Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Slagmulder heeft het woord.
Op 10 mei bracht de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) op eigen initiatief een advies uit over het OESO-rapport ‘Resourcing Higher Education in the Flemish Community of Belgium’. De Vlor stelt hierbij dat binnen het huidige Vlaamse financieringssysteem de middelen voor het hoger onderwijs het laatste decennium niet zijn meegegroeid met de studentenaantallen. Bovendien zijn er in de feiten al meermaals veel minder middelen toegekend dan oorspronkelijk werd voorzien via het financieringsdecreet uit 2008. Op die manier is de basisfinanciering van het hoger onderwijs niet gegarandeerd, wat ook bevestigd wordt door de OESO. Voldoende investeringen zijn nochtans cruciaal om de kwaliteit ervan te blijven garanderen, aldus de Vlor.
Minister, in verband met de aanbevelingen van het OESO-rapport en de verdere reflectie over een aangepast financieringsmechanisme voor ons hoger onderwijs, vindt de Vlor het de moeite om het effect van ‘open end’-financiering, de impact en meerwaarde van de sturende parameters in het financieringssysteem, en de mogelijkheden tot het uitwerken van een fijnmazig systeem voor studiebeurzen, grondig te verkennen en te analyseren.
De Vlor is sceptischer wat betreft het voorstel om een systeem van instellingsakkoorden in te voeren, waarbij elke instelling wordt gevraagd om enkele cruciale ontwikkelingsdoelstellingen voor een periode van vier of vijf jaar te formuleren waarop ze beoordeeld moet worden. De Vlor ziet daar geen nood toe, en ziet ook nadelen. Volgens hen zou een dergelijk systeem leiden tot een verhoging van de verantwoordingsdruk en een bedreiging van de ruimte die hogeronderwijsinstellingen van de overheid momenteel krijgen binnen het vastgelegde globale kader.
De Vlor concludeert dat een financieringsmechanisme in elk geval transparant, billijk, eenvoudig en zo objectief mogelijk moet zijn en pleit voor een lumpsumbenadering met respect voor de autonomie van de instellingen. Het financieringsmechanisme moet ook stabiliteit genereren, zelfs in een overgangsperiode tussen verschillende mechanismes in. Om dat te kunnen garanderen, is er nood aan een degelijke visieontwikkeling.
Minister, hoe evalueert u globaal gezien de commentaar en de kanttekeningen van de Vlor bij dit OESO-rapport?
Welke conclusies uit dit advies neemt u mee naar verdere besprekingen inzake de financiering en rationalisering van het hoger onderwijs?
Wat zijn de volgende stappen binnen dit proces? Zijn er eventuele kleine bijsturingen binnen het huidige systeem die u wilt doorvoeren?
Zoals de Vlor ook stelt, doet het OESO-rapport wel enkele interessante voorstellen richting een nieuwe financiering, ingegeven door voorbeelden uit het buitenland. Maar hier zit je met het feit dat elk systeem haar eigen historiek en evenwichten kent, die niet een-op-een te vertalen zijn naar de Vlaamse context. Minister, zult u enkele voorstellen uit het OESO-advies meenemen en aftoetsen in het kader van een concreet onderwijsbeleidsonderzoek? Zo ja, over welke voorstellen gaat dat dan?
Een cruciaal punt inzake het ontwikkelen van een degelijke visie en een bijpassend financieringsmechanisme is natuurlijk een draagvlak. In hoeverre bent u al bezig met op dit vlak perspectieven te creëren binnen de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA)?
Minister Weyts heeft het woord.
Collega Laeremans, ik kom nog even terug op uw vraag om uitleg van daarnet. In uw tweede repliek had u het over de communicatie van Onderwijs Vlaanderen rond zindelijkheid. Ik ga even de ratio schetsen: op de website wordt altijd geanticipeerd op veelgestelde vragen. En een van de discussies bij de instapmomenten in het kleuteronderwijs is dikwijls een conflict tussen school en ouders, waarbij sommige scholen zeggen dat die zindelijkheid een verplichting is. Maar wettelijk is het dat niet. Naar waarheid staat daarom die boodschap online. Maar we zullen kijken hoe we het anders kunnen formuleren. Maar dat is gewoon de ratio, waarbij we anticiperen op veelgestelde vragen.
