het basisonderwijs. Ik hoop dat er rekening mee wordt gehouden om veel meer in die leerlijnen te denken.
Verder is er nog een belangrijke les te trekken. Als je mensen met een ongelooflijk hart voor hun vak in ontwikkelingscommissies zet en de opdracht geeft om te bepalen wat leerlingen moeten kennen en kunnen voor hun vak en er is weinig coördinatie tussen die verschillende ontwikkelingscommissies, dan wordt het pakket op het einde van de rit bijzonder zwaar. Ik denk dat dat gebeurd is met de eindtermen van de tweede en derde graad. We hebben altijd gezegd dat de Vlaamse Regering op dat vlak ambitie heeft verward met veelheid. Ik heb tijdens de bespreking trouwens gezegd dat we ons ook zorgen maakten over de haalbaarheid, maar we hebben ons toen onthouden omdat we veel goede zaken in die eindtermen lazen. Bovendien was het principe van die praktijkcommissie, die de eindtermen zou evalueren met als belofte dat er ook kon worden geschrapt als die niet haalbaar waren, zeker in het technisch en beroepsonderwijs, voor ons reden genoeg om daarin mee te gaan.
Collega’s, ik wil nog eens herhalen dat we die vernietiging slecht vinden voor het onderwijs, voor de leerkrachten en voor de leerlingen. Ik blijf het er moeilijk mee hebben dat het Katholiek Onderwijs naar het Grondwettelijk Hof is gestapt wetende dat het mee aan tafel heeft gezeten in die ontwikkelingscommissies en pas op het allerlaatste moment op de rem is gaan staan. Het moet me van het hart, collega’s, ik blijf het moeilijk hebben met de houding van cd&v in dit dossier. Het kader met de zestien sleutelcompetenties is vastgelegd onder toenmalig minister Crevits. De partij heeft de eindtermen zowel in de regering als in het parlement goedgekeurd. Dan lees ik in tweets dat het een goede zaak is dat de eindtermen zijn vernietigd en dat regelneverij en overheidsbetutteling het onderwijs kapotmaken. Dat is ongelooflijk overdreven. Ik vind het ongezien dat een regeringspartner een beslissing die collegiaal is genomen, op die manier afvalt. Dit is het zoveelste dossier waarin het er bovenarms op zit. Ik vind dat tekenend voor deze Vlaamse Regering. Ik heb het er bovendien lastig mee dat er politieke spelletjes worden gespeeld om wellicht electorale overwegingen in zo’n belangrijk dossier. Het gaat over de toekomst van onze kinderen.
Ik kan alleen maar zeggen, minister, dat het goed is dat u in de gegeven omstandigheden al met het onderwijsveld rond de tafel bent gaan zitten, maar ik wil u oproepen om een stap verder te gaan. Het bepalen van die eindtermen is een gezamenlijk werk. Het veld moet daarbij betrokken worden. De Vlaamse Regering heeft daarin een rol te spelen, maar betrek ook het parlement daarbij. Dat is de wetgevende macht die de eindtermen uiteindelijk moet goedkeuren. Het is goed dat we daarbij betrokken worden zodat we tot een stevig en democratisch pakket kunnen komen.
De heer Danen heeft het woord.
De minister stelt dat er geen enkele tegenstem was bij de stemming. Dat klopt. De meerderheidspartijen hebben voor gestemd en de oppositie heeft zich onthouden. Als ik naar de redenen van onthouding kijk, dan was het net omwille van de redenen waarvan het Grondwettelijk Hof vandaag zegt dat ze moeilijk vallen. Ik vat het heel kort samen in twee zinnen. Volgens het Hof zijn die eindtermen dermate omvangrijk en gedetailleerd dat zij kenmerken vertonen van een volledig onderwijsprogramma, waardoor zij een fundamentele belemmering kunnen vormen voor de verwezenlijking van het eigen pedagogisch project. De bestreden eindtermen schenden artikel 24 paragraaf 1 van de Grondwet, dat de inrichtende machten van het onderwijs het recht waarborgt om een eigen pedagogisch project te bepalen en de realisatie ervan na te streven. Daarover gaat het.
De koepel van het Katholiek Onderwijs heeft voorgesteld – dat herinner ik mij goed – om te versoberen, om te objectiveren. Als dat het probleem is, dan lijkt de afstand tussen wat hier voorlag en wat het Katholiek Onderwijs wil, toch niet zo gigantisch. Als ik de commentaren in het parlement en achter en voor de schermen hoorde, dan hadden zij vooral moeite met de volheid en vooral de gedetailleerdheid en de haalbaarheid van een en ander. Ik zou zeggen, minister, laat die praktijkcommissie zeker zijn werk nog doen en houd rekening met wat zij naar voren schuiven.
Ik zou u willen vragen om de partijen die ermee te maken zullen hebben in het hele verhaal te betrekken. Ik denk dat er dingen mogelijk zijn zonder alles weer helemaal naar ‘af’ te doen gaan. Bent u van plan, minister, om opnieuw vanaf een wit blad te vertrekken? Dat denk ik niet. Maar wat is dan de basis waarmee u wilt vertrekken? Of is dat ook voorwerp van onderhandeling? Het is belangrijk om te zeggen wat er nu staat te gebeuren en om perspectief te geven naar de scholen – vooral naar de leerkrachten, de directies en de uitgeverijen toe. Het is belangrijk om te zeggen wanneer ze zich aan iets nieuws kunnen verwachten. Ik begrijp dat u het moeilijk vindt om u vast te pinnen op een bepaalde datum, maar de vraag ‘wat nu’ is natuurlijk heel belangrijk.
