Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik wil het hebben over drempels bij de deelname aan buitenschoolse activiteiten. Die zijn niet altijd financieel, er zijn ook andere drempels. Ik denk dat ieder van ons digitalisering op zich een goede zaak vindt, maar ook dat het doorgedreven geloof in digitalisering ons niet voorbij mag laten gaan aan het feit dat niet iedereen mee is op die trein. Digitalisering kan zorgen voor een groeiende ongelijkheid en leiden tot minder kansen voor sommige kinderen en jongeren in specifieke contexten.
Een goede twee jaar geleden stelde ik hier al een vraag over de zogenaamde ‘Kazoustress’. Dat was een verwijzing naar de beruchte zaterdag in januari waarop Kazou zijn zomeraanbod openzette en waarop – herkenbaar voor velen onder ons, denk ik – in duizenden gezinnen alle laptops, tablets en smartphones werden ingezet om de geliefkoosde vakantie te kunnen boeken. Maar het blijft dus niet bij vakanties, kampen of festivals.
We zagen onlangs namelijk hetzelfde fenomeen bij bijvoorbeeld de Antwerpse academies voor muziek, woord, dans en beeld. Hier ging het digitaal inschrijfsysteem open op een weekdag. Snel bleken een aantal opleidingen volgeboekt te zijn. Kinderen van ouders die zich tijdens de werkuren niet even kunnen vrijmaken om die inschrijving te regelen, vielen dus uit de boot. Kinderen van ouders voor wie het hele systeem van voorafgaande onlineregistratie en inschrijfmodules chinees zijn, bij wijze van spreken, vielen eveneens uit de boot.
Ook bij sportclubs zien we vaak dat de capaciteit beperkt is en dat vol vol is. De kinderen met de snelste of best ingelichte ouders zijn erbij, de anderen dreigen uit de boot te vallen. Dat wordt ons ook gesignaleerd vanuit het terrein van het jeugdwelzijnswerk, waar men af en toe aan de alarmbel trekt.
Als overheden, zowel Vlaams als lokaal, zetten we natuurlijk al lang in op de democratisering van het vrijetijdsaanbod, bijvoorbeeld door het wegvlakken van financiële drempels. We streven naar maximale kansen tot participatie ongeacht de achtergrond van kinderen. Dan is het spijtig dat we zien dat er andere drempels ontstaan of dat het toch moeilijk is om die te overbruggen.
Ik heb dan ook een heel eenvoudige vraag, al weet ik dat het heel eenvoudig is om ze te stellen maar misschien niet om ze te beantwoorden. Ik vind het wel heel belangrijk om ze hier aan bod te brengen.
Hoe wilt u ervoor zorgen dat buitenschoolse activiteiten voor alle kinderen en jongeren toegankelijk blijven, ook wanneer hun ouders niet continu online kunnen zijn, minder digitale vaardigheden hebben of gewoon minder snel op de hoogte zijn van een aantal kansen?
Minister Dalle heeft het woord.
Het antwoord is inderdaad minder simpel. Dank u wel, collega Vaneeckhout, voor de vraag. Sta me toe u te feliciteren als kersvers covoorzitter van uw partij, Groen. (Applaus).
Het doet me eigenlijk wel plezier om te zien dat een jeugdspecialist het schopt tot voorzitter of covoorzitter. Ik vind het ook hoopgevend dat u nog naar deze commissie komt en hoop dat dat ook de komende twee jaar nog het geval zal zijn. Het is altijd fijn om met u van gedachten te wisselen en uw constructieve oppositie inzake het jeugdbeleid te horen.
In uw vraag hoor ik twee zaken. Enerzijds is er de jaarlijkse boekingsstress waar ouders, kinderen en jongeren mee geconfronteerd worden bij het plannen van een kamp of vakantie. Anderzijds is er het belang om in een steeds meer gedigitaliseerde samenleving bewust te zijn van een aantal uitdagingen die daarmee gepaard gaan.
Wat de toegankelijkheid van het jeugdwerk en, breder, het aanbod van buitenschoolse activiteiten betreft, kent u mijn ambitie. Ik ga daar dadelijk dieper op in.