Dan kom ik tot mijn antwoord op deze vraag. Het Vlor-advies naar aanleiding van de OESO-review is wel stevig onderbouwd. Daarvan kunnen de overwegingen zeker meegenomen worden in toekomstige denkoefeningen rond de financiering van het hoger onderwijs. Zij geven mee dat een financieringssysteem transparant, billijk, eenvoudig en objectief moet zijn, en dat ook de autonomie van de instellingen steeds centraal moet staan.
Het is wel belangrijk om te onderkennen dat het huidige financieringssysteem wel zorgt voor een zekere financiële stabiliteit voor de hogeronderwijsinstellingen, en dat men dat dan vanzelfsprekend ook wel in grote mate wil behouden. Een aanpassing, een nieuw model, is niet bepaald eenvoudig, zeker niet wanneer dat winnaars oplevert en bijgevolg ook verliezers. We zien dat keer op keer, dus het is wel van belang dat er niet over één nacht ijs wordt gegaan, en dat grondig onderzoek aan de basis ligt van een herziening van die financiering.
Maar ondertussen hebben we dat vervat in de opdracht rond de ‘spending review’. Dat zit bij de begroting dus eigenlijk echt als een doelstelling. Want elk beleidsdomein mocht dan in het kader van die spending review één thema naar voren schuiven. Ik heb dat gedaan wat Onderwijs betreft, op het vlak van de financiering van het hoger onderwijs. Daar zit dan ook de regie. Ik ga mij op dit moment dan ook niet uitspreken over welke conclusies we uit dat Vlor-advies al dan niet kunnen meenemen. Pas als de resultaten van de spending review bekend zijn kan er worden bekeken wat de mogelijke aanpassingsvoorstellen zijn.
U gaat nu natuurlijk vragen wat de timing is van die spending review. Dat kan ik niet zeggen. Het zit ook niet bij mij; die regie is volledig in handen van de collega van Begroting. Daar is men nu alleszins bezig met de voorbereiding van dat onderzoek.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord.
Ik begrijp uiteraard dat het niet evident is om de financiering van ons hoger onderwijs op een-twee-drie te hervormen. Daarvoor is het uiteraard ook te complex. Maar vroeg of laat zullen er uiteraard stappen moeten worden gezet. Ons hoger onderwijs is ondergefinancierd, en op langere termijn kan dat niet blijven duren.
Het is hier in het verleden al eens gezegd: vanuit onze fractie zijn wij alleszins voorstander van een volledige herevaluatie. Een grondige analyse is noodzakelijk om te zien welke parameters doorslaggevend moeten zijn. Wat moet meer gewicht krijgen: is dat het aantal ingeschreven studenten, het aantal studenten die een diploma hebben behaald, of het aantal studenten die hun diploma halen binnen een modeltraject? Moeten de hogeronderwijsinstellingen diplomafabriekjes zijn of niet? Ik denk alleszins van niet.
Misschien moet er ook eens gekeken worden naar het nut van sommige opleidingen. Zijn die allemaal even relevant voor onze samenleving? Heilige huisjes zouden bij een herevaluatie geen taboe mogen zijn. Moet in een studentenstad bijvoorbeeld dezelfde opleiding in verschillende hogeronderwijsinstellingen aangeboden worden? Kan dat niet allemaal efficiënter?