Ik voel dat het de richting uitgaat om u meer tot de essentie te beperken. Maar dan moet ik zeggen dat ik u niet zo heel goed begrijp. U stond als een blok achter de eindtermen zoals ze voorlagen en die vrij omvangrijk waren, vrij vol zaten en vrij gedetailleerd waren. Persoonlijk zou ik het wel vreemd vinden als nu de slinger helemaal de andere kant zou uitgaan. Is het dat wat u wilt? We moeten inderdaad rekening houden met hetgeen het Grondwettelijk Hof naar voren heeft geschoven. Als we daarop kunnen werken, lijkt de afstand tussen wat vandaag voorligt en wat het zal worden, niet zo groot, tenminste als iedereen op een positieve manier wil meewerken aan het welslagen van de eindtermen.
De heer Laeremans heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw antwoord.
Ik blijf, wat mijn eerste vraag betreft, wel een beetje op mijn honger zitten. U gaat er niet op in dat u te voortvarend bent geweest en te weinig rekening hebt gehouden met fundamentele bezwaren. Ik vind dat er in uw antwoord iets te weinig schuldbesef zit. Maar goed, u zegt dat u ermee aan de slag zult gaan. U zegt ‘we moeten nu wel en we hebben alles gedaan wat nodig was’. Dat blijkt niet uit het arrest, natuurlijk.
Ik weet dat u de tanker van koers wilt veranderen en dat is moeilijk na dertig jaar verkeerd beleid. U bent de eerste die dat probeert en we willen u daar gerust in steunen. Zo’n koersverandering kun je niet te fel forceren in een bepaalde richting, want dan zegt men: ‘hola, we hebben een graad of twee te veel’. Het had op voorhand tot een compromis moeten komen. Dat is ook wat de heer Danen daarnet zei. Er was een kwantitatief verschil: zij spraken over 100 procent, dan was het hier 70 procent, en dan heb je nog 30 procent over. Men had daar ergens tussen kunnen landen op dat ogenblik en dan was dit hier allemaal niet nodig geweest. Maar goed, het is wat het is en we gaan ernaartoe. Als ik hoor dat de N-VA duidelijk aangeeft dat ze met die 16 sleutelcompetenties en met de taxonomie van Bloom niet getrouwd is, en dat we daarop kunnen bijsturen, dan vind ik dat al een goede zaak. Ik hoop dat u daar dan zelf ook volledig achter staat.
Ik zou die 16 sleutelcompetenties opsplitsen. De heer Daniëls omschrijft het dan als ‘nice to have’ en ‘need to have’. Misschien moeten we daar een andere term opplakken in het Nederlands. Maar we moeten echt datgene onderscheiden wat nodig is en wat scholen daarbovenop eventueel ook kunnen doen. Dan geef je de vrijheid aan de scholen terug. Ik vind het belangrijk dat we daarmee starten en de rest niet overboord gooien, want er is zeer veel goed werk verzet.
Ik hoorde uit het werkveld leerkrachten die zeiden dat ze hetgeen ze gelezen hadden, een verbetering vonden tegenover vroeger. Ze begrepen wat ze lazen, en ze wisten tenminste wat ze moesten doen, zo zeiden ze. Het is positief als zoiets wordt gezegd. Het was trouwens iemand van mijn eigen partij, minister, die ook kritisch blijft maar zegt dat we wel die weg verder moeten bewandelen.
Maar ik heb nog geen antwoord gehad – afijn, ik heb het misschien niet expliciet gevraagd, het stond ook pas zaterdag in de krant – op mijn vraag over het voorstel van de heer Brinckman. Hij zegt dat we af moeten van die zestien sleutelcompetenties en vraagt zich af of we de eindtermen niet kunnen omdopen tot minimumdoelen. Het decreet zal dan toch moeten worden aangepast, kunnen we dan niet meteen die term aanpassen? Want het is toch al herhaaldelijk gezegd: dát is wat we willen, het zijn minimumdoelen. En eindterm geeft nog altijd de indruk: dát is wat we uiteindelijk moeten bereiken. Ik vind het niet onbelangrijk dat daar mee over wordt nagedacht.
Het voorstel van mevrouw Goeman om het parlement hierbij te betrekken, vind ik zeer goed. Ik begrijp dat u nu in de luwte wilt werken om een compromis mogelijk te maken. Ik neem aan dat u toch niet zult wachten tot september om daarin verdere stappen te zetten. Ik denk dan ook dat u ons daarover na de vakantie of in het najaar opnieuw een stand van zaken kunt geven. Zo kunnen we toch een beetje volgen, ook al is dat misschien niet volledig concreet. Want de mensen willen daar toch een beetje duidelijkheid rond.
