Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Op 3 mei 2019 nam het Vlaams Parlement het decreet over de organisatie van buitenschoolse opvang en de afstemming tussen buitenschoolse activiteiten aan. Dit decreet regelt de organisatie van buitenschoolse opvang en de afstemming tussen buitenschoolse activiteiten. Het reikt een kader aan om een zorgzame transitie naar een forfaitaire subsidiëring van de lokale besturen te bewerkstelligen.
In het decreet komen vier belangrijke zaken aan bod. Ten eerste neemt het lokaal bestuur de regie op, door de ontwikkeling van een lokaal beleid en de beslissing over de besteding en de verdeling van de middelen. Ten tweede kan een lokaal samenwerkingsverband het lokaal bestuur geen bindend advies geven. Het geeft mee uitvoering aan het lokaal beleid, ontwikkelt gemeenschappelijke operationele doelstellingen en coördineert operationele acties van actoren. Ten derde zorgt de Vlaamse overheid, in samenspraak met relevante actoren, voor een inspiratiekader voor een geïntegreerd aanbod buitenschoolse activiteiten. Kind en Gezin kan een kwaliteitslabel toekennen voor de opvang van de jongste kinderen, dat is de kleuterleeftijd. Ten vierde zal de Vlaamse overheid de overgang maken naar het toekennen van forfaitaire subsidies aan de lokale besturen, rekening houdend met het bereik van kwetsbare gezinnen en kinderen met een specifieke zorgbehoefte. Dat waren de vier grote uitgangspunten. Kort samengevat: het lokaal bestuur krijgt een forfaitaire enveloppe en de regie, en werkt samen met relevante actoren om een volledig geïntegreerd aanbod uit te werken.
Op 4 mei 2022 keurden we tijdens de plenaire vergadering het ontwerp van decreet tot wijziging van bovengenoemd decreet goed. Daarin werden onder meer de overgangsbepaling en het budget aangepast en werden de middelen geoormerkt.
In het regeerakkoord hebben we daarover het volgende opgenomen: “Het Vlaams Parlement voorzag in de voorbije regeerperiode de decretale basis voor een nieuw kader van buitenschoolse opvang voor kinderen van de basisschool. We voeren dit decreet verder uit met een sterke regierol voor de lokale besturen en prioriteit voor de combinatie werk-gezin waarbij ook de opvang voor en na de schooluren die vandaag in het onderwijs wordt gerealiseerd wordt meegenomen. De voorziene overgangsperiode wordt hierbij ook vormgegeven. We stemmen de uitwerking verder af met andere bevoegdheidsdomeinen zoals Onderwijs, Sport en Jeugd.”
Ik vind dat een belangrijk gegeven omdat het voor veel ouders niet altijd evident is om de periode voor en na de school te combineren met hun werk. Een regie zou ervoor moeten zorgen dat alles beter op elkaar is afgestemd en dat er ook middelen worden ingezet waar de noden zijn. Dat lijkt me een ideale situatie.
Uit een recente bevraging van Katholiek Onderwijs Vlaanderen bij 567 basisscholen blijkt dat de meeste scholen hun buitenschoolse opvang met onderwijsmiddelen financieren en blijkbaar niet met de middelen die Vlaanderen toekent via de regie van het lokaal bestuur. Dat kan uiteraard niet de bedoeling zijn want in het regeerakkoord – u kent het net zo goed als ik, minister – staat dat onderwijsmiddelen en onderwijspersoneel maximaal in de klas en in de school moeten worden ingezet. Ik heb daarbij de volgende vragen.
Zal het decreet van 3 mei 2019 en de wijziging die we onlangs goedkeurden, ervoor zorgen dat scholen geen onderwijsmiddelen meer moeten inzetten voor de naschoolse opvang omdat we die middelen hebben geoormerkt?
Op welke manier wordt de uitwerking van het decreet verder afgestemd met de andere bevoegdheidsdomeinen zoals Onderwijs, Jeugd en Sport?
Minister Crevits heeft het woord.
Om mezelf goed te informeren heb ik een heel interessante vraag om uitleg van de heer Hannes Anaf bekeken die behandeld is in de commissie op 15 februari 2022. Daarin werden een beetje gelijkaardige vragen gesteld. (Opmerkingen van Hannes Anaf)
Ik heb het antwoord bij, collega Anaf. Als je een nieuwe bevoegdheid hebt, is het altijd interessant om ook het verleden te bekijken. Ik wil vooral mezelf niet tegenspreken.
Wat uw eerste vraag betreft, collega, begrijp ik uw bezorgdheid, maar het decreet voorziet in een subsidiëring aan elk lokaal bestuur op basis van specifieke parameters en indicatoren om een aantal verschillen in subsidiëring weg te werken.
