Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, goedemorgen.
Minister, ik heb nog niet de eer gehad om u welkom te heten. Bij dezen zeer welkom. Ik wens u alvast heel veel succes met uw nieuwe functie. Ik hoop dat u de taak van minister van Economie zeer ter harte zult nemen.
Vorige week stond in Het Belang van Limburg (HBvL) met een grote krantenkop dat een nieuwe studie van de UGent aantoont hoe dramatisch het wel gesteld is met de activiteitsgraad van de niet-Europese vreemdelingen in Vlaanderen. Daaruit blijkt dat bijna een op de tien inactieven in België, of 9,4 procent, een niet-Europese nationaliteit heeft. 44,2 procent van de niet-Europese beroepsbevolking in ons land heeft of zoekt geen werk. Niet alleen doet België het op dit vlak gevoelig slechter dan andere Europese landen, waar dat percentage op 29 procent ligt, maar ook blijkt dat in Vlaanderen 41,1 procent van de personen met een niet-EU-nationaliteit inactief is. In Brussel is dat 43,1 procent en in Wallonië 51,3 procent. De onderzoekers stellen terecht dat een meer aanklampend beleid zich opdringt.
Minister, hoe verklaart u de barslechte cijfers voor Vlaanderen, zeker in vergelijking met andere Europese landen? Zult u desgevallend bijkomend onderzoek laten verrichten waarom het in Vlaanderen zo fout loopt?
Welke nieuwe initiatieven wilt u daarom nemen?
Erkent u dat het Vlaamse beleid niet aanklampend genoeg is en dat in Vlaanderen te weinig van niet-Europese vreemdelingen wordt geëist dat ze zich activeren en op die manier meer bijdragen aan onze samenleving?
Denkt u dat het een algeheel probleem is of situeren de problemen inzake inactiviteit zich in de eerste plaats bij bepaalde niet-Europese nationaliteiten, waarop dus gefocust moet worden door middel van een kordater activeringsbeleid?
Welke conclusies trekt u uit deze cijfers voor het migratiebeleid in het algemeen en het economische migratiebeleid in het bijzonder? Bent u gezien deze markante cijfers niet van mening dat in de eerste plaats moet worden ingezet op de activering van de vele reeds aanwezige inactieve vreemdelingen in plaats van nieuwe arbeidsmigratie te stimuleren?
Minister Brouns heeft het woord.
Mevrouw Malfroot, ik denk dat u inderdaad de vinger op een wonde legt. Vlaanderen scoort net als Wallonië en Brussel absoluut niet goed op het vlak van de activiteitsgraad van personen met een niet-Europese nationaliteit. U hebt verwezen naar de cijfers. Het gaat om meer dan 44 procent. Als je dat cijfer samentelt met de mensen in werkloosheid uit die groep, dan kom je uit op meer dan 55 procent van de mensen die de niet-Europese nationaliteit hebben. Dat is inderdaad een vrij grote groep. Dat is absoluut zo. Vlaanderen is dan wel de beste leerling in de Belgische klas, maar er is geen enkele reden om ons op dat vlak op de borst te kloppen. Als we het op Europees niveau bekijken, bengelen we achteraan het peloton.
Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te geven. Vlaanderen, en bij uitbreiding België, is traditioneel een migratieland wegens de centrale ligging in Europa, een plek waar jobs gemakkelijk te bereiken zijn en goed ontsloten. Als we terugkijken in de tijd, is er in de eerste migratiestroom na de Tweede Wereldoorlog spijtig genoeg weinig ingezet op goede integratie en inburgering. Dat was aanvankelijk zo vanuit de veronderstelling dat arbeidsmigranten na verloop van tijd zouden terugkeren naar het land van herkomst, wat niet gebeurd is. Vlaanderen heeft in vergelijking met andere Europese landen en regio’s zijn integratiebeleid pas in een veel later stadium opgestart. In Nederland, dat daarrond al sinds 1970 actief is geworden, zie je echter dat nog altijd 38 procent uit die groep niet actief is. Dat is toch niet heel veel beter dan Vlaanderen. Dat is dus niet de enige oorzaak.
Daarnaast zien we ook de scholingsgraad, geen netwerk en kennis van onze arbeidsmarkt, de taal en helaas nog steeds discriminatie. Culturele verschillen spelen daar ook nog altijd een rol.