Ik verwijs naar de ongerustheid van de ouders. Mensen die hun kind nu hebben toevertrouwd aan die nieuwe tweede graad, vragen zich af hoe het nu zit voor volgend jaar. We hebben gezegd dat er geen enkel probleem is voor het tweede jaar van de tweede graad, dat ze die graad gewoon verder volgen. Maar ze vragen zich af of ze in het vijfde middelbaar dan wel voor die nieuwe richting zullen kunnen kiezen. En dat is een terechte vraag waar ouders mee zitten. En pas op, dat is al binnen een jaar. In de zomervakantie van 2023 moeten we die ouders toch al kunnen laten voelen dat ze zeker die richting zullen kunnen volgen. En dan moeten we dus ook al klaar zijn met ons huiswerk.
Ik denk dat ik hiermee het belangrijkste heb gezegd. Ik laat het hierbij.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Voorzitter, het is een belangrijk debat. Dit debat over de eindtermen gaat over wat onze kinderen, onze toekomstige volwassenen moeten kennen en kunnen, welke attitudes we hen willen aanleren en dat zowel voor leerlingen die zich voorbereiden om onmiddellijk in het werk te stappen, arbeidsmarktgericht, als voor leerlingen die willen voortstuderen of leerlingen die het eigenlijk nog niet zo goed weten.
Ik hoef het jullie niet te zeggen: het zijn moeilijke tijden. Ik heb ooit bij het begin van de legislatuur uitgesproken dat ik hoopte dat we deze legislatuur wat rust konden brengen voor het onderwijs. Ik weet niet of u zich dat nog herinnert, minister.
En ja, de voorbije jaren hebben we vanuit onze fractie een aantal keren gewaarschuwd. We hebben een aantal keren gezegd dat er vanop het terrein signalen kwamen die we goed in het oog moesten houden. Die signalen werden hier ook al benoemd. En toch hebben we met onze fractie op de ja-knop gedrukt. En dat was, collega’s, omdat we in de regering een aantal afspraken hadden gemaakt. We hadden de afspraak gemaakt dat de praktijkcommissie in het leven werd geroepen. En goede ideeën hebben meestal verschillende ouders of moeders of hoe zegt men dat. In dezen ben ik heel blij dat we toen die beslissing hebben genomen.
Maar sta mij toe toch wat ontgoocheld te zijn. Want ik had gedacht dat we met die praktijkcommissie wat verder zouden hebben gestaan, dat er al duidelijk zou kunnen worden gemaakt hoe we kunnen tegemoetkomen aan de opmerkingen die er vanuit het veld en vanuit vele instanties, om de Vlor en de Raad van State niet te noemen, kwamen. Er werd wat getalmd, er is tijd verloren gegaan tussen de uitspraak van het Grondwettelijk Hof, het eerste arrest, en wat we vandaag weten.
Ten tweede, over de ingang van de eindtermen van de derde graad – dat werd vandaag nog niet benoemd – werd eigenlijk beslist dat de regering daarover een beslissing zou nemen nadat de eindtermen van de tweede graad zouden worden geëvalueerd. Dat zijn twee belangrijke zaken die we nog eens willen benadrukken.
Collega’s, soms krijg ik banbliksems wanneer ik verwijs naar die door sommigen vermaledijde vrijheid van onderwijs. Het is al een paar keer voorgevallen dat men daarover nogal smalend of lacherig doet. Wat onze fractie betreft, is het alvast geen goed idee om de vrijheid van onderwijs en de kwaliteit van onderwijs tegenover elkaar te positioneren. Ik hoorde een aantal deskundigen en experten over onderwijs dat ook bevestigen.
Ik geef graag een aantal inhoudelijke opmerkingen mee. Ja, de overheid mag van ons deels bepalen wat er moet worden gegeven in onderwijs. Dat gaat over kwaliteitsvolle en sobere eindtermen en heldere doelen die tot de kern komen. Voor ons is een pedagogisch project meer dan een paar pedagogische wenken. We gaan vandaag het debat aan over de toekomst van ons onderwijs. Want wat als er geen vrijheid van onderwijs is? Wat als de eindtermen – en ik denk dat dat de natte droom is van een aantal onder ons – echt maximumdoelen worden? Dat is net wat het Grondwettelijk Hof heeft gezegd: dat dat geen goed idee is en dat het in strijd is met de vrijheid van onderwijs.
Maar ik wil positief zijn, collega’s. En ik heb dat ook getweet, maar misschien zijn mijn tweets niet zo leesbaar. Ik heb aangegeven dat ik het zeer positief vind dat er rond de tafel wordt gezeten. En dat meen ik ook echt, minister. Want er zijn een aantal zaken die wij naar voren willen schuiven. Ten eerste vind ik de zaken die u aangeeft, zeer goed: de timing, het kader waarover u wilt nadenken, het vertrekpunt, vertrekken vanuit de eindtermen die er nu al zijn en ook vanuit het werk dat de praktijkcommissie tot nu toe al heeft verricht.
Twee dingen wil ik toch nog meegeven, minister. De derde graad is wel problematisch, want die is nog niet van start gegaan. Daarvoor hebt u nog niet op de go-knop geduwd. Er is ook nog geen evaluatie van de tweede graad geweest. Maar ik denk dat er in elk geval weinig animo is bij de leerkrachten om aan de slag te gaan met doelen die dan na twee jaar toch zouden moeten veranderen. Ik wil u dus vragen om dat mee te nemen.
