Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
In het regeerakkoord en de beleidsnota van de minister vinden we respectievelijk volgende zinnen terug: “We rationaliseren de CGG’s en CAR’s tot één enkele soort organisatie” en “We integreren de dienstverlening van de CGG’s en de CAR’s en bieden deze voortaan aan vanuit één organisatie.” In het kader van die doelstelling verscheen in 2019 het rapport over het onderzoek naar de samenwerking tussen de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s) en de centra voor ambulante revalidatie (CAR’s) met als titel ‘Samenwerken tussen CGG en CAR voor invullen van behoeften van kinderen en jongeren met ontwikkelingsstoornissen en (vermoeden van) mentale comorbiditeit’.
Uit de studie kwamen enkele interessante conclusies naar voren, onder andere dat er een wederzijdse overlap bestaat in de expertise en kennis over ontwikkelingsstoornissen en mentale problemen, maar dat bij specialistische behoeften over ontwikkelingsproblemen meer CAR-expertise nodig is, terwijl een CGG specialistische kennis over mentale problemen kan aanbieden.
In navolging van de conclusies in het rapport werden enkele hoofd- en subaanbevelingen opgesteld. De hoofdaanbevelingen ten aanzien van het beleid zijn ten eerste om te voorzien in een regelgevend kader dat samenwerking stimuleert met speciale aandacht voor verschillende en gemeenschappelijke erkenningscriteria en financiële prikkels voor samenwerking. Ten tweede moet je zorgen voor een regionaal evenwaardige planning van capaciteit en expertise om toegankelijke zorg voor die doelgroep te realiseren. Ten derde moet de overheid expliciet de aard van de samenwerking tussen een CAR en een CGG mandateren, en een helder beleidskader met doelstellingen en randvoorwaarden definiëren waarbinnen proefprojecten voor samenwerking kunnen worden ingediend. Ten derde moet je voorzien in wetenschappelijk onderbouwde monitoring en evaluatie van de projecten, en een strategie van wederzijds leren tussen de projecten ontwikkelen om disseminatie van innovatieve praktijken te versterken.
Een andere belangrijke mededeling richt zich op het beleid, de organisaties en het samenwerkingsverband: vermijd de ontwikkeling van te veel aparte netwerkstructuren of samenwerkingsverbanden en onderzoek hoe de werking voor die doelgroep kan worden ingebed in de bredere van ggz-netwerken (geestelijke gezondheidszorg). Die studie uit 2019 was volgens mij een heel duidelijke studie en brengt heel veel zaken naar voren. Ze is ook meegenomen in het regeerakkoord en in de beleidsbrief van de minister.
Ondanks die uitgebreide studie wordt er nu blijkbaar een nieuw traject opgestart met betrekking tot de samenwerking van een CGG en een CAR. Het gaat om een intensief participatief traject waarbij wordt gestart met het leren kennen van de belanghebbenden. Die belanghebbenden mogen vervolgens aangeven welke aspecten, aandachtspunten en opportuniteiten er zeker moeten worden meegenomen.
Het project zelf wordt begeleid door WhoCares?, een coöperatieve vennootschap die haar klanten in de zorg- en welzijnssector ondersteunt om meer en beter samen te werken en te verstrengelen. Het gaat om een consultantorganisatie.
Minister, als ik dat lees, rijst de vraag waarom er een nieuw traject wordt opgestart in het kader van de integratie van een CGG en een CAR? Die studie is al uitgevoerd. In welke mate verschilt dat nieuwe traject daarvan en welke meerwaarde biedt het ten opzichte van de uitgevoerde studie?
Wat is het tijdspad van dat nieuwe traject?
Wat werd er al gedaan met de aanbevelingen in de studie van 2019? Die zijn blijkbaar opnieuw de onderzoeksvragen in de nieuwe studie.
Hoever staat u met de ontwikkeling van een decreet voor de integratie van de CGG’s en de CAR’s?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel voor deze vraag, collega Daniëls. Ik zeg trouwens altijd dank u wel, voor elke vraag.
Eerst en vooral wil ik verwijzen naar het regeerakkoord, collega, waarin letterlijk staat dat de CGG’s en de CAR’s zullen worden gerationaliseerd tot één enkele organisatie. U weet dat.
Daarmee antwoord ik ook op uw derde vraag. We zijn op dit ogenblik gestart met een integratietraject waarmee ik hoop te landen, zoals ik uiteraard met vele dossiers hoop te landen.