Ter vergelijking: in 1983 was in Vlaanderen de werkzaamheidsgraad bij vrouwen 40 procent. In 2021 was dat 72 procent. Ook Vlaanderen komt dus van heel ver.
Bijkomend onderzoek is niet nodig, denk ik. Het rapport van professor Baert van de UGent, waar u naar verwijst, is er nu. Eerder kwam ook al de VIONA-leerstoel (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering) ‘Migratie, Integratie en Arbeidsmarkt’ tot dezelfde conclusies.
Wat van ons verwacht wordt, is dat we de hand aan de ploeg slaan en met acties te komen om het beter te doen en om de cijfers om te keren en naar een grotere activiteit van die groep te gaan.
Er zijn een heel aantal elementen die ik even wil overlopen. Ook wat dit betreft – en er is in vorige antwoorden al naar verwezen – is het belangrijk dat VDAB nog meer dan vandaag zeker voor die doelgroep naar haar leefwereld gaat. Er zijn vandaag heel wat mooie voorbeelden binnen ESF-programma’s (Europees Sociaal Fonds) waar men met vrouwen met een migratieachtergrond aan de slag gaat, die bijvoorbeeld heel veel vaardigheden hebben ontwikkeld in de zorg voor hun kinderen thuis en vanuit die competenties ook de stap kunnen zetten naar bijvoorbeeld het kleuteronderwijs. Dat brengt ons bij die EVC-trajecten (eerder verworven competenties), waarop dus ook veel intensiever zal worden ingezet. Het lijkt me belangrijk om die mensen ook vanuit hun eigen leefwereld aan te spreken op hun vaardigheden en competenties, ook vaak met rolmodellen uit die groep. Ik denk dat er wel mogelijkheden zijn wat dat betreft. Er zijn in Vlaanderen heel veel mooie voorbeelden op dat vlak. Ik denk bijvoorbeeld aan een project dat ik zelf ken, Instapje, waar men met vrouwen met een migratieachtergrond zelf aan de slag gaat om die doelgroep te bereiken.
Er is al verwezen naar discriminatie. Dat speelt inderdaad helaas ook nog. Er is een onderzoek ter zake met professor Baert: er wordt in 38 sectoren onderzocht wat nu de specifieke aspecten van discriminatie zijn, hoe die eruit ziet en hoe vaak die voorkomt, om dan naar gepaste antwoorden te zoeken.
Het talenplan ‘Vijf voor Taal’ zet in op het aanleren van het Nederlands. Voor 90 procent van de vacatures wordt immers een goede tot zeer goede kennis van het Nederlands vereist. Onlangs werd ook een landingspagina op de website van VDAB gelanceerd om de diverse vormen van taalcoaching op de werkvloer te promoten bij werkgevers en werkzoekenden. In 2021 kregen 260 werkzoekenden met weinig taalkennis taalcoaching tijdens hun individuele beroepsopleiding. In 2021 vonden er ook 675 jobcoachings plaats, waarvan 577 mét taalcoaching. In 2021 kregen 727 anderstalige werknemers taalcoaching via ‘Nederlands op de werkvloer’.
Daarnaast moet misschien ook nog worden verwezen naar de Oekraïnecrisis. Naar aanleiding van die crisis zijn er diverse initiatieven gestart die niet enkel de Oekraïners helpen, maar ook alle anderstaligen. Het is toch wel belangrijk om daar nog even op te wijzen. Werkgevers kunnen #werkplekvrij gebruiken om aan te geven dat nieuwkomers welkom zijn.
Daarnaast zal door het hertekende inburgeringsbeleid een gepast antwoord kunnen worden geven op de fout uit het verleden, als we dat zo mogen stellen, namelijk de onbestaande integratie en inburgering. Elke inburgeraar moet zich binnen de twee maanden verplicht inschrijven bij VDAB. Dat is ook belangrijk.
Ik heb verwezen naar de nulmeting in het kader van discriminatie.
U verwijst ook naar economische migratie. Ik verwijs naar het vorige antwoord, naar het werkgelegenheidsakkoord, waarmee we hopelijk voor de zomer kunnen landen. Dat heeft vier pijlers. Een daarvan is inderdaad de arbeidsmigratie, naast de interregionale mobiliteit. Dat is een belangrijk onderdeel, zeker als sluitstuk in functie van de specifieke knelpunten die er zijn, bijvoorbeeld wat technologische jobs betreft. Zoals gezegd, is het echter ook belangrijk om heel sterk in te zetten op de mensen met een migratieachtergrond die hier al lang wonen en leven. Ik verwijs naar het onderzoek. Dat gaat immers toch ook over vele tienduizenden mensen.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord, minister.
