Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Ongena heeft het woord.
Voorzitter, we zijn de commissie begonnen met heel veel moeilijke woorden. Ik wil ze eindigen met een nieuw, al dan niet moeilijk woord namelijk de na-ijlingseffecten van de dienstencheques. Waar gaat het over, collega's? We weten allemaal dat in de dienstenchequesector de ondernemingen het financieel niet gemakkelijk hebben. Er duikt nog een extra probleem op en dat zijn de zogenaamde na-ijlingseffecten. Het gaat over het feit dat de inruilwaarde van een dienstencheque berekend wordt op de basis van de aankoopdatum van die cheque en niet op het ogenblik dat de dienstencheque wordt ingeruild na een prestatie. In normale jaren is dat niet zo’n groot probleem maar in deze tijden van hoge inflatie en het feit dat er al vier indexeringen hebben plaatsgevonden op korte tijd, scheelt het natuurlijk wel een slok op een borrel. Dat noemt men dus de na-ijlingseffecten. Die effecten blijken door die indexeringen echt wel uit de pan te swingen. Concreet zou een gemiddelde dienstenchequeonderneming (DCO) op dit ogenblik daardoor een verlies van ongeveer 0,54 euro per ingewisselde dienstencheque incasseren.
Minister, bent u al aangesproken over dit probleem door de DCO’s? Werd er reeds nagegaan in welke mate deze regeling, waarbij men kijkt naar de aankoopdatum en niet naar de inruildatum, weegt op de rendabiliteit van de DCO’s? Gaat u daar iets aan doen, bijvoorbeeld door de datum te wisselen en te gaan kijken naar de inruildatum en niet de aankoopdatum? Als u dat niet gaat doen, is er dan misschien een andere manier om in compensatie te voorzien? Hebt u daarover al nagedacht?
Minister Brouns heeft het woord.
Collega Ongena, wij zijn ons ervan bewust dat de financiële toestand van de dienstenchequeondernemingen niet rooskleurig is op dit ogenblik. We hebben deze legislatuur al diverse analyses laten uitvoeren omtrent de rendabiliteit in de sector om zo een duidelijk beeld te krijgen op het probleem en om hier vooral een oplossing voor te kunnen vinden.
In deze analyses is er effectief ook rekening gehouden met de gevolgen van de zogenaamde na-ijlingseffecten op de rendabiliteit. In het huidige systeem wordt de inruilwaarde van een cheque gekoppeld aan de aankoopdatum van de cheque. Aangezien een dienstencheque twaalf maanden geldig is, kan een onderneming na een overschrijding van de spilindex dus nog enkele maanden cheques ontvangen aan de oude inruilwaarde. De gemiddelde levensduur van een cheque bedraagt drie maanden. Het effect is dus vooral de eerste maanden na een overschrijding van de spilindex heel duidelijk voelbaar. Het is nu vooral door de uitzonderlijk hoge inflatie van de afgelopen maanden dat dit zorgt voor extra financiële druk bij de dienstenchequeondernemingen.
Er wordt dan ook terecht de vraag gesteld waarom de inruilwaarde niet gekoppeld wordt aan de prestatiedatum in plaats van de uitgiftedatum. We hebben onszelf die vraag ook al gesteld en ook uitdrukkelijk gevraagd aan de administratie om samen met de uitgiftemaatschappij na te gaan hoe dit op korte termijn zou kunnen worden opgelost. De rendabiliteit van de sector ligt ons uiteraard heel nauw aan het hart.
Dat blijkt evenwel niet zo eenvoudig te zijn maar veel complexer dan het lijkt. Samen met de uitgiftemaatschappij zijn er analyses uitgevoerd van de technische impact, de mogelijke risico’s en de kostprijs van een dergelijke wijziging. Over het algemeen gaat het hier over een zeer complex project om dit zowel juridisch maar ook vooral praktisch geregeld te krijgen bij de uitgiftemaatschappij. Qua timing zou de implementatie verschillende maanden tot een jaar kunnen duren om dit volledig geregeld te krijgen. Daar is ook een zeer hoge kostprijs aan gekoppeld. Deze wijzigingen houden ook potentiële risico’s in door wijzigingen in de processen bij de uitgiftemaatschappij. Het is essentieel dat we blijven waken over de continuïteit van dit systeem, voor alle betrokken actoren en niet in het minst voor elke erkende onderneming.