Wat de zin of de onzin van het nieuwe traject betreft, is de doelstelling van dit integratietraject een meer geïntegreerde zorg te verkrijgen voor mensen met ernstige psychische problemen en de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg te verhogen.
Die hervorming zou stappen vooruit moeten zetten op dat vlak om een zo efficiënt mogelijk aanbod te organiseren dat de huidige middelen zo goed mogelijk bundelt. Het doel is het aanbod afstemmen op elke individuele zorgvraag en niet omgekeerd.
Wat werd reeds gedaan met de aanbevelingen die terug te vinden zijn in de studie van 2019? In 2019 is er een beleidsondersteunend onderzoek uitgevoerd naar of en hoe in Vlaanderen de zorg voor kinderen en jongeren met meervoudige ontwikkelingsstoornissen en comorbide mentale problemen kan worden aangeboden door een samenwerking tussen CAR en CGG. Volgens de onderzoekers hebben CAR en CGG beide expertise in huis die een gedeeltelijk antwoord kan bieden op de noden van kinderen en jongeren met een vermoeden van dubbeldiagnose die gekenmerkt wordt door ontwikkelingsproblemen en mentale gezondheidsproblemen. Door het afstemmen en het integreren van zorg uit beide organisaties zou er betere zorg op maat kunnen ontstaan. Die geïntegreerde zorg vereist dan wel het aangaan van duurzame, structurele samenwerkingsverbanden tussen CAR en CGG.
Daaropvolgend heeft de Vlaamse overheid in 2021 een projectoproep gelanceerd voor effectieve samenwerking tussen CGG en CAR. Met die projecten wil de Vlaamse overheid al experimenteren met een effectieve samenwerking tussen CAR en CGG voor zorgvragen van minderjarigen en hun context die de expertise en het aanbod van elke organisatie afzonderlijk overstijgt en leidt tot zorgactiviteiten of zorgtrajecten met gedeelde verantwoordelijkheid, waardoor de kwaliteit van zorg stijgt voor de minderjarigen en hun context. Door die samenwerking tussen CAR en CGG te faciliteren in een projectmatig, regelluw kader, wil Vlaanderen geïntegreerde zorg voor zorggebruikers en hun context realiseren. Die projecten lopen momenteel tot en met eind dit jaar. Er is hiervoor een budget vrijgemaakt van 1 miljoen euro. Zoals ik het begrijp, heb je eerst die studie en heb je nu projecten om te bekijken hoe we dat kunnen realiseren.
De projecten hebben een beperkte focus qua doelgroep waarrond wordt samengewerkt. Het integratietraject CGG-CAR heeft betrekking op de volledige werking van beide organisaties.
De projecten geven de mogelijkheid aan de beide soorten organisaties om te experimenteren in onderlinge samenwerking en de meerwaarde van die samenwerking ook meteen te vertalen naar de praktijk, naar heel concrete zorgtrajecten.
Dit is de context waarin ik heb gepoogd om het ene met het andere te vergelijken en ook de verschillen ertussen te belichten.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw toelichting. Ik ben benieuwd wat daaruit naar voren zal komen. Ik verwijs naar de eerste stap. Ik heb kunnen kennisnemen van zo’n mailtje dat werd uitgestuurd. Daarin wordt er gezegd dat ze heel graag willen kennismaken en willen bekijken wat daarin moet zitten, welke aandachtspunten er zijn en dat ze elkaar beter willen leren kennen. Dat is nu net die studie van 2019. Sommige onderdelen lijken mij dus wat dubbelop te zijn.
Ik heb een eerste bijkomende vraag. Wanneer je op zondag bij de bakker aan de mensen voor en achter jou in de rij vraagt of de centra voor geestelijke gezondheidszorg en de centra voor ambulante revalidatie organisaties zijn waar zij naartoe zouden gaan als ze met iets in de knoop zitten, dan zullen zij daar allicht niet meteen op antwoorden. Zullen die centra beter worden bekendgemaakt?
Ik kom tot mijn tweede bijkomende vraag. Ondertussen kennen we de wachtlijsten in de centra voor geestelijke gezondheidszorg, ook voor jongeren, maar er zijn er ook in CAR. Zullen we door het samenvoegen, door die gebalde expertise en de efficiënte en rationele inzet van de middelen, die wachtlijsten effectief kunnen wegwerken? Werd dat expliciet opgenomen in die projectoproep? Want dat zou toch een van de voornaamste redenen moeten zijn, naast kennisdeling en efficiënter werken.
Minister Crevits heeft het woord.