U zegt dat er vroeger weinig werd ingezet op migratie en inburgering. Ja, het klopt, dat was vroeger zo, maar dat kunnen we nu natuurlijk niet meer zeggen. Ik vind dat ook geen reden meer waarom die cijfers zo laag zijn. Als we bijvoorbeeld kijken naar de leeftijd van inactiviteit, dan zien we dat er in totaal 123.000 van de 25- tot 64-jarigen met een niet-Europese nationaliteit inactief zijn. Dat wil zeggen dat zij 9,4 procent van alle inactieven op arbeidsleeftijd uitmaken. Wij weten allemaal dat er hier heel veel jongeren zijn, en bij die jongeren zitten natuurlijk ook 25-jarigen en iets ouderen die hier toch al vrij goed ingeburgerd zouden moeten zijn en die qua taal minder achterstand zouden moeten hebben. Die cijfers lijken mij dus nogal vreemd, zeker omdat ze hier geschoold zijn en dus ook alle kansen hebben gekregen en volgens onze partij de sprong naar werk zouden moeten kunnen maken.
Wat vooral bijzonder is, en waar ik u weinig over heb horen spreken, zijn de niet-Europese vrouwen die in België zeer moeilijk aan het werk geraken. Die cijfers zijn problematisch. Het blijkt dat zes op tien van de niet-Europese vrouwen niet werkt en ook geen werk zoekt. Dat heeft volgens professor Baert ook te maken met hun traditionele rollenpatroon en culturele verschillen. Ze kennen een ander patroon tussen mannen en vrouwen, in gezinnen waar de meisjes meer beschermd worden opgevoed en de jongens meer vrijheid krijgen. Die culturele waarden spelen dus wel mee en ze zorgen ervoor dat men door dat mentaliteitsverschil minder snel naar werk zoekt. U verwijst naar VDAB en zegt dat we daar nog meer op moeten inzetten, maar ik ben ervan overtuigd dat er een mentaliteitsprobleem heerst. Dat mentaliteitsprobleem kan niet aangepakt worden door VDAB. Ik denk dat daar voor u een belangrijke taak ligt om vooral werk te maken van doelstellingen. Als u tewerkstellingsdoelstellingen naar groei zou opleggen, dan zou dat misschien de zaak al kunnen verbeteren. U hebt hier over heel veel subsidies gesproken. U spreekt over taalcoaching en het talenplan, mentoring naar werk, noem maar op. Dat zijn allemaal projecten die tot nu toe heel veel geld hebben gekost, maar die eigenlijk weinig vruchten hebben afgeworpen. Als we gaan kijken naar de cijfers van de effectieve uitstroom naar werk, sinds 2019, dan merken we dat er weinig vooruitgang geboekt wordt.
Mijn vraag aan u is: is het niet simpeler als u daar meer tewerkstellingsdoelstellingen gaat opleggen en als u die gaat koppelen aan die projectsubsidies, zodat u daar meer resultaat zou kunnen behalen?
Verder verwees u ook naar de arbeidsmigratie. U weet dat onze partij zich wel kan vinden in arbeidsmigratie van de hogere profielen die hier in België effectief zeer weinig te vinden zijn. Indien die een meerwaarde zouden blijken, dan kan dat. Maar op dit ogenblik hebben we ook heel veel laaggeschoolde profielen die momenteel niet ingevuld raken. Ik denk daarbij aan jobs in de horeca, poetsvrouwen en jobs voor vrachtwagenchauffeurs. Dat zijn jobs die niet noodzakelijk een hoog profiel vereisen en waarvoor er hier in Vlaanderen, en bij uitbreiding in België, heel veel inactieven zijn die zelf die taak zouden kunnen uitvoeren. Ik vind het dus nogal zot om te stellen dat we gaan inzetten op arbeidsmigratie, als we zoveel inactieven hebben in eigen land. Ik zou dus eerder stellen, minister: zet in op het activeren van de inactieven die er nu zijn, vooraleer u overgaat tot een verdere arbeidsmigratie om de arbeidskrapte in die knelpuntberoepen op te vangen. De huisvrouwen die er nu zijn, of de niet-allochtone vrouwen, die kunnen ook wel gaan poetsen. Zij zouden zich nu beter gaan inwerken in die functies.