Het gaat in uw vraag over een concrete situatie die een onderdeel vormt van de ambities rond toegankelijk jeugdwerk, zijnde de digitale inschrijving van kinderen en jongeren voor een specifiek aanbod. Daarbij wil ik een drietal kanttekeningen formuleren. Een eerste is dat het jeugdwerk niet uitsluitend wordt georganiseerd via voorafgaande inschrijvingen – vaak wel, maar er is ook een aanbod dat er net op mikt om lastminutebeslissingen mogelijk te maken. Denk bijvoorbeeld aan de speelpleinwerking, georganiseerd door gemeenten of private partijen. Die is heel laagdrempelig, men kan bij wijze van spreken de dag zelf nog beslissen om ernaartoe te gaan. Het is toch wel een belangrijk punt dat dat soort jeugdwerk toegankelijk blijft. Ik merk trouwens ook in de cijfers over diversiteit en over de toegankelijkheid voor bepaalde ‘moeilijkere’ groepen in onze samenleving, dat zij vaak heel gemakkelijk de weg naar de speelpleinwerking vinden.
Een tweede kanttekening is dat het niet zo is dat er geen andere manieren zijn om het aanbod voor kinderen en jongeren bekend te maken of ervoor in te schrijven dan de digitale weg. Men zet ook nog altijd in op fysieke bronnen. Op gemeentelijk vlak zijn daarvan heel wat voorbeelden. Ik geef er een aantal. Gemeenten houden in sommige initiatieven steeds enkele plaatsjes vrij voor kansengroepen, late inschrijvers en daginschrijvingen. Her en der wordt er ook gewerkt met een fysiek vrijetijdsloket. Sommige gemeenten werken met momenten waarop je fysiek kan gaan inschrijven of bijvoorbeeld je medische fiche of vernieuwde gegevens van het kind kan gaan aanpassen, zodat er bij het inschrijven nog weinig gegevens gevraagd moeten worden. Kleinere gemeenten werken soms ook met fysieke inschrijfdagen in dezelfde periode of net voor men de inschrijving online openzet voor een aanzienlijk aantal plekken. In sommige gemeenten kunnen mensen met een kansenpas een beroep doen op de hulp van medewerkers van de sociale dienst en kunnen zij rekenen op een aantal vrijgehouden plekjes. U merkt dat heel wat lokale besturen dus heel wat aandacht hebben voor de uitdagingen die u schetst.
Ook landelijke jeugdorganisaties gaan heel bewust om met toeleiding. Het aanbod wordt nog steeds in vele gevallen bekendgemaakt door middel van brochures, kampboekjes, magazines, inschrijvingen aan loketten, inschrijfmomenten, kampavonden, enzovoort.
Sommige organisaties organiseren hun inschrijvingsdagen geen halfjaar op voorhand, maar pas in mei. Tumult hanteert bijvoorbeeld een duidelijke strategie voor de zomerkampen. Via een netwerk onder OCMW’s, OKAN-scholen (onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers), lokale opvanginitiatieven, armoedeorganisaties en dergelijke meer maken ze dat de goedkope Tumultkampen uit een divers publiek bestaan.
Er zijn trouwens nog steeds vakantiekampen, vrijetijds- en sportaanbod die helemaal niet volgeboekt zijn. U moet zeker eens de verschillende mogelijkheden checken voor het geval u nog iets zou zoeken.
Tegelijk begrijp ik uw specifieke vraag. Er is inderdaad sprake van een evolutie in de verhouding tussen vraag en aanbod. Niet alleen in het jeugdwerk maar ook in andere sectoren die buitenschoolse activiteiten aanbieden, zien we de vraag stijgen. Gezinnen zoeken opvang voor hun kinderen onder de vorm van vrijetijdsactiviteiten, kampen en cursussen. We merken ook dat grootouders niet altijd even bereid zijn om dat nog te doen, dat is ook een evolutie die we vaststellen, onder meer omdat men steeds langer moet werken. Tegelijk leven we allemaal steeds meer digitaal. Wij beleidsmakers en ook organisaties, lokale afdelingen, iedereen moet zich bewust zijn van de drempels die dat met zich meebrengt.
