Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, een vraag die de voorbije weken naar boven kwam, sluit aan om in het streven van de Vlaamse Regering naar slagkrachtige lokale besturen, het instrument van de vrijwillige fusies naar voren te schuiven. Meer zelfs, er staat een heel pakket van aansporende middelen om gemeenten te overtuigen klaar, onder andere via een aardige financiële bonus.
Recent uitten twee gemeenten in de oostrand van Brussel, Kraainem en Wezembeek-Oppem, dat zij een fusie wel zouden zien zitten. Beide hebben om en bij de 14.000 inwoners en bij een fusie zouden ze dus kunnen landen op een kleine 30.000 wat een meer geschikte schaalgrootte lijkt voor hen om alle kerntaken en uitdagingen die voor hen liggen meester te kunnen zijn.
Er blijkt evenwel een obstakel. Vermits het beide faciliteitengemeenten betreft, is een fusie onmogelijk. Ik vertaal vrij de woorden van uw woordvoerder in La Dernière Heure: ‘De Grondwet, de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen en de taalwetgeving stellen klaar en duidelijk dat fusies tussen gemeentes in de rand, faciliteitengemeentes, een puur federale bevoegdheid zijn.’
Dat fusies tussen enerzijds een faciliteitengemeente en anderzijds een niet-faciliteitengemeente gevoelig liggen, daar kennen we ons land genoeg voor en dat dat gevoelig ligt of zou liggen, daar kunnen wij nog inkomen. Maar het is natuurlijk een pak minder rationeel of emotioneel te verklaren dat twee aaneengrenzende Vlaamse faciliteitengemeenten niet zouden kunnen fuseren. Dat ligt al moeilijker om uit te leggen.
Faciliteitengemeenten zijn vaak heel klein. We hebben Herstappe, met een tachtigtal inwoners, als uitstekend voorbeeld. Maar ook de stad Mesen of de gemeenten Spierre-Helkijn en Bever tellen nauwelijks duizend of tweeduizend inwoners. Met zo’n schaal een performante gemeentelijke overheid organiseren anno 2022 is niet evident. Dat lijkt op sommige momenten zelfs onmogelijk. Deze gemeenten op de taalgrens hebben, in tegenstelling tot Kraainem en Wezembeek-Oppem, dan ook nog het nadeel dat ze een soort van institutionele eilanden zijn, wat maakt dat een eventuele fusie met een aanpalende faciliteitengemeente eigenlijk de facto en de jure onmogelijk is. Minister, daarom stel ik u onze vragen bij het hele brede spectrum van de fusies van eventuele faciliteitengemeenten.
Hoe kijkt u naar het gefnuikte voornemen van Kraainem en Wezembeek-Oppem om te fuseren?
Welke zijn de historische gronden waarom de algemene Vlaamse regelgeving rond fusies niet van toepassing is voor de fusie van faciliteitengemeenten onderling? Hoe kijkt u daar vandaag naar?
Welke regelgeving dient er te worden aangepast om zo’n specifieke fusie tussen twee of meerdere faciliteitengemeenten wel mogelijk te maken? Acht u zelf zo’n aanpassing wenselijk?
Hebben faciliteitengemeenten, los van de officiële fusie, andere mogelijkheden om nauwer samen te werken en zodoende hun slagkracht te vergroten? Hoe kan Vlaanderen hen daar specifiek bij ondersteunen?
Hoe wordt aan de taalfaciliteiten invulling gegeven binnen de regiowerking?
Hoe kijkt u principieel naar een fusie tussen een faciliteiten- en een niet-faciliteitengemeente?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Vaneeckhout, ik voel dat u zich warm aan het draaien bent als voorzitter van Groen en bevoegdheidsoverschrijdende vragen stelt, maar het is inderdaad een heel interessante vraag.