U sprak ook over diploma’s. Ik heb die cijfers ook eens opgezocht. Het blijkt dat in België 42,6 procent van de mensen met een niet-Europese nationaliteit geen diploma secundair onderwijs heeft. Wallonië scoort daar met 44,3 procent nog slechter dan Vlaanderen, dat eindigt op 42,7 procent. Het is opmerkelijk dat Brussel daar beter scoort, met 41 procent. Mijn laatste vraag aan u, minister: bent u er voorstander van om de tewerkstellingsdoelstellingen op de groei te gaan koppelen aan projectsubsidies voor allen?
De heer Ongena heeft het woord.
We kennen inderdaad het probleem. Ik denk dat de werkzaamheidsgraad bij mensen van allochtone afkomst te laag is. De voorbije jaren is er wel een wat gunstigere evolutie, maar hij blijft te laag. Daarom is het goed dat we bijvoorbeeld in het nieuwe inburgeringsbeleid veel meer de nadruk leggen op activering. Nieuwkomers moeten binnen de twee maanden bij VDAB komen en worden daar begeleid naar een job. Ik denk dat dat een zeer goede zaak is.
Maar we weten dat er nog een hele potentiële vijver aan mensen ligt. Door collega Malfroot wordt een voorbeeld gegeven, namelijk de allochtone huisvrouw. Daar zijn er veel van, en nog te weinig die aan het werk gaan. Ik denk dat we inderdaad moeten proberen om die mensen te verleiden richting de arbeidsmarkt. Ik geloof daarvoor niet zozeer in VDAB maar vooral in de rol van de lokale besturen. Ik denk dat die daar een grotere rol in zouden moeten krijgen.
Maar wat we zeker niet mogen doen, is wat de partij van mevrouw Malfroot zelf voorstelt. Mevrouw Malfroot klaagt aan dat veel van die allochtone vrouwen thuisblijven, maar langs de andere kant staat in het partijprogramma van de partij van mevrouw Malfroot dat we thuiswerkende ouders een half leefloon moeten geven, een opvoedersloon. Versta dus dat we mensen die niet gaan werken, die thuisblijven, die huisvrouw willen zijn, een uitkering moeten geven. Ik denk, als we dat zouden doen, dat we een totaal andere situatie gaan krijgen en we die mensen helemaal niet zullen kunnen overtuigen om aan het werk te gaan. Ik denk dat mevrouw Malfroot en haar partij eerst eens moeten uitmaken wat ze willen: willen ze thuiswerkende allochtone moeders aan het werk krijgen, of willen ze die thuis houden en een half leefloon geven?
Mevrouw De Vreese, die thuis zit, heeft het woord.
Ik ben hier wel actief, voorzitter. (Gelach)
Ik denk dat collega Ongena gelijk heeft. Er zitten natuurlijk ook heel wat hefbomen federaal. Het werken moeten we lonender maken, willen we de mensen werkelijk gaan activeren. Maar de werkbaarheidsgraad bij de specifieke categorie van mensen van allochtone origine is inderdaad onrustwekkend. Het is ook niet voor niets dat het inburgeringstraject zo is aangepast dat we de mensen veel sneller gaan toeleiden naar VDAB, want werk zorgt ook voor enige trots en voor een veel snellere integratie, voor het leren van de taal en dergelijke meer. Die twee kunnen nu ook gecombineerd worden. Ik verwacht alvast veel van het nieuwe inburgeringstraject.
We zien de instroom van mensen uit Oekraïne, waar we het hier straks nog uitgebreid over zullen hebben. Ze krijgen nu een volledig leefloon. Het is duidelijk dat onze partij daar geen voorstander van was. Wij wilden die mensen bed, bad, brood geven en wat zakgeld om ze later te motiveren richting onze arbeidsmarkt. Ik denk dus dat we moeten gaan bekijken hoe we die mensen, als ze hier wat langer zijn, zullen inschakelen in onze arbeidsmarkt.
De rol van de lokale besturen is zeer terecht. Ook in Denemarken gaat men de lokale besturen veel meer inschakelen en zien welke profielen daar nodig zijn en bijvoorbeeld vluchtelingen matchen met bepaalde steden en gemeenten.