Om te garanderen dat er lokaal wordt voorzien in voldoende opvangaanbod, zal het lokaal bestuur minstens 75 procent van die subsidie investeren in het realiseren van een aanbod voor de opvang kleuters en lagere schoolkinderen. Dat kan dus concreet een subsidie aan het opvanginitiatief van een school betekenen of samenwerking met een opvangorganisator die in voor- en naschoolse opvang voor een of meerdere scholen voorziet.
Door de wijziging aan het decreet zijn lokale besturen versneld aan zet. Dat is een goede zaak, maar het vormgeven van het lokaal beleid rond buitenschoolse opvang en activiteiten is een proces en vraagt – zoals u zelf ook stelt - samenwerking. Scholen zijn een heel belangrijke partner bij de uitvoering van het decreet, net zoals andere partners op het vlak van de opvang, jeugd en sport.
Het decreet doet een warme oproep om lokaal de noden van kinderen en gezinnen in kaart te brengen, en gemeenschappelijk op zoek te gaan naar oplossingen, waarbij ieder een deeltje van de puzzel legt. Vlaanderen doet hier een belangrijke inspanning, ook financieel. Of er nog schoolmiddelen zullen worden ingezet, hangt, net als de bijdrage die bijvoorbeeld lokale besturen zullen leveren, af van de lokale puzzel en keuzes die daar gemaakt worden.
We zien dat sommige lokale besturen een heel uitgebreide werking van buitenschoolse opvang op hun grondgebied hebben en zelf heel veel investeren in opvang en activiteiten. In andere steden en gemeenten zijn het onderwijs- en vrijetijdspartners die dat doen. Het hangt een beetje af van de engagementen die op het terrein worden genomen, of dat al dan niet nog nodig zal zijn.
Dan kom ik tot uw tweede vraag. Bij de uitvoering van het decreet zijn de andere beleidsdomeinen geconsulteerd. Voor het vervolg ligt de regie volop bij het lokale niveau. Het is ook op dat niveau dat de andere bevoegdheidsdomeinen betrokken zullen worden. Door de aard van de samenwerking en het feit dat de buitenschoolse opvang vertaald wordt naar ‘buitenschoolse opvang én activiteiten’, ga ik ervan uit dat Jeugd, Sport, Cultuur en Onderwijs op het lokale niveau ook een stuk zullen bijdragen aan het beleid dat daaromtrent lokaal wordt ontwikkeld. Ingevolge het decreet werden de lokale besturen de centrale as waarrond alles draait. Zij moeten de inspanningen leveren en ontvangen daarvoor ook een budget.
Dank u wel, minister. Het klopt inderdaad dat de lokale besturen in dezen het budget krijgen, evenals de regie. Ik begrijp dan ook de oproep van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen. Ze stellen zich de vraag of ze zoveel onderwijsmiddelen, die ze goed kunnen gebruiken voor onderwijs, moeten besteden aan opvang, waarvoor de regie en ook de middelen toekomen aan de lokale besturen. Ik vind dat een terechte vraag. Zoals u aangeeft, is dit misschien een vraag die we niet aan u moeten stellen maar moeten we die door de scholen aan de lokale besturen laten stellen.
Ik heb daarom een aantal bijkomende vragen en ook enkele zaken die u misschien kunt ondernemen. Kunt u de scholen en de opvanginitiatieven van lokale besturen erop wijzen dat dat hun verantwoordelijkheid is en dat Vlaanderen het in dezen niet altijd kan oplossen? Met andere woorden: als er voor sommige scholen te veel middelen besteed moeten worden om die opvang te organiseren, moet er lokaal heronderhandeld worden om dat op te nemen.
Ten tweede ervaren heel wat scholen problemen bij het organiseren van die opvang en dat middagtoezicht, bijvoorbeeld bij het vinden van personeel. Ik denk dat daar de lokale besturen wel degelijk nog meer de regierol en misschien zelfs het werkgeversschap op zich kunnen nemen, zodat die mensen niet in gesplitste diensten maar in aansluitende diensten kunnen werken. Op die manier kunnen we mensen meer jobzekerheid geven en worden die jobs veel aantrekkelijker. Een deeltje van die bekommernissen rond het personeelsbeleid zit dan niet meer bij de scholen. Dat kan onder flankerend beleid, want voor middagtoezicht bestaat al flankerend onderwijsbeleid. Als het voordeel wordt toegekend aan de gemeentescholen, moet dit ook toegekend worden aan de andere scholen op het grondgebied als ze erom vragen.