Ten tweede denk ik dat het broodnodig is dat we nadenken over een methodiek om te meten hoeveel tijd de eindtermen in beslag nemen. Dat is iets dat het Grondwettelijk Hof ons ook heeft aangeraden. Ik denk dat we ons daar ook over moeten buigen. Dan denk ik dat het goed is om even te kijken hoe het hoger onderwijs dat doet, want zij hebben een methodiek om na te gaan hoeveel tijd er nodig is om de doelen die ze willen bereiken te bereiken. Onze fractie is dus constructief en we reiken de hand om samen aan tafel te gaan zitten.
De heer D’Haese heeft het woord.
Ik wil drie korte punten aanhalen. Ten eerste, minister, vind ik dat u wel heel licht gaat over een vonnis van het Grondwettelijk Hof, dat dus betekent dat de Grondwet geschonden is. Dat is niet zomaar niets. U zegt dan dat het hier werd goedgekeurd zonder één tegenstem en u reageert teleurgesteld. Ik herhaal wat mijn collega, Kim De Witte, heeft gezegd net voor die goedkeuring in het Vlaams Parlement, namelijk “dat de kans reëel is dat die eindtermen worden afgekeurd als Katholiek Onderwijs Vlaanderen (KOV) effectief naar het Grondwettelijk Hof gaat. De Raad van State zegt dat de gedetailleerdheid van de nieuwe eindtermen het eigen onderwijsproject ernstig in gevaar brengt.” U moet dus achteraf niet komen zeggen dat u dat allemaal niet wist en dat het allemaal uit de lucht is komen vallen.
Het wordt stilaan een kenmerk van deze regering: bij wat Vlaanderen zelf doet, loopt het met de kop tegen de muur omdat het niet goed luistert naar wat er allemaal gebeurt, naar wat er op het terrein gezegd wordt, naar wat de adviesinstanties zeggen enzovoort. Mijn eerste vraag, minister, is dus: hoe kijkt u daar nu op terug? U bent veroordeeld voor het overtreden van de Grondwet. Hoe kijkt u daar nu op terug, op de methodiek en op de manier waarop u tot dat decreet gekomen bent? Gaat u gewoon op dezelfde manier verder?
Een tweede punt geldt niet alleen voor de minister maar voor de hele meerderheid. Ik hoor mevrouw Vandromme zeggen: we hebben wel gewaarschuwd maar uiteindelijk dan toch op de ja-knop geduwd. Ik lees opnieuw voor uit het woordelijk verslag. Collega Brouns, toen nog Vlaams parlementslid, zei toen: “Deze nieuwe eindtermen, die ingrijpend anders zijn, zijn ook onmisbaar om de modernisering van het secundair onderwijs al haar kansen op succes te blijven garanderen”. (Opmerkingen van Loes Vandromme)
Ik denk dat dat redelijk duidelijk is. En als je dan op de ja-knop duwt, dan is het wel redelijk duidelijk. (Opmerkingen van Loes Vandromme)
Uw tweets zijn misschien niet goed leesbaar. Ik wil gerust een beroep doen op het begrijpend lezen van deze commissie: “Kiezen voor vertrouwen in plaats van controle.” “Geen staatspedagogie of betutteling waarbij de leerkracht een uitvoerder is, iemand die to do lijstjes afvinkt.” En u doet er hier nog een schepje bovenop: u zegt dat de minister heeft getalmd, tijd heeft verloren. Ik zie de minister fronsen en grimassen trekken. Ik begrijp dat eigenlijk wel, binnen een meerderheid. Wat Vlaanderen zelf doet, daar is ruzie over in de meerderheid. Mijn vraag aan u, minister – want u bent de enige die nu nog kan antwoorden – is de volgende. Wat is nu eigenlijk de positie van de meerderheid inzake die eindtermen? U moet er nu opnieuw mee aan de slag, maar in welke richting zal dat gebeuren? Want als ik hoor wat er in deze commissie gezegd wordt, is dat voor mij niet helemaal duidelijk meer.
Ten derde zegt u, minister, dat er niet zo gek veel instrumenten zijn om in te grijpen op de onderwijskwaliteit. Eigenlijk is het verhogen van de eindtermen het enige dat we kunnen doen. Ik ben het daar fundamenteel oneens mee. Ik denk dat het beste dat u vandaag kunt doen om de onderwijskwaliteit te verbeteren, het aanpakken van het lerarentekort is, om maar een ding te noemen. Dus terwijl we wel een hele lijst met heel gedetailleerde eindtermen hadden, kwam u, toen het lerarentekort helemaal aan het ontploffen was, wel naar de plenaire vergadering met een blaadje met tien, ondertussen bijna methodologische, punten. Iedereen spreekt over vertrouwen geven aan de leerkrachten, maar de eindtermen – en dat is nu net een van de fundamentele kritieken – betonneerden die vrijheid van de leerkracht wel dicht. Die gaven weinig ruimte voor inbreng, weinig ruimte voor diversificatie, weinig ruimte om leerlingen extra uit te dagen of bij te spijkeren.