De koppeling van de inruilwaarde aan de prestatiedatum nemen we naar de toekomst zeker mee. In het kader van de verdere digitalisering van het dienstenchequesysteem moet zoiets wel mogelijk zijn. We zijn dit volop aan het voorbereiden.
De ambitie is om de nieuwe digitale aanpak ingang te laten vinden tegen 1 januari 2025. In dat nieuwe systeem zou dat wel moeten kunnen worden voorzien, zodat een koppeling kan worden gemaakt met de prestatiedatum. Ik ben absoluut bereid, collega Ongena, om daartoe de nodige stappen te blijven zetten.
Ik kijk echter niet enkel naar de toekomst. Ik heb vandaag ook al oog voor de uitdagingen waarvoor de sector en de bedrijven staan ingevolge de gedeeltelijke indexering van de inruilwaarde en de hoge inflatie. Dat is heel actueel. Ik heb er daarstraks al naar verwezen, maar morgen zal bij de Vlaamse Regering een besluit van de Vlaamse Regering (BVR) op tafel liggen om de inruilwaarde op te trekken naar 100 procent, in plaats van de 73 procent van vandaag.
Zoals u weet is dit dossier enige tijd on hold gezet omdat er nog geen sociaal akkoord was in de sector. U weet van de koppeling met de loonsverhoging dat de verwachting was om ook de Vlaamse indexering aan 100 procent te kunnen doen. Nu men in de sector een ontwerpakkoord heeft bereikt zal ik ervoor zorgen dat de maatregelen die vorig jaar tijdens de begrotingsgesprekken werden afgeklopt ook heel snel in werking kunnen treden.
De heer Ongena heeft het woord.
Great minds think alike. Nu dat sociaal akkoord toch heel dichtbij is, de koppeling gemaakt is en de middelen voor de indexering van 100 procent kunnen worden vrijgegeven, wilde ik wel eens vragen hoe het daarmee zat. U bent er natuurlijk al voor een stuk op ingegaan.
Daarom heb ik nog een kleine bijkomende vraag: zal dat dan ook met terugwerkende kracht gebeuren voor het hele jaar, vanaf 1 januari? Komt er ook een garantie dat het niet eenmalig is, maar dat de indexering ook structureel zal gebeuren?
Ik heb ook nog één ander vraagje, specifiek rond de problematiek van de na-ijling. Ik heb begrepen dat het niet evident zal zijn om daar nu snel iets in te gaan wijzigen. Het hangt natuurlijk ook samen met het onderzoek dat gebeurt naar alternatieve vormen voor de klassieke dienstencheques. Ik denk dat u daarnaar verwees toen u zei dat we naar een meer digitaal systeem gingen. Ik wilde toch wel eens vragen: er lagen toen toch meerdere ideeën op tafel? U weet dat in het regeerakkoord ook het idee van een facturatiemodel staat. Ik weet dat men daar na een eerste onderzoek niet heel enthousiast over was, maar natuurlijk wilde ik vragen: wat is de laatste stand van zaken van dat onderzoek? Kunnen wij daar ook eens een terugkoppeling over krijgen? Want we hebben hier in de commissie ook eens een vergadering gehad met de mensen van de administratie en daaruit had ik toch begrepen dat er nog wel wat werk was. Misschien is het dus wel de moeite om daar nog eens een update van te krijgen.
Minister Brouns heeft het woord.
Wat betreft uw eerste twee vragen: ja, het is structureel en ja, er is een terugwerkende kracht voorzien vanaf 1 januari 2022, dus voor dit jaar. Daar zijn middelen voor voorzien.
En wat betreft uw vraag rond dat onderzoek: ik denk dat we dat eens kunnen presenteren, ja. In ieder geval laat ik u alle informatie daarrond bezorgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.