Minister Crevits had gezegd dat zij voor de heel specifieke groep van allochtone huismoeders ging voorzien in mobiele opleidingstrajecten. Zij ging de straat opgaan en heel gericht werken op die doelgroep. Minister, wanneer mogen we daar resultaten van verwachten? Is dit project al verder uitgerold? Welke targets worden daaraan gekoppeld? Op welke manier denkt u dat dit een goede stimulans zal zijn om meer allochtone vrouwen aan het werk te krijgen?
Minister Brouns heeft het woord.
Collega’s, dank u wel. Eerst en vooral, ik denk dat het toch wel breed wordt gedragen dat we alles op alles moeten zetten om de Vlaamse arbeidsreserve die er is, eerst te mobiliseren en te activeren alvorens het instrument van de arbeidsmigratie in te zetten. Ik voel dat dat hier ook heel breed wordt gedragen, en dat is alleszins ook mijn visie ter zake.
Heel specifiek wat de groep van mensen met een migratieachtergrond betreft, mevrouw Malfroot: u verwees terecht naar vrouwen die vaak thuis voor de kinderen zorgen en de culturele verschillen die er op dat vlak nog zijn. Dat is inderdaad allemaal heel juist. Ik heb daar ook op geantwoord. Ik ben ervan overtuigd dat er ter zake nog een weg af te leggen is, met VDAB, en in samenwerking met lokale besturen. Collega Ongena, u hebt ook helemaal gelijk wat dat betreft. Lokale besturen zijn inderdaad heel goed geplaatst om de informele of formele netwerken in te zetten om die groep te bereiken. Ik ken inderdaad heel mooie voorbeelden – ik heb ernaar verwezen – waarbij met rolmodellen kan worden gewerkt om die dames te bereiken. Zo zijn er heel veel goede voorbeelden waarbij via de leefwereld van die mensen die culturele verschillen als het ware worden overstegen en ze toch worden meegenomen richting de arbeidsmarkt.
Dan is er het koppelen van tewerkstellingsdoelen in het kader van de ESF-subsidies. Ik denk inderdaad dat dat goed is, dat dat moet kunnen. Dat wil ik graag onderstrepen. Wat de rolmodellen betreft: ik denk dat dat ook voor een stuk het antwoord kan zijn op wat collega De Vreese heeft aangehaald: VDAB die met teams op het terrein mag ‘uitbreken’ en veel meer naar de mensen toe mag gaan. Dat sluit aan bij het antwoord dat ik heb gegeven aan mevrouw Malfroot.
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord.
Ik hoop dat u daar nog meer op zult inzetten dan u nu al plant te doen, want het wordt hoog tijd dat we de huidige inactieven hier gaan activeren. Mijnheer Ongena, dan kom ik graag even terug op wat u zei. U had het over Vlaamse huismoeders die nu niets krijgen en die onze partij inderdaad wil stimuleren om, als zij hebben gewerkt, toch tijdelijk thuis voor hun kinderen te kunnen zorgen. U maakt de vergelijking met de allochtone huismoeders, maar u vergeet daarbij te zeggen dat die allochtone huismoeders die op dit ogenblik thuis zijn, meer krijgen dan een half leefloon. Zij krijgen momenteel een volledig leefloon, want zij doen ook een beroep op het OCMW. U vergeet er ook bij te zeggen dat er nog heel veel allochtone mannen van niet-Europese afkomst zijn, namelijk vier op de tien, die ook niet werken. Mijnheer Ongena, zij krijgen dus dubbel. De vrouw krijgt, de man krijgt, ze krijgen dubbel kindergeld, ze krijgen een sociale woning, want in ons land van melk en honing worden zij natuurlijk niet aan hun lot overgelaten. Dat weet u ook. Hun mondje wordt wel goed gespijsd, en naast de sociale woning krijgen ze natuurlijk ook nog sociale tarieven, waarop onze werkende mensen allemaal geen recht hebben. In dit land van melk en honing zijn ze dus meer dan goed bedeeld. Het wordt hoog tijd dat zij hun verantwoordelijkheid nemen en beginnen bij te dragen aan onze sociale zekerheid in plaats van die af te romen. Mijnheer Ongena, dat kan alleen maar door strenger op te treden.
Minister, u moet werk maken van meer activering en misschien ook wel meer sanctionering indien blijkt dat zij lang werkloos zouden blijven, ook als ze bij hun inburgering worden verplicht om zich in te schrijven bij VDAB.
De vraag om uitleg is afgehandeld.