Uiteraard ben ik principieel voorstander van de mogelijkheid van gemeentefusies tussen of met faciliteitengemeenten. Laat dat duidelijk zijn. Vlaanderen ondersteunt die schaalvergroting. We hebben daar al veel over gepraat, idealiter ook voor faciliteitengemeenten. Ik breng even in herinnering dat er twee soorten faciliteitengemeenten zijn, enerzijds taalgrensgemeenten en anderzijds randgemeenten, de gemeenten in de rand rond het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Op basis van artikel 6, §1, achtste punt, 2° van de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen van 8 augustus 1980, zijn de gewesten niet bevoegd voor grenswijzigingen van de randgemeenten en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren. Artikel 80 van diezelfde bijzondere wet stelt dat voor de genoemde gemeenten het eensluidend advies van de gewestregering vereist is voor iedere beraadslaging in de federale ministerraad over een voorontwerp van samenvoegingswet. De federale ministerraad zou dus vandaag al een regelgevend initiatief kunnen nemen voor een eventuele fusie tussen Kraainem en Wezembeek-Oppem.
Daarnaast moet er ook naar de regeling van het taalgebruik gekeken worden. Kraainem heeft grote faciliteiten, Wezembeek-Oppem is een gemeente met zogenaamde kleine faciliteiten. Om dat taalstelsel te veranderen is een federale wet met een bijzondere meerderheid vereist.
Hetzelfde geldt voor de taalgrensgemeenten. Op basis van artikel 4 en 129, §2, eerste streepje, van de Grondwet, en de lezing ervan door het Grondwettelijk Hof in zijn arrest van 25 maart 2003, zijn de gewesten niet bevoegd voor de samenvoeging van gemeenten zonder faciliteiten met faciliteitengemeenten. De bijzondere wetgever is immers bevoegd voor wijzigingen aan de regeling van het taalgebruik in die gemeenten.
Conclusie: het Vlaamse Gewest is niet bevoegd voor gemeentefusies van en met faciliteitengemeenten, mijnheer Vaneeckhout en voorzitter, de federale overheid daarentegen wel.
Als voorstander van gemeentefusies voor faciliteitengemeenten vind ik de nodige bevoegdheidsoverdracht wenselijk. Er is een wijziging van de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen vereist om dat te doen.
De regeling van het taalgebruik kunnen we niet regionaliseren zonder de Grondwet aan te passen. In dezen blijft dus een tussenkomst van de bijzondere federale wetgever vereist. Tot aan een volgende staatshervorming blijft de federale overheid dus aan zet.
Mijn partij, meer bepaald Luc Van Biesen, heeft een aantal wetsvoorstellen ingediend in de Kamer. Er zijn ongetwijfeld andere partijen die ter zake wetsvoorstellen hebben ingediend die inspirerend kunnen werken om de federale overheid te motiveren om daarin te bewegen maar nogmaals, dit is geen bevoegdheid van Vlaanderen.
U vraagt of faciliteitengemeenten los van een officiële fusie andere mogelijkheden hebben. Ik zou daar durven te verwijzen naar de regiovorming. Zij kunnen daaraan meewerken want de referentieregio’s zijn geen nieuwe bestuurslaag, zij hebben geen eigen bevoegdheden, geen eigen organen en geen eigen financiering. Ze zijn een overlegmodel waar afspraken kunnen worden gemaakt over het regionaal beleid.
De uiteindelijke beslissingen worden binnen de basisbesturen genomen en door de bevoegde organen uitgevoerd. Daar waar de taalfaciliteiten vandaag al worden toegepast, zullen ze dus ook in het kader van de regiowerking gelden.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord. Zowel de vraag als het antwoord toont voor een deel de complexiteit aan waar we in terecht zijn gekomen, specifiek voor wat die faciliteitengemeenten betreft. Enerzijds zijn er de juridische knopen en anderzijds de politieke knopen. Ik wil het vandaag niet te veel hebben over de politieke knopen. Ik snap de gevoeligheid van eventuele fusies van faciliteitengemeenten met niet-faciliteitengemeenten en ook de nuance tussen de grote faciliteiten en kleine faciliteiten maar wanneer we daar collectief, als politiek systeem, geen antwoord op geven, veroordelen we die gemeenten ten eeuwigen dage tot het blijven functioneren zoals dat vandaag het geval is. Maar in uw antwoord zegt u heel duidelijk dat de grote knopen niet op dit beleidsniveau zitten en dat we dus vooral naar de overkant van de straat moeten kijken. Misschien moeten we daar inderdaad over alle partijgrenzen heen eens een antwoord op kunnen formuleren want ik denk niet dat het politiek zo gevoelig is wanneer het specifiek gaat over de fusie tussen twee faciliteitengemeenten. Met het benoemen van de knoop tussen grote en kleine faciliteiten zou het misschien toch mogelijk moeten zijn om ten minste die twee betrokken gemeenten niet te veroordelen om daar nooit ergens iets over te kunnen zeggen. Ik ben benieuwd of zich collega’s zullen aansluiten en in welke mate er enthousiasme is om daar over de partijgrenzen heen even over na te denken.