Ik hoor bij de heer Daniëls nu toch een zekere opening om daar wat minder exhaustief in te zijn en om wat meer ruimte te geven. Mijn vraag is dus, minister, of u in die nieuwe eindtermen ook meer ruimte wilt voorzien voor de leerkracht, voor het project in de klas.
De heer De Gucht heeft het woord.
Ik heb al verschillende zaken gehoord over de manier waarop wij naar die eindtermen kijken. Wij hebben daar ook een heel exhaustief debat over gehad in de plenaire vergadering, zoals u weet, met een hoorzitting met de verschillende vertegenwoordigers van het onderwijs.
Ik vind het persoonlijk jammer wat nu beslist is. Maar het is beslist en we moeten ermee omgaan. Maar als je kijkt naar het traject dat gelopen is om tot deze eindtermen te komen, is dat een bijzonder jammere zaak. Ik hoor dan heel veel stemmen die zeggen: kijk, het was te exhaustief, er werd te veel gevraagd, er was te weinig inbreng mogelijk en dergelijke meer. Aan de andere kant is de realiteit dat eindtermen eigenlijk minimumdoelstellingen zijn. Niemand heeft ooit gezegd dat je daarin geen eigen inbreng kunt hebben.
Ik vraag mij af of diegenen die ons gebracht hebben waar we vandaag zijn, zich volledig bewust zijn van de stappen die ze ondernomen hebben. Zijn die zich bewust van het feit dat wij er eigenlijk, als we naar de toekomst kijken, tegen eind volgend jaar in zullen moeten slagen om nieuwe eindtermen te schrijven? Tenzij ik mij vergis, minister, is dat de enige mogelijkheid om voor de volgende generatie nieuwe eindtermen uit te werken. Het traject dat wij gelopen hebben om de eindtermen die nu ‘op de schop zitten’ te verwezenlijken, dat hebben wij gelopen met de vertegenwoordigers. Maar probeer maar eens een dergelijk traject op zo’n korte termijn te lopen.
Ik roep u dan ook op om met die verschillende vertegenwoordigers aan tafel te gaan zitten en te kijken naar wat de mogelijkheden zijn, maar ik benijd u niet in uw positie, omdat de manier waarop daarover gecommuniceerd is – en de verschillende collega’s die toen aanwezig waren in de plenaire zitting zullen mij gelijk geven – een bijzonder moeilijke discussie was. Aan de ene kant heb je daar de vertegenwoordigers die zich plots niet meer bewust zijn van wat ze de afgelopen jaren naar voren gebracht hebben en die het volledig afkraken. En op dat vlak moet ik eerlijk toegeven – en u weet dat ik enigszins sceptisch sta ten opzichte van levensbeschouwelijk onderwijs, maar dat daargelaten – dat ik de manier waarop de heer Boeve daarover sprak, maar ook de vertegenwoordigers, beneden alle peil vond. Ik heb dat toen ook gezegd. Ik vond de manier waarop men iets waarvoor men zelf, vanuit de politiek, de mogelijkheid heeft gekregen om het mee te vormen, afkraakte, beneden alle peil.
Vandaag zijn we gekomen tot het punt dat wij eigenlijk verplicht worden om tegen eind 2023 een volledig nieuw systeem van eindtermen te ontwikkelen. En dan is de vraag: wat willen we? Want aan de ene kant heb je heel veel mensen waarvoor wij als parlementsleden eerlijk gezegd ook schuldig moeten pleiten. Ik hoor het collega Daniëls zeggen. Ik hoor het ook collega’s uit de oppositie zeggen. Wij vragen heel veel aan het onderwijs. En wij willen dat allemaal in die eindtermen. En dat is juist, want allemaal willen we een volgende generatie die weet op welke manier ze moet omgaan met de ongelooflijk moeilijke samenleving die wij vandaag hebben, een diverse samenleving, een samenleving die enorm gedigitaliseerd is. We willen iedereen klaarstomen voor die samenleving. Aan de andere kant horen we het verhaal dat het moet gaan over de basisprincipes. Op welke manier houd je daartussen het midden?
Ik moet eerlijk toegeven dat ik bijzonder sceptisch ben, maar daar op de meest positieve manier aan wil meewerken, om tegen eind 2023 eindtermen naar voren te brengen die door iedereen gedragen kunnen worden. Maar als ze evenveel waard zijn in de discussies die komen als dat ze zijn geweest in de discussies die zijn geweest, dan houd ik, eerlijk gezegd, collega’s, mijn hart vast.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik geef een paar grote lijnen om niet in herhaling te vallen. Het is natuurlijk des mensen dat we met zijn allen wel een tikkeltje lijden aan achteruitzichtvertekening. Zo noemt men dat in de psychologie en het betekent dat men het verleden interpreteert op grond van informatie uit het heden.
We hebben over die eindtermen een vrij consensueel debat gevoerd. Er was uiteindelijk geen enkele tegenstem. Maar als ik het nu hoor waren er toen toch veel mensen aan het twijfelen, zonder uiting te geven aan die twijfel. Zo heb ik het begrepen. Het is wat het is.
