Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, in de beleidsnota stelt u dat deze legislatuur een nieuw objectief zal worden geformuleerd voor de periode 2026-2035. U gaf eerder in de commissie van 5 mei ook al aan dat het voorbereiden van dat dossier reeds loopt.
In uw gesprek met minister Hugo de Jonge, of in de weerslag daarvan in de krant, leek u echter aan te geven dat het aan de volgende regering is om dat objectief vast te leggen. Ik citeer: “De volgende regering moet wel opnieuw een Bindend Sociaal Objectief vastleggen. Dat zijn specifieke streefcijfers voor de bouw van sociale woningen voor elke gemeente in Vlaanderen. Want het is inderdaad waar dat niet elke gemeente evenveel inspanningen levert.” Zo werd u geciteerd.
Gelet op het belang van dat programma en ook de wenselijkheid van voldoende voorbereidingstijd, lijkt het me van belang om te verduidelijken of u hiermee bedoelt dat u deze legislatuur nog het nieuwe bindend sociaal objectief (BSO) wilt vormgeven en dat het aan de volgende legislatuur is om dat te implementeren, of dat u een wijziging voorstelt in de planning en dat er pas volgende legislatuur een objectief vooropgesteld zou worden.
Vandaar mijn vragen naar aanleiding van dat citaat.
Kunt u de timing en de aanpak voor de opmaak van het nieuwe BSO verduidelijken?
U verschilde duidelijk op een aantal punten inzake centralisering en sturing van mening met uw Nederlandse collega. Zijn er echter ook elementen in het woningbouwprogramma, dat toch ook als voornaamste doelstelling het verhogen van de productie van betaalbare woningen heeft, die u als nuttige pistes ziet om het Vlaamse woonbeleid te complementeren?
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel, mevrouw Jans, voor uw vraag.
Wat uw eerste vraag betreft, is het zo dat het huidige BSO tot 2025 loopt. Dus vanaf 2026 zal gewerkt moeten worden met nieuwe objectieven. De timing en de aanpak voor de aanpak van dit nieuwe BSO, kwam deels aan bod in eerdere antwoorden. Hierin werd aangestipt dat de eerste voorbereidende werken voor het nieuwe BSO inderdaad opgestart werden. Dat hoort ook zo. De intentie van dit traject is om dit dossier beslissingsklaar te hebben tegen de regeringsonderhandelingen, zodat in dit kader de nieuwe contouren voor de periode vanaf 2026 kenbaar zijn. Iets in mij zegt me trouwens dat het dan over meer zal gaan dan alleen maar het vaststellen van het BSO.
Dan kom ik tot uw tweede vraag. Dat Nederland een sterkere regie vooropstelt, heeft vooral te maken met het enorme woningtekort bij onze noorderburen. Dergelijke situatie stelt zich niet in Vlaanderen. Ik ben ook minder voorstander van centralisering, niet enkel omdat onze situatie verschillend is, maar ook omdat ik veel waarde hecht aan de regierol van de gemeente. Ik heb dan ook al verschillende stappen gezet om het lokaal woonbeleid te versterken, en dit steeds gericht op het bevorderen van maatwerk door de lokale besturen in functie van noden, behoeften en wenselijkheden van hun woonbeleid. Te veel sturen, ingrijpen, zou dergelijk maatwerk kunnen beperken en dit ten koste van een adequaat lokaal woonbeleid.
Tegelijkertijd betekent dit niet dat we alles loslaten. Naast het voorzien van de nodige middelen, ondersteuning en instrumenten, monitoren we verschillende aspecten van de woningmarkt, waaronder het aanbod sociale huurwoningen, de evolutie van het aanbod van woningen ten opzichte van het aantal huishoudens. Ik ben dan ook overtuigd dat het evolueren naar een volwaardig partnerschap met de lokale besturen het woonbeleid, de woonsituatie van de Vlamingen ten goede zal komen.
U verwijst naar het Nederlandse woningbouwprogramma en stelt de vraag of dit nuttige elementen bevat voor het Vlaamse woonbeleid. Ik herhaal dat het altijd leerrijk en inspirerend kan zijn om naar andere voorbeelden te kijken, maar het is daarom nog niet evident om dat zomaar te implementeren in een Vlaamse context. Het effect van bepaalde instrumenten kan immers totaal anders zijn gezien de grote verschillen van die context. Het is dan ook belangrijk om telkens de algemene context mee te nemen in het verhaal. Maar om terug te komen op het woningbouwprogramma, zie ik, ondanks de verschillende beginpositie, dus de verschillende context, wel degelijk een aantal raakvlakken, namelijk het inkorten van het realisatieproces van een woning en het mitigeren van belemmeringen om woningen op de juiste plek te realiseren.