Een derde kanttekening die ik graag zou maken bij uw vraag is dat de digitale kloof waarnaar u verwijst, eigenlijk deel uitmaakt van een breder verhaal van toegankelijkheid van ons jeugdwerk. Dat is een van de topprioriteiten in het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan (JKP), meer bepaald doelstelling 4: het toegankelijk maken van jeugdwerk en vrije tijd toegankelijk voor iedereen, ongeacht sociaaleconomische achtergrond. Daarbij is, vanuit mijn nieuwe petje, armoedebestrijding nog belangrijker dan vroeger. Het kan dan bijvoorbeeld gaan over holebi-jongeren, jongeren met een migratieachtergrond of jongeren met een handicap. Vanuit die JKP-doelstelling nemen we diverse maatregelen om de sterkte en de kracht van het jeugdwerk voor iedereen open te stellen.
Belangrijk daarin zijn de ambities van het Masterplan diversiteit in/en het jeugdwerk waarbij we een bijkomende opdracht hebben gegeven aan een samenwerkingsverband van jeugdwerkorganisaties De Ambrassade, Bataljong, Keki en Jint. Doel is om verder in te zetten op ondersteuning.
Er zijn ook nog andere acties die bijdragen aan de toegankelijkheid van het jeugdwerk. Ik denk dan aan de laatste beleidsnotaronde voor het jeugdwerk waarbij we hebben ingezet op diverse doelgroepen. Ook het nieuwe decreet voor de Jeugdverblijven wil extra ondersteuning bieden voor de ondersteuning van een democratisch aanbod voor de sector. Ook in het decreet Bovenlokaal Jeugdwerk werden specifieke keuzes gemaakt voor bepaalde doelgroepen.
Kortom, net als u vind ik het belangrijk dat alle kinderen en jongeren gemakkelijk toegang hebben tot een divers aanbod en dat we terdege rekening houden met de digitale kloof die voor velen nog altijd bestaat.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik ben heel positief in die zin dat ik erken dat er wel degelijk inspanningen gebeuren wanneer het gaat over diversiteit en toegankelijkheid van het jeugdwerk. Daar is zeker geen discussie over. We hebben daar in het verleden al over van gedachten gewisseld en zullen dat ook in de toekomst blijven doen.
Wat specifiek die digitale toegankelijkheid betreft, lijst u een aantal lokale good practices op. Ik denk dat inderdaad heel wat besturen en organisaties zich bewust zijn van deze uitdaging. Maar ik zie er ook veel waar dat nog niet het geval is. Iedereen kent de sector van het jeugdwerk en het aanbod. Er is geen nood aan het aantrekken van meer inschrijvingen want het aanbod is doorgaans kleiner dan de vraag. Op die manier dreigen telkens dezelfde groepen uit de boot te vallen. Ik wil dan ook vragen hoe we die gevoeligheden rond dat thema op het terrein van het jeugdwerk zelf en bij de lokale besturen nog breder kunnen verspreiden.
U geeft goede voorbeelden maar ik weet ook dat er een aantal lokale besturen zijn die daar veel minder actief mee aan de slag zijn. Het zou natuurlijk goed zijn dat goede praktijken elkaar inspireren en dat er misschien een soort van uitwisseling kan komen. Hebt u plannen om met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, De Ambrassade, Bataljong en andere partners te bekijken hoe daarrond nog verdere uitwisseling kan worden georganiseerd?
De heer Coenegrachts heeft het woord.
College Vaneeckhout, ook op mijn beurt een dikke proficiat met uw verkiezing. Ik wens u veel succes. Partijvoorzitters nemen in ons bestel een zeer belangrijke plaats in, dus uw verantwoordelijkheid is alleen maar groter geworden. Maar ik heb er alle vertrouwen in dat u ook voor het algemeen bestel zult werken.
Wat deze vraag betreft, delen wij absoluut dezelfde bezorgdheid. Ik denk dat jeugdwerk niet alleen voor de happy few mag zijn. Ook zij die wat achterblijven, moeten worden meegenomen.