Ik wil nog een laatste punt onder de aandacht brengen: het overleg in het kader van die vrijwilligersvergoeding. Dat speelt op een aantal plaatsen. Mijn vraag daarover sluit aan bij uw vroegere functie als minister van Werk. Kunnen we daar niet meer flexi-jobbers inzetten? Moeten daarvoor nog bijkomende zaken geregeld worden of kan dat vandaag al? Kunnen we daar nog iets mee doen bij het overleg in het kader van de vrijwilligersvergoedingen? Die vergoeding is namelijk onbelast, daarop moeten geen RSZ-bijdragen betaald worden. Het is ook een manier om mensen te laten ingroeien in jobs die er vandaag de dag zijn. Daarnaast zijn er toch nog altijd 1,7 miljoen inactieven in België, iets waar u toch ook graag op wilt inzetten.
De heer Anaf heeft het woord.
Ik wil me hier graag even bij aansluiten. Het is natuurlijk een trieste zaak dat scholen uit hun eigen schaarse middelen moeten putten om die buitenschoolse opvang in de toekomst te kunnen blijven voorzien. Dat is wel een realiteit waarvoor de Vlaamse Regering zelf gezorgd heeft. Ik herhaal wat ik in februari al aangegeven heb: op zich is het idee achter dat decreet een zeer goed idee. We kunnen die buitenschoolse opvang kwalitatiever maken en kunnen kinderen daar ook in aanraking laten komen met een vrijetijdsaanbod van muziek, sport en dergelijke. Dat is een zeer goede zaak. Alleen moeten er dan wel voldoende middelen zijn, niet alleen vanuit de opvangsector maar ook vanuit andere sectoren, om dat ook in de praktijk te kunnen waarmaken. Een aantal gemeenten krijgen wel wat extra middelen, maar er zijn ook gemeenten die substantieel minder middelen zullen krijgen. Zo ken ik bijvoorbeeld een kleinere gemeente die 400.000 euro minder zal ontvangen om dat aanbod te organiseren. Die gemeente geeft aan: voor ons stopt het, wij gaan als gemeente niet meer aan buitenschoolse opvang doen, wij gaan dat volledig doorschuiven naar de scholen. Dat lijkt mij absoluut niet de bedoeling van dat decreet, hoewel het op zich, inhoudelijk, volgens mij wel een sterk idee is.
Ik denk ook dat er een kans gemist werd om dat recht te trekken. Begin deze maand stond er een wijziging van dat decreet op de agenda. Toen hebben we gevraagd om te zorgen voor dat budgettair groeipad, een versnelde inschakeling van indicatoren voor kwetsbare gezinnen en ook bijpassingen vanuit andere beleidsdomeinen. Als je namelijk sterker wil inzetten op andere beleidsdomeinen, kijk dan eens breder dan enkel naar het opvangbudget. We hebben dus al een aantal keren aan de alarmbel getrokken. De realiteit op het terrein is dat dit in heel veel gemeenten amper van de grond komt en dat er weinig enthousiasme over bestaat, net omdat ze net door die beperkte middelen heel erg beperkt zijn in de manier waarop ze dat in de praktijk kunnen uitrollen. Ik hoop dus dat die wake-upcall, die we in het begin van deze maand nogmaals gegeven hebben, nu wel doordringt. Ik heb een heel concrete vraag, minister. Zal er nog een wijziging van het budget voorzien worden? Zo ja, op welke termijn? Ik denk namelijk dat dat de enige manier is om de invulling van dat decreet in de realiteit in de verschillende gemeenten echt op gang te trekken.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Ik moet zeggen dat ik gelijkaardige en ook andere bedenkingen had toen ik uw vraag las, collega Daniëls. Wij hebben op 19 april nog de bespreking gehad van de aanpassing van dat decreet. Toen hebben we niet eens uit eigen naam hoeven te spreken. We hebben alleen maar de adviezen erbij moeten nemen die werden gegeven door de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR), de Vlaamse Jeugdraad, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). Keer op keer werden daarin niet gewoon grote bezorgdheden geuit, maar extreme bewoordingen gebruikt. Daar werd gezegd: ‘Dit is een herverdeling van de schaarste’, ‘Dit gaat nog meer personeelstekort creëren’, ‘Men zal hierdoor juist twijfelen om extra plaatsen te creëren’. Het was dus duidelijk dat iedereen op het terrein hierover heel bezorgd was, niet alleen qua aantal plaatsen trouwens, maar ook wat betreft veiligheid, welzijn en pesten. Want als het effectief gaat over buitenschoolse, maar ook binnenschoolse opvang, dan zien we uit onderzoek van de Vernieuwing in de Basisvoorziening voor Jonge Kinderen (VBJK) dat mensen die daar de opvang moeten … (Mevrouw Groothedde zoekt een specifiek woord)
Doen?