Bedankt, collega. U mag mij die mail gerust bezorgen, we kunnen eens bekijken of dat al niet overlapt. Ik denk niet dat ik hem heb gekregen. U zegt dat een aantal dingen uit de mail ook in de studie zaten, dat wil ik gerust eens laten bekijken door mijn kabinet. Met alle plezier.
Wat ik ook heb gemerkt, nu ik mijn ronde met ontvangsten aan het doen ben, collega Daniëls, – als ik niet in het parlement zit, voorzitter –, is dat de eerste benodigde stap is om wat draagvlak te creëren bij de beide organisaties. Dat is niet de meest evidente oefening. Ik zie u knikken, we hebben voor Onderwijs ook zulke oefeningen moeten doen. We moeten ook duidelijk zijn in wat we willen, want anders stimuleren we de samenwerking misschien niet echt.
Het is absoluut niet mijn bedoeling om lang in de huidige fase te blijven zitten, dat wil ik ook meegeven. Het integratietraject is geen beleidsondersteunende wetenschappelijke studie, maar voor mij is het een soort pilootproject om te bekijken op welke manier we dat het efficiëntst zouden kunnen organiseren. Het kan in die zin wel een grote meerwaarde betekenen.
Wat betreft de budgetten: als ik me niet vergis, hebben we een 155 miljoen euro als we de CAR’s en CGG’s zouden samenvoegen. Weet wel dat wat ze doen niet volledig overlapt, er is ook expertise bij beiden. Er kan dus niet zomaar gezegd worden dat we plots meer hebben. Ik verwacht wel dat men wat efficiëntiewinst kan realiseren, maar we mogen niet ineens zeggen: “Een plus een zal drie worden.” Dat zal het niet zijn, maar ik vind het zeker interessant om het mee te nemen. Ik denk echter dat het pilootproject – nogmaals, vergeef me dat ik ook niet van buiten weet wat er allemaal in zit – nu echt een praktijktoets is van wat we zouden kunnen realiseren. Men zal wellicht niet in euro’s uitrekenen wat de meerwaarde is, maar wel in de operationalisering gaan kijken naar wat er meer zou kunnen gebeuren.
Wat het traject betreft, zowel ‘CAR’ als ‘CGG’ zijn woorden die nooit worden gebruikt bij de bakker – behoudens een vergissing mijnentwege –, maar u hebt wel een punt dat er heel wat mensen, ook jongeren, zijn die wel wat in de knoei zitten en wat hulp zouden kunnen gebruiken. De spontane reflex van waar men hulp kan krijgen, kan nog een stuk beter. Sowieso moeten we in de kijker zetten wat bestaat en moet het nieuwe traject dat loopt, ook sterk worden gepromoot.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ten eerste zegt u dat u niet van plan bent om lang in deze fase te blijven hangen. Dat is een goede zaak, denk ik. Waarom geef ik dat aan? Het draagvlak is inderdaad nodig. De CGG’s en CAR‘s – ik ken ze toch wel van dichtbij – hebben elk hun expertise. Het mooie aan die organisaties is dat ze staan op hun eigenheid en wat ze zelf hebben ontwikkeld, maar dat is ook ineens het gevaar van die organisaties. Het pleit voor hen, maar het is ook een potentiële bedreiging waardoor de cliënt te weinig centraal wordt gezet. Daarover gaat het immers, dat wou ik ook aangeven met het voorbeeld van de bakker. We moeten de cliënt, degene die hulp zoekt, centraal stellen en begeleiden. We moeten hun de juiste ondersteuning kunnen bieden en ook kunnen doorverwijzen.
Het feit dat u zegt dat deze studie een pilootproject is, was voor mij ook wel de reden om die vraag te stellen. Als op het terrein immers het gevoel leeft dat men dit al kent, dat we nog eens hetzelfde gaan doen, is dat op zich niet goed voor het draagvlak waar u zelf naar hebt verwezen. De organisatie kan heel sterk zijn, maar als we dan kijken bij WhoCares? of ‘wie is wie’ in het team, gaat er bij sommigen toch een lichtje branden en als daar voormalige ministers in zitten, stelt men zich vragen. Ik kan die vragen begrijpen. Dus ik denk, minister, dat we er nu werk van moeten maken om te zorgen voor een maximale impact. Het draagvlak moet er zijn op het terrein, bij de mensen van de CAR’s en de CGG’s, zodat ze zien waar ze kunnen samenwerken, met als doel om de cliënt inderdaad maximaal te helpen en de expertise van het aanwezige personeel Vlaanderenbreed heel gericht in te zetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.