Alleen mogen we ook niet vragen aan het jeugdwerk om terug te keren in de tijd. In mijn tijd moest je je nog inschrijven per brief. Als je dan met het vriendje van de klas in hetzelfde kamp wou geraken, moest je zijn inschrijving in dezelfde envelop steken, dan had je meer kans. Naar dat soort systemen willen we ook niet weer terug. We mogen ook niet terug in de tijd. Dus de echte vraag is: hoe krijgen we iedereen digitaal mee?
Ik denk dat dat de uitdaging blijft. En misschien is dat geen vraag voor deze minister, want ik denk dat de bevoegde minister daarvoor de minister-president is. Maar ik denk wel dat dat de echte uitdaging is. En u hebt gelijk als u zegt dat lokale besturen daar ook best practices kunnen delen. Maar het blijft toch zaak om die lokale besturen ook op dat vlak verder te blijven sensibiliseren. Ik denk bijvoorbeeld aan mensen die geen pc hebben thuis maar wel de digitale skills om ermee te werken. Die kunnen vandaag terecht in de bibliotheek, en dat is een goede zaak. Maar als ik mijn kinderen inschrijf, dan beginnen die inschrijvingen om 7 uur ’s morgens en zitten ze meestal vol om 7.40 uur. En de bibliotheek gaat open om 9 uur. Daar helpen we dus weinig mensen op dat moment mee vooruit.
Ik denk dat dit soort voorbeelden duidelijk maakt dat we ook aan lokale besturen veel meer moeten zeggen dat daar toch wel wat drempels in zitten. Ze zien ze misschien niet onmiddellijk, maar ze zijn toch wel heel bepalend voor sommige gezinnen. Ik geloof in het sensibiliseren van lokale besturen en verenigingen, maar we moeten er toch rekening mee houden dat de trein van de digitalisering niet te stoppen is. We mogen niet de illusie hebben dat we die kunnen omkeren. Dit was dus eerder een beschouwing dan een vraag.
Dank u wel voor uw toevoeging.
Sta mij toe zelf ook nog even aan te sluiten voor onze fractie. Wij zijn het ermee eens dat er inderdaad een probleem is. Tegelijkertijd denken we dat een deel van de verantwoordelijkheid ook bij de organisatoren ligt, bij private en lokale overheden.
Collega Coenegrachts, u verwijst terecht naar het feit dat niet ieder gezin een pc heeft. In de meeste gezinnen, of in heel wat gezinnen liever, heeft men inderdaad niet standaard een pc of laptop, maar heeft men in veel gevallen wel een tablet of een smartphone. Het compatibel maken van websites voor die inschrijvingen via smartphone is dan, tussen aanhalingstekens, een kleine moeite. Het maakt het toegankelijker dan wanneer men moet verwijzen naar een bibliotheek, die inderdaad zeer gelimiteerde openingsuren heeft.
Het is een complexe vraag. Mijnheer Vaneeckhout, u haalde het zelf al aan. Het is een gemakkelijke vraag in de kern, maar het antwoord is een pak moeilijker. Met ieder antwoord of met iedere oplossing die je aanlevert, loop je natuurlijk de kans of het risico om anderen te gaan benadelen. Dus dat zorgt voor een lastig zoeken naar evenwicht.
Aangezien we ook spreken over heel wat organisaties door lokale overheden, vroeg ik me af, minister, of het mogelijk zou zijn om er bij de toekenning van het label ‘kindvriendelijke steden en gemeenten’ rekening mee te houden of dat initiatieven dit soort problemen ook al aanpakken. Tegelijkertijd is er het uitwisselen van die goede praktijken via verschillende platformen, maar doet u natuurlijk al.
Tot slot misschien nog een vraagje: is het eventueel mogelijk dat de aanspreekpunten jeugd bij de verschillende regeringsleden ook dergelijke zaken meenemen en doorgeven aan de verschillende sectoren? De collega haalde terecht aan dat hetzelfde probleem zich ook voordoet voor sportbewegingen. Allicht zitten zij met dezelfde problematieken, en zijn de oplossingen en goede praktijken dus uitwisselbaar.
Minister Dalle heeft het woord.