Vanuit de oppositie is er een grote bekommernis omtrent de cohesie in de Vlaamse Regering. Mevrouw Goeman, u wilt een sterkere Vlaamse Regering om dit sterk Vlaams regeerakkoord nog beter te kunnen uitvoeren. U bent fan. Dat begrijp ik. Het regeerakkoord ademt inderdaad een zeer grote ambitie uit, als het gaat over de onderwijskwaliteit. De heer Laeremans zegt dan ‘u bent een beetje te ambitieus, te radicaal, te doortastend opgetreden met betrekking tot dat streven naar meer onderwijskwaliteit. U had dat een beetje geleidelijker moeten doen, veel evolutiever en veel softer’. Dat is het standpunt van het Vlaams Belang. Het is wat het is. Wij gaan opnieuw aan de slag.
Ik heb deze commissie niet afgewacht om tussentijds al het gesprek te organiseren. Er was een ‘tour de table’. Er zijn daar ook een paar conclusies aan gekoppeld, mijnheer Danen, wat betreft de timing, het kader, maar ook het vertrekpunt. Dat we niet alle geleverde werk gaan weggooien en niet van een wit blad gaan vertrekken, daar zijn we het al over eens. Het kan een stapsteen zijn om vervolgens te gaan spreken over quid die zestien sleutelcompetenties en de vertaling daarvan in concreto.
De vlag ‘eindtermen’ en de omschrijving als minimumdoelen dekt eigenlijk de lading niet. Dat heb ik hier in de commissie al enkele keren letterlijk gezegd. Het is precies of het daar stopt, of dat het einde is, terwijl het in ons concept, in onze visie, eigenlijk het begin is van meer onderwijskwaliteit, zodat je veel hoger kunt springen dan die eindtermen.
We zullen ook moeten spreken over de taxonomie van Bloom. Ik heb die leren kennen bij mijn aantreden in het beleidsdomein Onderwijs. En we moeten ook spreken over het aantal eindtermen, in de volle wetenschap dat we opnieuw de discussie zullen voeren. Diegenen die nu zeggen ‘u had dat toch zien aankomen, zo gedetailleerd en zoveel eindtermen’ waren ook vaak diegenen die zeiden dat dié eindtermen er toch ook moesten in zitten. Maar als je dan vroeg wat er dan geschrapt moest worden, dan was men daar minder duidelijk over. Want het is een ‘zero sum game’. Je kunt er niet nog iets bovenop leggen; als je iets toevoegt moet je ook suggereren wat je gaat schrappen. Die discussie zullen we opnieuw moeten voeren.
We hebben, zoals ik heb gezegd, enkele vertrekpunten afgesproken. De discussie is niet gebaat bij een discussie op het publieke forum. Ik wil zo snel mogelijk hiermee vooruit geraken. Ik ga geen demarches, oekazes of deadlines forceren of geen eisen proclameren. Ik ben tevreden dat we al een gemeenschappelijke grond hebben gevonden om aan de slag te gaan. Onze ambitie blijft onveranderd, namelijk: de eindtermen gebruiken om te zorgen voor meer en betere onderwijskwaliteit in Vlaanderen.
De heer Daniëls heeft het woord.
We zijn in deze commissie al meer dan een uur over dit belangrijke onderwerp sereen aan het praten. De meeste mensen hebben goed gehoord wat de andere partners hier hebben gezegd. Ik noteer wel dat er openheid bij alle partners is omdat we allemaal weten dat we niet niets kunnen doen. Dat gaat niet. Dit is belangrijk voor de leerlingen, voor de leerkrachten, voor de scholen en voor de onderwijskwaliteit. Als we het straks hebben over voortgangsmaatregelen in het hoger onderwijs, gaat dat ook over de instroom in het hoger onderwijs. Dat gaat over wat de jongeren op achttien jaar die met hun diploma secundair onderwijs aankloppen bij het hoger onderwijs, kunnen en kennen. We moeten daarin onze verantwoordelijkheid durven te nemen.
Verder blijf ik erbij dat die kaders duidelijk moeten zijn en dat de eindtermen en de onderwijsdoelen ook duidelijk moeten zijn. De collega van het Vlaams Belang zei het daarnet. Ik heb aan de mensen de eindtermen voorgelegd en gevraagd om aan te duiden wat ze vandaag al geven, wat ze nog niet geven maar waarvan ze vinden dat hun leerlingen dat wel zouden moeten kennen en kunnen of wat ze vroeger gaven, maar dat nu niet meer mogen, en wat ze te moeilijk voor hun leerlingen vinden. Dat was voor mij de praktijkcommissie. Ik heb de vraag ook meerdere keren aan een aantal koepels gesteld, maar ik heb nooit een antwoord gekregen. Ik begrijp dat ook want ze hadden de eindtermen zelf geschreven en goedgekeurd en dan wordt het natuurlijk wel lastig.
Ik hoop dat die openheid er nu wel is om ambitieuze en duidelijke concrete eindtermen te maken. Ik herhaal nog eens: ik hoop niet dat we eindigen met eindtermen waarvan iemand zich afvraagt wat ze willen zeggen want dan zijn we terug naar af. Want dan zal het hoger onderwijs zich afvragen of de leerlingen dat nu al dan niet hebben gezien of erger nog: uit welk net ze komen, want dat heeft de eindtermen volledig anders geïnterpreteerd. Dan zijn we helemaal van het pad afgeweken.