Het verstevigen van het aanbodbeleid – dat is ook wat ik altijd gezegd heb, dat we moeten blijven ijveren voor een verhoging van het aanbod – blijft het belangrijkste aandachtspunt. Ook dat delen we finaal met de Nederlandse collega’s. Trouwens om daar nog iets aan toe te voegen, je hebt het woonbeleid en alle instrumenten die passen binnen dat woonbeleid, maar dat is natuurlijk een beperkt instrumentarium. Heel veel zaken hebben betrekking op dat woonbeleid maar vallen buiten de eigenlijke bevoegdheid, bijvoorbeeld vergunningen.
Toen we met de heer De Jonge in Zutphen waren, een Nederlandse gemeente, waar we een project zijn gaan bezoeken, hadden we daar ook een gesprek met de projectontwikkelaar. In alle eerlijkheid, ik heb altijd het idee gehad dat het vergunningenbeleid in Nederland een veel eenvoudigere procedure was. Dat beeld is bij mij, in alle eerlijkheid, gevormd door de procedure bij grote projecten, zoals bijvoorbeeld de sluis in Terneuzen. Er is een vergunningstermijn van zes maanden geweest, inclusief acht weken Raad van State. De vergunningsaanvraag is gebeurd in februari 2016, de definitieve uitspraak of vergunning in augustus 2016. Dat is zes maanden, dus dat is onvoorstelbaar.
Ik heb nu echter geleerd dat dat blijkbaar voor residentiële woningbouw, en andere ook, helemaal anders is. Want de betrokken projectontwikkelaar heeft er wel gebruik van gemaakt om een paar knelpunten naar voren te brengen. De knelpunten die zij ervaren bij het realiseren van een woonproject, waren redelijk overdonderend. Ik weet dat er problemen zijn in Vlaanderen. We kennen allemaal de vergunningenproblematiek, maar ik ben er enorm van geschrokken dat dat in Nederland nog een pak erger was.
Ik breng een heel lang en uitgebreid verhaal, waar ik niet alle finesses van ken, nu heel kort. Op basis van wat ik daar gehoord heb, werkt men daar blijkbaar met lokale kwaliteitskamers. Die kwaliteitskamers gaan dikwijls heel ver in het bepalen van de criteria waaraan een project moet voldoen. Dat gaat echt over, bij wijze van spreken, de kleur van de deurlijsten. Dat is heel verregaand en was overduidelijk een bijzondere drempel en hindernis voor het realiseren van grote projecten. Maar goed, ik had de indruk dat de heer De Jonge dat zeker aangehoord heeft, en bereid is om daar zeker ook naar te kijken. Om maar te zeggen dat de problematiek zich niet alleen in het woonbeleidsinstrumentarium afspeelt.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik dank u, minister, voor uw antwoord en zeker ook voor de duidelijkheid die u hebt gegeven en die overeenstemt met uw eerdere antwoorden. De weerslag in de krant komt soms – zo gaat dat dan, het moet kort en krachtig zijn – wat vreemd over, maar het was dus, zoals ik al hoopte, een semantisch probleem. De planning die u eerder hebt aangegeven, blijft lopen en de aanpak loopt.
We hebben vorige week nog van gedachten gewisseld over uw werkbezoek in Nederland. Ik was ook van mening dat, zeker wat het vergunningenbeleid en de doorlooptijden betrof, het gras daar veel groener was, maar blijkbaar is dat misschien bij bijzonder grote infrastructuurprojecten wel het geval of geeft men die indruk, maar heb ik toch ook geleerd van u dat dat bij particuliere of woningbouw ook wel anders is. Als ik kijk naar de gemiddelde huurprijzen daar, denk ik ook dat het gras zeker niet groener is in Nederland.
De heer Veys heeft het woord.
Dank u, minister, voor de toelichting. Als ik het goed begrijp, zal het beslissingsklaar zijn – ik weet niet meer precies welke formulering u gebruikte – tegen de volgende regeringsonderhandelingen. Ik heb daarbij nog twee vragen.
