Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, een van uw eerste beleidsdaden was de jobbonus en het decreet dat goedgekeurd werd. Ik zal u de uitleg hierover besparen, collega’s. Ik denk dat we allemaal genoeg weten wat het inhoudt.
De Federale Regering plant ook maatregelen om wie minder dan 3500 euro bruto verdient, een extra te geven. De jobbonus is geplafonneerd tot 2500 euro bruto. In dit verhaal gaat men tot 3500 euro bruto. Het is ons nog niet zo duidelijk hoe dat concreet zou gebeuren, via een belastingkrediet of via een belastingvermindering. In ieder geval is de intentie er. En op zich is het geen slechte intentie om wie werkt, netto meer te laten verdienen. Maar we moeten wel waakzaam zijn voor neveneffecten op de jobbonus, zoals een promotieval.
Ik heb daarom drie concrete vragen, minister. Hoe wordt overlegd om de impact van dergelijke maatregelen te optimaliseren, zodat er geen negatieve effecten zijn? Wat zou de impact kunnen zijn op onze Vlaamse jobbonus? En wat is de stand van zaken in verband met de vrijstelling in de inkomstenbelasting op die jobbonus, de uitsluiting als een bestaansmiddel in de fiscale wetgeving en de uitsluiting als inkomen voor de toekenning van de federale tegemoetkoming voor personen met een beperking?
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel voor uw interessante vraag, mijnheer Ronse. De jobbonus is voor een groot stuk ook het bewijs dat we met de Vlaamse bevoegdheden die we hebben, alles uit de kast halen om werken inderdaad meer te laten lonen. Op die manier vullen we onze eigen bevoegdheden maximaal in. Uiteraard is het dan van belang dat een ander niveau in dit land al die goede inspanningen op Vlaams niveau niet tenietdoet. Dat spreekt voor zich. Ik ben dus ook een bondgenoot op dat vlak.
Het dossier van de jobbonus is bij uitstek tot stand gekomen uit de afstemming met het federale niveau. Het belang van ongewenste effecten is natuurlijk essentieel in die afstemming. We hebben de jobbonus inderdaad ook met een zekere trots kunnen aankondigen op die bewuste 18 mei, de dag van mijn eedaflegging, om effectief het verschil te kunnen maken bij maar liefst 733.000 Vlamingen. De uitbetaling is nog steeds voorzien voor dit najaar.
Het doel is mensen te overtuigen om de stap naar werk te zetten. Dat is absoluut de intentie, om die incentive te kunnen geven door werken meer lonend te maken en om werken meer aantrekkelijk te maken, en als mensen aan het werk zijn, ze ook aan het werk te houden. De impact van de jobbonus op de promotieval moet uiteraard maximaal geminimaliseerd worden, want dat kan niet de bedoeling zijn. Om die reden biedt het jobbonusdecreet de mogelijkheid om in de toekomst de loongrenzen aan te passen. Het is steeds onze ambitie geweest dat de jobbonus de meest kwetsbaren op de arbeidsmarkt financieel ondersteunt en geen uitdovende maatregel wordt. Het is dus niet de bedoeling dat de jobbonus zichzelf uit de markt werkt, en al zeker niet ten gevolge van federale beslissingen.
We hebben trouwens reeds proactief de inkomensgrenzen verhoogd tegenover wat in het regeerakkoord was afgesproken. De ondergrens is al met 100 euro verhoogd. Daarnaast enten we ons ook op de modaliteiten van de federale werkbonus voor wat betreft de berekeningswijze van de bonus. Door aan te sluiten bij het bestaande loonbegrip van de federale werkbonus, kiezen we maximaal voor eenvoud en wordt de administratieve complexiteit in dit geval ook verminderd.
We zullen de situatie en de impact van de maatregelen op de jobbonus dus blijvend en uitgebreid moeten monitoren. We kunnen en zullen bijsturen indien dat nodig is. De loongrenzen van de bonus zullen dus periodiek geëvalueerd worden, om rekening te houden met indexeringen, reële loonstijgingen en eventuele wijzigingen in de fiscaliteit, in de mate dat dat nodig is. Op die manier moeten we verzekeren dat de bonus steeds de laagste lonen blijft bereiken en zijn doel voor ogen houdt, dat de groep van begunstigden niet uitgehold wordt en dat eventuele bijkomende impact op de promotieval maximaal wordt vermeden.
Om te vermijden dat een deel van de toegekende voordelen fiscaal zou worden afgeroomd, is expliciet de vrijstelling binnen de personenbelasting gevraagd aan de federale wetgever. U weet dat ongetwijfeld. Dat is gebeurd via goede collega Vincent Van Peteghem, die daarvoor exclusief bevoegd is. Binnen de Vlaamse Regering is ook de afspraak gemaakt dat de jobbonus niet zal worden uitbetaald, zolang die federaal niet is vrijgesteld van inkomstenbelasting.
Federaal minister Van Peteghem heeft ons eerder reeds meegedeeld dat de fiscale vrijstelling van de jobbonus principieel geen bezwaren oplevert en dat het wetgevende traject om die vrijstelling in te voeren, zal worden opgestart zodra ons decreet parlementair goedgekeurd is.
De vraag om de jobbonus vrij te stellen als bestaansmiddel in de fiscale wetgeving en in het kader van de toekenning van het leefloon, werd eveneens gesteld. Ik neem dat nog verder op met collega Van Peteghem. Een en ander wordt nog onderzocht ter verduidelijking, waardoor er vandaag in deze commissie nog geen uitsluitsel kan worden gegeven. Maar we nemen dat verder op.
De heer Ronse heeft het woord.
U hebt mij vooral gerustgesteld, minister, dat u zich ook sterk maakt dat we geen negatieve neveneffecten zullen dulden op onze jobbonus. Het wordt dus even afwachten wat men daar wil uitwerken.
Twee, over het fiscaal vrijstellen van de jobbonus heb ik u horen zeggen dat minister Van Peteghem zei principieel akkoord te zijn, geen bezwaar te hebben en dat hij met het wetgevende werk zou starten van zodra de jobbonus parlementair is goedgekeurd. Die is op 18 mei goedgekeurd, dus stel ik een bijvraagje, dat, voor alle duidelijkheid, ook schriftelijk beantwoord kan worden nadien. Is dat wetgevende werk federaal dan al opgestart? Wanneer voorzien we daar een go, zodat alle hindernissen om de jobbonus uit te betalen, weg zijn?
Minister Brouns heeft het woord.
Het klopt, decretaal hebben we inderdaad al gedaan wat we moesten doen. Dat antwoord heeft de heer Van Peteghem al gehad, dus het is aan hem om door te werken. Wij zullen hem blijven aanjagen, om te weten hoever het wetgevend precies staat in ons federaal land. Dat zal federaal vorm moeten krijgen in de wet diverse bepalingen en dat zullen wij heel nauw opvolgen. Ik weet niet wanneer die wet daar zal landen, maar dat traject is bezig. Wij hopen dat dat in juni op het niveau van de interkabinettenwerkgroepen (IKW’s) in de Federale Regering afgestemd zal kunnen worden en – in het beste geval – ook voor de zomer daar kan landen.
Collega Ronse heeft er ongetwijfeld alle vertrouwen in.
De vraag om uitleg is afgehandeld.