Ik had een mooier woord in gedachten. ‘Doen’ vind ik eigenlijk wat simpel voor binnenschoolse of buitenschoolse opvang, voorzitter. Dat is wel wat meer dan doen. Dat is eigenlijk ook het punt. De mensen die die opvang in handen houden, zitten met meer dan honderd kinderen per persoon. We weten dat de middagspeeltijd, maar ook de avond- en de ochtendspeeltijd juist momenten zijn waarop er enorme zorgen zijn over veiligheid, pesten en welzijn. We weten dat kinderen dan aangeven dat ze niet alleen veilig willen zijn, maar dat ze bovendien ook willen spelen met hun vriendjes en met de mensen die de opvang bieden. Aan die doelstellingen kunt u vandaag niet tegemoetkomen. Het is alsof, door alleen maar naar de economische doelstellingen te kijken en te kijken waar er zoveel mogelijk kantjes kunnen worden afgeschaafd, men juist die economische functie kapot laat gaan. Want zolang je de pedagogie en dat sociale stuk niet kunt invullen, kun je daar geen mensen voor vinden en kun je ook geen partners vinden die dat nog willen opnemen. Want die willen niet alleen maar met iets zonder inhoud bezig zijn.
Mijn vraag is: op welke manier wordt ervoor gezorgd dat die buitenschoolse opvang echt z’n functie kan gaan vervullen en zullen de budgetten ook door de Vlaamse Regering over de verschillende deeldomeinen heen worden bijgepast? Want dat zal nodig zijn.
Mevrouw Crevits heeft het woord.
Bedankt, collega’s.
Collega Daniëls, het is correct dat er gekeken moet worden naar de noden en de vragen. Er zijn bijzonder veel verschillende situaties, die ook lokaal zeer verschillend zijn. Dat geldt ook voor de noden. Vandaar, collega Anaf, dat de overgangsperiode en de compensatieregeling er ook zijn. Lokaal is er dus nood aan samenwerking. De lokale besturen zijn aan zet om die puzzel te leggen. Via overlegmomenten met Opgroeien capteren we de opmerkingen en bezorgdheden en gaan we in overleg. Ik besef dat we in een transitieperiode zitten. Het is voor elk lokaal bestuur een hele opdracht die vervuld moet worden. De budgetten zijn op dit ogenblik wat ze zijn, collega’s. Ik kan hier geen grote beloftes doen. Het zou flauw zijn van mezelf, mocht ik dat zeggen.
Je kunt daarover ook veel discussiëren, maar ik vind de filosofie die in het decreet zit wel een goede zaak. Ik ga het debat niet helemaal opnieuw doen, want er is hier al uitgebreid over het decreet gedebatteerd. U stelt eigenlijk een opvolgvraag. De essentie van uw vraag was eigenlijk: zitten we nu in een situatie waarin de scholen sowieso niet meer zullen moeten bijleggen? Daarop zeg ik: nee, absoluut niet. Dat moet lokaal afgesproken worden en dat hangt eigenlijk af van wat je ook wilt bereiken, en wat je, collega Groothedde, op pedagogisch vlak wilt bereiken. Ik vind dat trouwens een heel pertinente opmerking die u maakt en ik stel ook zelf vast – ik ben zelfs grootouder op dit ogenblik, en hopelijk nog voor heel lang – dat opvang veel meer is dan opvang. Ook daar gebeuren op pedagogisch vlak enorm veel goede dingen. Het is dus van belang dat een lokaal bestuur daar ook een echt beleid rond uitwerkt. De discussie over de middelen zullen we ongetwijfeld nog voeren.
Bedankt, minister. Ik denk wel – en dat is een vraag die ik u toch ter opvolging wil stellen – dat we eens moeten kijken hoe de opvang nu lokaal gebeurt. Want op sommige plaatsen lukt het om de zaken te organiseren en op andere plaatsen stel ik vast dat er op de ene school een uitgebouwd aanbod is en op de andere niets is, dat op de ene school de ouders moeten betalen en op de andere school niet. Ik denk dat het zinvol kan zijn om dat toch eens in kaart te brengen. Misschien kunnen we daaruit een aantal ‘best practices’ halen en kunnen we ook vaststellen hoeveel middelen er nu eigenlijk gaan naar effectieve inzet van mensen die de begeleiding doen – om dat werkwoord te gebruiken – versus wat er van die middelen in andere belendende percelen belandt. Misschien kunnen we, met andere woorden, vaststellen hoe die oormerking wordt gerealiseerd.
Twee, ik zou toch ook graag willen, zoals ik daarnet suggereerde, dat u de situatie rond die flexi-jobs en vrijwilligers verder uitklaart.
Drie, op een bepaald moment zullen we toch een evaluatie moeten doen om te kijken waar er gaten vallen en hoe we ervoor kunnen zorgen dat men aan personeel geraakt om dat rond te krijgen, bijvoorbeeld door die mensen te poolen, door ze globaal in te zetten en niet bij één iets in gebroken diensten, want dat loopt veel moeilijker. Dat geldt zowel voor voorschoolse als naschoolse opvang en middagtoezicht, want scholen botsen daar op dezelfde problemen als opvanginitiatieven.
De vraag om uitleg is afgehandeld.