Ik begin met het punt dat door collega Coenegrachts werd gemaakt. Uiteraard moet het ook de ambitie zijn om ervoor te zorgen dat iedereen in ons land mee is met die digitale omwenteling, dat iedereen niet alleen toegang heeft tot de juiste hardware, maar ook weet hoe ermee om te gaan. Vanuit mediabeleid is dat ook wel mijn zorg. Ik ben minder bezorgd om de hardware – dat is uiteraard ook noodzakelijk –, maar ook dat men het op een goede manier kan gebruiken en dat organisaties zich ook aan het mediagebruik aanpassen. Vandaag zal er geen enkele website meer gemaakt moeten worden die niet op een smartphone geconsulteerd kan worden. Daar hebt u een terecht punt.
Tegelijk weten we ook wel – en dat blijkt ook uit heel wat onderzoek – dat er toch heel wat groepen – ook jonge mensen – helemaal niet mee zijn met de digitale technologie. Het is soms ook een misvatting om te denken dat men het goed kent, omdat men er vaak mee bezig is. Soms is men eigenlijk toch nog niet zo goed op de hoogte. Zeker bij bepaalde inschrijvingsmodules kan je soms wel wat hulp gebruiken. Op dat vlak denk ik dus dat het een en-enverhaal is. Het is zowel inzetten op die bredere toegankelijkheid van digitale toepassingen en de goede kennis daarover, maar er ook voor zorgen dat er een alternatief is voor diegenen die nog niet mee zijn.
Er zijn verschillende suggesties gedaan om deze zorg nog beter aan bod te brengen. Heel veel daarvan gebeurt al vandaag, maar het is, denk ik, terecht om dit nog eens onder de aandacht te brengen. Waar het gaat over de ondersteuning van lokale besturen, zijn er inderdaad twee elementen. Een, het is de kerntaak van Bataljong om dit soort good practices ook onder de aandacht te brengen van alle jeugdambtenaren en -schepenen die lokaal actief zijn. Ik reken er ook op dat zij dat doen. Er is het overleg binnen Kampnet waar dit aan bod kan komen, en ook bij de toekenning van het label jeugd- en kindvriendelijke steden en gemeenten is het toch wel belangrijk dat doelstelling 4 van het JKP op een goede manier wordt nagegaan en dat men, ook vanuit de jury, aandacht heeft voor die toegankelijkheid, ook op niet-digitale manier of voor mensen die digitaal minder mee zijn. U weet dat dat iets is dat bottom-up groeit. Het is niet de minister die bepaalt wie een label krijgt en op basis van welke criteria. Maar het is zeker iets wat ook in de reflectiegroep besproken kan worden. We nemen dat zeker mee.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het aanvullende antwoord. Ik ben blij dat u er ook nog verder mee aan de slag gaat. De sporen waarop we voor een stuk moeten werken, zijn gekend. Het is inderdaad een en-enverhaal, want uit alle cijfers blijkt dat dit niet iets tijdelijks is. Er zal altijd een groep zijn die het daar voor een stuk moeilijk mee heeft. Het is niet omdat je met je smartphone op Facebook kunt zitten, dat je daarmee weet hoe je via een itsme-applicatie moet inloggen in een digitaal registratiesysteem. Dat is een totaal andere vaardigheid. En ik denk dat daar de grote uitdaging zit.
Twee, het is niet alleen digitale kennis, het is soms ook toegankelijkheid op het moment zelf. Als je een late shift moet werken en de inschrijvingen worden om 7 uur ’s avonds geopend, maar je bent aan de slag en een uur later zit alles vol, dan merk je dat dat systeem gebouwd is op mensen die een ‘nine-to-five’-job hebben en die zich daar flexibeler aan kunnen aanpassen. Het is dat bewustzijn dat we eigenlijk constant moeten aanwakkeren. Ik merk dat dat hier in de commissie aanwezig is, dat het bij de minister aanwezig is. Ik denk dat de grote uitdaging is ervoor zorgen dat dat ook bij de lokale besturen en alle organisaties voldoende ‘top of mind’ blijft. Het werkt om dat af en toe opnieuw naar boven te brengen. Ik denk dat daar nog wel wat werk op de plank ligt. U kunt alvast op ons rekenen om daarrond alvast wakker te blijven en de sector wakker te houden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.