Een ander punt is dat kennis voor onze fractie belangrijk blijft. Dat is een basis waar je op verder bouwt. Binnenkort gaan we allemaal op vakantie met onderwijs- en niet-onderwijsmensen. Allicht zegt iemand dat dat iets belangrijks is en dat we dat toch zouden moeten zien in het onderwijs. Dan zeggen we dat we daarvan een eindterm zullen maken en dan zijn we terug naar af. Dat is een moeilijke zaak, collega’s. Ik verwijs opnieuw naar het basisonderwijs en de peilingsproeven Nederlands en wiskunde van nog niet zo lang geleden. Toen we zeiden dat we daarop zouden focussen, waren er direct reacties dat er veel meer was dan dat. Er werd al opgesomd wat er allemaal bij moest.
Leerkrachten zeggen dat er minder eindtermen moeten zijn want ze hebben de tijd niet meer om de basis rond te krijgen. Dat is een oproep aan ons allemaal hier. Een aantal mensen kan niet aan de ene kant blij zijn met het arrest van het Grondwettelijk Hof en zeggen dat het te veel is en aan de andere kant stellen dat de eindtermen over veel zaken moeten gaan. Dat gaat niet.
Verder zat ik vroeger veel bij de directrice, niet om op mijn donder te krijgen want ik was altijd op tijd op school, maar om over zaken te spreken. (Opmerkingen van Jean-Jacques De Gucht)
We zitten hier inderdaad allebei, maar ik zal daar niet verder op ingaan. Achter haar hing een bord waarop stond: “Macht moet voorbehouden zijn aan zij die er niet verliefd op zijn.” Ik roep alle onderwijspartners die het goed menen met de onderwijskwaliteit, met de leerlingen en met de leerkrachten, op om aan tafel te komen zitten om sterke ambitieuze en ondubbelzinnige doelen voor het onderwijs te maken zodat die onderwijsvrijheid opnieuw ruimte geeft aan leerkrachten om aan ambitieuze doelen te werken. Die onderwijsvrijheid mag niet worden gebruikt om alles opnieuw dicht te maken.
Collega’s, laten we duidelijk zijn. Als we nieuwe gereduceerde eindtermen maken, mag er van ergens anders niet opnieuw een karrevracht extra doelen worden binnengebracht want dan zal die leerkracht in 2023, 2024, 2025 en 2026 net hetzelfde zeggen, namelijk dat zijn of haar onderwijsvrijheid potdicht zit. Dat komt dan misschien niet van het parlement, maar van ergens anders, maar voor die leerkracht is dat hetzelfde. Die oproep wil ik hier heel graag doen.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik vind het jammer dat u persoonlijk uithaalt. In uw plaats zou ik wat minder hoog van de toren blazen over uw regeerakkoord als u net met uw hoofd tegen de muur bent gebotst met wat u zelf een van uw belangrijkste verwezenlijkingen noemt. Laten we het nu vooral over oplossingen hebben. Daarom ben ik ook in de politiek gegaan, zeker als het gaat over zo’n belangrijk dossier als de eindtermen.
Ik wil nog eens de rol van de eindtermen herhalen. De eindtermen dienen om de lat in het onderwijs hoog te leggen omdat we de kwaliteit van het onderwijs willen garanderen. Dan kom je natuurlijk bij de vraag wat goed onderwijs is. En ja, mijnheer Daniëls, dan gaat dat absoluut over kennis in het onderwijs, maar voor ons is de rol van het onderwijs breder. Voor ons gaat het over het afleveren van kritische burgers die nadien ook kunnen functioneren in de maatschappij. Ik doe de oproep om dat niet uit het oog te verliezen als we de discussie over de eindtermen voeren. Voor ons komt het er vooral op aan om ervoor te zorgen dat je je niet vergaloppeert in gedetailleerdheid. Op dat vlak is er echt een probleem. Er moet een betere coördinatie tussen de verschillende domeinen gebeuren zodat we op het einde van de rit niet opnieuw een veel te zwaar pakket krijgen.
Ik heb het daarnet al gezegd: betrek het parlement zodat er gedragenheid is en betrek ook het veld. Dan heb ik het over de koepels van a tot z zodat ze niet op het laatste moment hun kar kunnen keren, maar ook over de leerkrachten. Want hoe je het ook draait of keert, zij moeten het doen. Het is in de klas waar de magie plaatsvindt en het leren echt gebeurt. De eindtermen bepalen het kader, maar daarbinnen hebben de leerkrachten de vrijheid om les te geven op de manier dat ze dat willen en kunnen. Dat vinden we een heel goede zaak. Neem dat mee in de discussie. U kunt op ons rekenen als een constructieve partner om ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk opnieuw duidelijkheid komt over hoe dat kader er moet uitzien.
De heer Danen heeft het woord.
Ik ben blij dat we hier een relatief sereen debat kunnen voeren en dat we dat gisteren niet in de plenaire vergadering hebben moeten doen. We hebben vandaag de kans om wat uitgebreider van gedachten te wisselen zonder dat de spots op ons zijn gericht.