U nodigt de collega’s uit, mijnheer Vaneeckhout, dat is heel sympathiek.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik denk dat we allemaal de doelstelling onderschrijven dat we in fusiemogelijkheden moeten voorzien voor faciliteitengemeenten of voor alle Vlaamse gemeenten.
Wat faciliteiten betreft, is dat een zeer precair evenwicht waar we te allen tijde moeten vermijden – en daarom moet dit juridisch ook heel waterdicht zijn – dat rechten van Franstaligen zich uitbreiden naar Vlaanderen. We mogen niet spelen met dat evenwicht omdat we anders ter plekke in de problemen komen. Omzichtigheid is dus zeker geboden.
Minister, ik hoor een juridische redenering maar ik lees ook rechtsgeleerden die zeggen dat er vanuit Vlaanderen misschien toch iets mogelijk is. Ongeacht wie bevoegd is en voor welke forum de discussie bestemd is, kan het misschien interessant zijn om daar eens een onderzoek naar te laten uitvoeren zodat we die waterdichtheid gegarandeerd krijgen en 100 procent zeker zijn over wat er hier of aan de overkant van de straat gebeurt zodat de evenwichten in de faciliteitengemeenten gerespecteerd blijven.
Dank u wel, mijnheer Warnez.
Ik wil ook even tussenkomen. Ik denk dat het een zeer interessante vraag was, maar ik denk, collega’s, dat we dit inderdaad heel goed moeten bekijken vanuit twee perspectieven. Het eerste perspectief is door de vraagsteller goed aangehaald. Het is ook een van de grote bekommernissen, niet alleen van u, minister, maar ik denk van deze commissie. Dat zijn goed functionerende lokale besturen die beleidsvoerend vermogen hebben en die slagkrachtig zijn. Hier merken we toch wel dat er iets is dat sommige gemeenten voor een stuk bindt.
Ik wil niet de historicus gaan uithangen, maar we weten allemaal dat de faciliteiten historisch tot stand gekomen zijn en – dit klinkt misschien een beetje subjectief – dat er toch wel een andere lezing is in deze taalgemeenschap dan bij de Franstaligen. Wij hebben eigenlijk van in het begin faciliteiten bekeken als een overgangsmaatregel, om te integreren in het Vlaamse Gewest, maar er zijn anderen die meer teren op dat eeuwige recht. Het is nadien toch ook nog een paar keren bij staatshervormingen ter sprake gekomen, wat sommigen noemen: ‘Het is nog maar eens verankerd.’
Het punt hier is dat we niet mogen komen tot een uitbreiding van faciliteiten. Wat de gemeenten betreft waar het net over ging, wist ik eerlijk gezegd zelf niet dat er een verschil was in faciliteiten tussen enerzijds Kraainem en anderzijds Wezembeek-Oppem. Dus de vraag is dan wat je gaat doen. Ga je de faciliteiten in Wezembeek-Oppem uitbreiden of ga je die in Kraainem inperken? Ik denk dat ik al weet waar het antwoord ergens zal liggen. Anderzijds hebt u het voorbeeld aangehaald van een kleine gemeente zoals Herstappe. Ik ken ze niet, dus ik ga er ook het proces niet van maken. Maar als lokaal bestuurder voel ik zelf wel met mijn ellebogen aan dat een gemeente van geen honderd inwoners niet evident is. Maar ik denk wel dat er heel wat mogelijkheden zijn om binnen de regio, ook in intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, toch iets te doen.