Er moet op termijn alleszins een stelsel opgezet worden dat vooral de onderwijskwaliteit ten goede komt. Ik heb in deze commissie ook al meermaals verwezen naar de instroom van studenten. Daar moet er ook meer waakzaamheid aan de dag gelegd worden. Hogeronderwijsinstellingen spenderen nu ook al heel wat geld aan marketing, om zoveel mogelijk eerstejaarsstudenten te lokken, want zolang in het eerste jaar met de huidige inputfinanciering wordt gewerkt, is het voor de instellingen niet echt interessant om kandidaat-studenten te weren. En dan doel ik op studenten die een bepaalde opleiding bijvoorbeeld niet aankunnen.
Ik heb nog een bijkomende vraag, minister. De OESO beveelt aan om ook te bekijken hoe de informatie van de totale kost van een studie in het hoger onderwijs transparanter kan worden gecommuniceerd richting de hogeronderwijsinstellingen. Hoe kijkt u daarnaar, minister, en hoe kan dat inderdaad transparanter gemaakt worden? Bedankt.
De heer Daniëls heeft het woord.
Het is een interessante vraag rond de financiering van het hoger onderwijs. Gisteren hadden we het nog over de dalende wiskundeprestaties, en dan maak ik mij zorgen over wie dat systeem in de toekomst nog zal kunnen volgen. Het is de betere Excelsheet die je daar ziet.
Maar ten gronde hebben we in de vorige legislatuur eigenlijk een beschrijving gekregen. Minister Crevits heeft een beschrijving gemaakt van het hele systeem, van alle factoren die daarin spelen, en van alle evenwichten die daarin spelen. En wat u zegt, minister, is juist. Ik hoor veel instellingen vragen om hun meer te geven, en dan stel ik mij altijd de vraag aan wie we dan minder moeten geven. Dan kom je in een stiltegebied terecht. Dan hoor je allerlei geluiden die je nog nooit had gehoord, maar je hoort dan zeker en vast niet waar het wat minder moet zijn. Dat is een eerste vaststelling.
Een tweede vaststelling is dat ook bij de coëfficiënten die gebruikt worden in de instellingen hoger onderwijs – die 1,6, 1,4 en 1,2 – hetzelfde gegeven speelt, waarbij dan ook interne allocatiemodellen worden gebruikt om te verschuiven tussen opleidingen binnen de instellingen.
Er is nog een oproep die ik wil doen. We zijn nu gestart met onze viertrapsraket in het hoger onderwijs: het advies van de klassenraad, de oriëntatieproef Columbus, de instapproeven en een snellere heroriëntering. Het lijkt mij wel goed om daar binnen een aantal jaren – dat kunnen we nog niet morgen doen – een evaluatie van te maken: welke instellingen maken daar ernstig werk van en nemen dat op, en wat is daar eventueel de impact van?
Ik geef gewoon nog mee dat de gemiddelde uitgave per student voor een instelling hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap gemiddeld 30 procent boven het gemiddelde van de OESO ligt. En een vraag die ik elk jaar stel is de vraag naar de geldbeleggingen van de universiteiten. Dat zit nu op 2,6 miljard euro. Daar zit ook onderzoeksgeld en sociaal passief in. Maar ik vond het toch altijd opmerkelijk dat dat stevig stijgt. Dat zijn toch een aantal zaken om in de gaten te houden.
Maar ik denk dat het voornaamste is om die spending review inderdaad verder te bekijken.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik heb daar weinig aan toe te voegen, hoor. Ik ga niet vooruitlopen op die spending review, of nu al bij voorbaat zeggen aan welke knoppen ik zou willen draaien. Het is afwachten wat daaruit zal voortvloeien, maar dan nog is dat een hachelijke onderneming. Want als je een financieringsmodel gaat herzien, dan heb je winnaars, en die zul je misschien niet zo luid horen, maar ook verliezers, en die hoor je dan mogelijk iets meer.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Bedankt voor uw bijkomend antwoord.
Ik begrijp dat wat de financiering van het hoger onderwijs betreft, er zeker geen wonderoplossing bestaat. Het is en blijft heel complex, ik erken dat zeker. Ik kijk dan ook uit naar de verdere stappen die nog zullen worden genomen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.