Minister, als ik vroeger met mijn hoofd tegen de muur liep of iets fout deed, dan kreeg ik de vraag wat ik geleerd had. Ik wil u die vraag ook stellen: wat hebt u geleerd? Het is goed om te kijken wat er misgelopen is in het voorbije traject en wat we daaruit kunnen leren zonder dat ik u de zwarte piet wil toespelen. In de loop van het debat zijn er heel veel elementen naar boven gekomen over waar het wat misgelopen is. Er zijn uitgestoken handen geweest die u om een of andere reden niet hebt aangenomen. U zult daarvoor wel een reden hebben gehad. Die uitgestoken handen waren alleszins manieren om oplossingen te zoeken in het web waarin we nu zitten.
Ik wil ook vragen om niet in eenvoudige recepten te vervallen. Het is niet omdat we naar een andere taxonomie gaan dat het probleem opgelost is. De taxonomie bepaalt niet alles wat er moet gebeuren. Ik vind die ook vrij overladen. Maar de zestien sleutelcompetenties hangen niet samen met de taxonomie. Ze worden heel erg ruim ingevuld via de taxonomie. Dat leidt tot het huidige probleem.
Van verschillende kanten, vooral vanuit de oppositie, is de vraag gesteld of het echt niet mogelijk is om te objectiveren en te vereenvoudigen. Die vragen zijn meermaals in het parlement gesteld. U hebt ervoor gekozen om daar niet aan tegemoet te komen en dat was uw goed recht. De praktijkcommissie was een soort antwoord op de vragen en moest kijken wat er tijdens het proces zou gebeuren. Omdat we ons net zoals de collega’s constructief wilden opstellen, zijn we daar tot op zekere hoogte in meegegaan. Ik blijf het jammer vinden dat die praktijkcommissie geen decretale basis kan hebben. U zegt dat u zult zien wat ermee moet gebeuren. Voor mij moet die commissie aan de slag blijven en moeten we ervan leren om te kijken wat we kunnen doen om de eindtermen te vereenvoudigen. Net daarom zijn ze ingesteld en dat is ook een van de voornaamste kritieken van het Grondwettelijk Hof.
Daarom wil ik u vragen om met mijn opmerkingen rekening te houden. U vindt in mijn fractie alleszins een constructieve partner in functie van een betere onderwijskwaliteit en werkbaarheid voor onze kinderen, voor de leerlingen, voor de leerkrachten en voor de schoolleiders.
De heer Laeremans heeft het woord.
Ik dank u voor uw antwoord, minister, en de collega’s voor de sereniteit van het debat. Ik ben blij dat ik niet ingegaan ben op de vraag van de voorzitter van het parlement om dit debat tijdens de plenaire vergadering te houden. We zouden dan minder tijd hebben gehad om dit te bespreken en dan creëer je niet de sfeer die nodig is om daarover goed na te denken. Dat is veel te belangrijk, niet voor ons, maar voor de leerlingen en de leerkrachten. Ik ben blij dat we dat hier konden doen.
Er was een valse noot. Ik vind het rancuneus dat Open Vld nog eens uithaalt naar het Katholiek Onderwijs Vlaanderen en Lieven Boeve. Dat helpt ons niet vooruit. We moeten uit de loopgraven komen en ervoor zorgen dat we opnieuw gaan samenwerken. Ik vind het goed dat u al hebt samengezeten met het onderwijsveld, minister, en dat u daar zo snel mogelijk werk van wilt maken.
Ik ga niet akkoord met uw opmerking dat u ons ineens soft vindt. Dat is natuurlijk een beetje om te lachen. We willen ook uw richting uit, maar voor zo’n hervorming kun je niet anders dan 70 procent van het Vlaamse onderwijs mee hebben. Je moet eigenlijk iedereen mee hebben, maar die 70 procent of toch die koepel lag dwars en je moet realistisch zijn en luisteren. Die koepel is laattijdig van inzicht veranderd, maar we moeten die meekrijgen en ik hoop dat dat nu zal lukken. U moet uw huiswerk opnieuw maken. Dat huiswerk schiet niet tekort, maar het is te ruim. Er moet in gesnoeid worden en dat is soms ook lastig. Het is belangrijk dat die kans nu wordt genomen.
Het Katholiek Onderwijs Vlaanderen had ook al aangegeven dat het bereid was om af te slanken en een paar voorstellen te doen in die richting. Ik hoop dat u daarmee aan de slag kunt.
Dat afslanken is in uw partij niet zo ongewoon, minister. Er is iemand die nogal belangrijk is in uw partij en die er ook in geslaagd is om op zeer korte tijd nogal wat kilo’s te verliezen. Ik ga het er nu niet over hebben of dat al dan niet gezond was, maar u kunt hem eventueel terzijde nemen en advies vragen als het nodig is. Ik wens u daar veel succes mee want het is in het belang van al onze leerlingen en leerkrachten die graag zo snel mogelijk willen weten waar ze aan toe zijn. Het is belangrijk dat we opnieuw de goede weg opgaan.
De interpellatie en de vragen om uitleg zijn afgehandeld.