Dus laat dat van mijnentwege toch enigszins een waarschuwing zijn. Zorg er in ieder geval voor dat, wat er ook gebeurt, die faciliteiten niet uitgebreid worden. Want een stemmetje stilletjes in mij roept dan weer, zoals we vroeger dikwijls scandeerden: ‘Faciliteiten zijn stommiteiten.’ En anno 2022 merken we toch dat die faciliteiten remmen leggen op nobele doelen, zoals de mogelijkheden voor een betere slagkrachtigere gemeente.
Minister Somers heeft het woord.
Ik denk dat dit een voor een indrukwekkende en belangrijke beschouwingen zijn over een dossier dat, zoals we allemaal weten, heel complex is. De voorzitter heeft gelijk als hij zegt dat er waarschijnlijk binnen de taalgemeenschappen heel anders gekeken wordt naar de finaliteit van die faciliteiten. Ik denk dat men in Vlaanderen die faciliteiten zag als een instrument om mensen de tijd te geven om zich in Vlaanderen in te passen. Ik denk dat veel Franstaligen ze zien als een hefboom om naar tweetaligheid te gaan binnen gemeenten. Misschien zijn er ooit Franstalige partijen geweest die dachten dat ze daarmee het Brusselse Gewest of Brussel konden uitbreiden. We kennen die politieke discussies, waarvan de heftigheid gelukkig al een tijd achter ons ligt.
De studie is uitgevoerd, dat heb ik uitgelegd. We willen daar gerust verder naar kijken. Ik richt me ook tot u, collega Warnez, maar ik denk dat het terecht is wat u zegt. Het precaire evenwicht is hierin belangrijk. Voor mij is dit dus toch vooral een debat dat op het federale niveau zou moeten kunnen worden gevoerd. In de mate dat partijen zeggen dat ze op een ernstige manier gaan kijken naar wat er kan en niet kan, vind ik dat altijd zinvol. Want er zijn een aantal problemen met die fusies, maar tegelijkertijd moeten we opletten dat we daarmee niet de deur openzetten voor dingen die we niet wensen. Dat moet ook duidelijk zijn. Ik denk dat daar vandaag toch een zekere stabiliteit bestaat.
Ik denk dat het probleem dat op tafel ligt, een reëel probleem is. Mijnheer Vaneeckhout, iedereen moet zijn collega’s in het federaal parlement daar nog eens attent op maken. Collega Van Biesen, die vroeger voor mijn fractie in de Kamer zat, heeft daar een aantal mooie wetsvoorstellen over geschreven. Ik heb die nog eens onder ogen genomen. Ze bevatten een aantal mogelijkheden, een aantal oplossingen. En ongetwijfeld zullen andere collega’s, van andere partijen, ook al inspanningen gedaan hebben. Het kan interessant zijn om dat nog eens opnieuw te bekijken in de schoot van het federaal parlement.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het aanvullende antwoord. Ik denk inderdaad dat de grote opdracht aan de overkant van de straat ligt. Ik denk dat we dat allemaal moeten opnemen in de mate dat we dat wensen. Ik ben me ook wel bewust van het politieke en juridische evenwicht dat daarin moet worden gevonden, ook van de bezorgdheden die spelen en de historiek die eraan hangt. Aan de andere kant is het natuurlijk jammer om daar gemeenten ten eeuwigen dage mee te gaan bezwaren, en vooral de ontwikkeling en de sterke lokale bestuurskrachten ervan te gaan ondergraven. Ik denk dus dat we het federaal niet mogen laten liggen.
Ten tweede, en dat is een uitnodiging op Vlaams niveau dan, pleit ik ervoor om in de tussentijd, die gemeenten misschien nog wat extra te gaan ondersteunen als het gaat over regiovorming, en als het gaat over intergemeentelijke samenwerking. Misschien kunnen we met hen bekijken wat ze vanuit de Vlaamse overheid nog extra nodig hebben, en kunnen we hen zo goed mogelijk ondersteunen om in die tussenperiode die, gezien het moeilijke verloop van zulke discussies in ons land, misschien nog wel een tijd zou kunnen duren, hun rol ten volle te kunnen spelen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.