Wordt daar rekening mee gehouden binnen de oefening rond de fusie van de woonmaatschappij? Ik zal uitleggen waarom; ik zit zelf in de stuurgroep, we zijn zelf de fusie aan het uitvoeren in Kortrijk. Als het gaat over de woonplanning is het goed dat je op lokaal niveau ook wel enkele jaren vooruit kunt kijken. Op welke manier worden de gemeenten vandaag bij de voorbereiding op dat bindend sociaal objectief betrokken? Wordt er advies gevraagd van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG)? Gaan die daar in werkgroepen actief mee naartoe werken? Binnen een jaar, denk ik, zitten we met nieuwe woonmaatschappijen. Een jaar daarna zijn er lokale en bovenlokale verkiezingen uiteraard. In 2026 gaat er iets nieuws in. Kan men zich daar wat op voorbereiden? De doelstelling zal voor heel veel gemeenten plots kwantitatief verdubbelen, wetende dat we vandaag met gegevens uit 2007 werken. De noemer van de berekening van het BSO klopt niet meer. Worden gemeenten bij dat proces betrokken en houdt men daarmee rekening binnen de woonmaatschappij?
Rond het beslissingsklaar maken tegen de volgende regeringsonderhandelingen, geldt dat ook nog voor het FS3-systeem (financieringssysteem 3)? Want ik dacht dat er, bij de Vlaamse Brede Heroverweging, in de fiche stond dat dat daar ook de intentie was. Maar goed, vorig jaar is er 1 miljard niet uitgegeven. U hebt uw voorstel gedaan om 500 miljoen daarvoor elders te accorderen. Wat zijn de plannen met FS3 richting de volgende legislatuur?
Minister Diependaele heeft het woord.
Ik ga op het einde nog terugkeren naar mevrouw Jans.
Mijnheer Veys, ik denk dat het verstandig is dat wij er gewoon voor zorgen dat alle elementen op tafel liggen en dat men dan een weloverwogen keuze kan maken op dat moment, zoals dat overigens altijd gaat bij regeringsonderhandelingen.
U hebt wel gelijk. Een van de zaken die meegenomen moeten worden in dat onderzoek, is de vraag of je alleen nog op gemeentelijk niveau streefcijfers naar voren schuift dan wel of je inderdaad gaat kijken naar de regionale spreiding, naar de grenzen van de woonmaatschappij. Dat is een van de zaken die daar op tafel liggen.
Wat uw vraag met betrekking tot de FS3-leningen betreft, daar loopt een evaluatie en die zal er ook voor zorgen dat er op dat moment elementen op tafel liggen. De resultaten van die evaluatie zullen op tafel liggen om te kijken of er bijsturingen moeten gebeuren.
Mevrouw Jans, ik was daarjuist nog vergeten te zeggen dat mij in Nederland iets was opgevallen dat mij ook wel verwonderd heeft – het is niet helemaal relevant voor uw vraag, hoor, maar misschien wel interessant. Hier is het zo dat – ik denk dat er weinig andere voorbeelden zijn – een projectontwikkelaar een stuk grond zoekt waarop hij een project realiseert dat hij dan verkoopt. Het gaat om individuele woningen. Straks gaan we het ook nog hebben over pensioenfondsen die we in die woningen investeren en dergelijke meer. Sommigen gaan het verhuren, maar dat gebeurt niet zo heel veel.
Wat mij heel erg verbaasde, is dat het in Nederland een beetje omgekeerd is. Daar verenigen mensen zich in een collectief. Ik denk dat zich in Zutphen een 50-tal gezinnen verenigd hadden en gezegd hadden: wij willen hier een project ontwikkelen, realiseren. Dan werd er een projectontwikkelaar aangesteld, iemand die dat trok, en werd samen juridisch, heel dat vergunningentraject doorlopen enzovoort. De hele aanzet was eigenlijk omgekeerd van wat wij hier zien.
De vraag is wat wat uitlokt. Ik denk dat het daar vooral de gigantische moeilijkheid is om een project gerealiseerd te krijgen, die mensen ertoe noopt om zo een collectief te vormen. Vooralsnog is dat hier misschien minder noodzakelijk. Als je zoiets tot een goed einde wilt brengen, als je voor een appartementje wilt instappen in zo’n project van vijftig woningen – wat we nu concreet bezocht hebben –, dan ga je niet wachten tot het project er staat om iets te kopen. Nee, dan moet je er mee voor zorgen van bij het begin, van bij de opstart en ga je dat jarenlange proces mee doormaken. Dat is echt wel een verschil. Je kunt daar van de beide kanten conclusies uit trekken, maar dat viel mij wel heel hard op.
De vraag om uitleg is afgehandeld.