Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Aerts heeft het woord.
Begin dit jaar kondigde de Vlaamse Regering enkele maatregelen en ambities aan voor wie een woning koopt. Ook voor residentiële gebouwen komt er een renovatieverplichting vanaf 1 januari 2023. Nieuwe eigenaars van woongebouwen met een EPC-label (energieprestatiecertificaat) E of F zullen verplicht worden om binnen de vijf jaar na aankoop de woning grondig energetisch te renoveren tot minimum EPC-label D. Dat is volgens energiesparen.be vandaag de gemiddelde score van de Vlaamse woningen.
In de Commissie Vlaams Energie- en Klimaatplan van vrijdag 13 mei was Ruben Baetens, een van de experten, bijzonder kritisch over deze maatregel. De reden daarvoor is het feit dat het Vlaamse EPC-label D toegekend wordt als een woning minder dan 400 kilowattuur per vierkante meter verbruikt. Volgens u zouden we daarmee de strengste renovatienorm hanteren in heel Europa. Dat blijkt echter bij nadere analyse niet correct, want in Nederland werkt men zelfs met een categorie G en begint het allerslechtste energielabel G vanaf 390 kilowattuur per vierkante meter. In Brussel begint het allerslechtste energielabel G vanaf 354 kilowattuur per vierkante meter. In Duitsland gaan ze nog een stuk verder. Daar hebben ze een categorie H en het allerslechtste energielabel H begint daar bij 250 kilowattuur per vierkante meter. Wat de Vlaamse Regering oplegt als minimumeis voor de renovatieverplichting, kan Duitsland niet eens opleggen, want voor hen is alles boven de 400 kilowattuur per vierkante meter barslecht. Dat gaan ze zelfs niet energetisch scoren.
Zelfs het Vlaams energielabel C valt volgens de Duitse normen nog altijd onder het allerslechtste label H. Volgens Baetens hebben we in Vlaanderen onze energielabelnormen zodanig uitgerekt en hebben we de F-categorie zodanig ver gelegd, dat alles er bedrieglijk goed gaat uitzien, met in de grafieken oranje en gele kleurtjes in plaats van dieprood. Maar we hebben ons op die manier rijk gerekend met als gevolg dat de zogenaamde strenge renovatie-eis eigenlijk niets voorstelt. Om van energielabel F naar D te gaan, hoef je volgens Baetens nauwelijks te renoveren.
Hij stelde ook dat de Vlaamse manier van werken focust op minder slecht bouwen, terwijl in Nederland, Brussel en Duitsland de focus ligt op beter en goed bouwen.
Vandaar mijn vragen aan u, minister.
Onderschrijft u de analyse die de expert Ruben Baetens in de Commissie Vlaams Energie- en Klimaatplan maakte?
Overweegt u om de verschillende labels meer in lijn te brengen met onze buurlanden?
Houdt u vast aan de tussenstap om tot label D te renoveren of overweegt u om, door deze nieuwe inzichten, uw beleid bij te sturen?
Op welke wijze wilt u in uw beleid de focus verleggen van 'minder slecht bouwen' naar 'goed bouwen'?
Minister Demir heeft het woord.
Ik ben het niet eens met de analyse die de heer Baetens gegeven heeft, omdat men appelen met peren vergelijkt. Elke labelschaal is immers een beleidskeuze die in elk land op een andere manier wordt ingevuld en ook op een andere manier tot stand komt.
In Vlaanderen is label A het langetermijndoel voor bestaande woongebouwen. In een aantal andere landen is label A geijkt op nieuwbouw. Voor de onderlinge vergelijking van labels tussen landen is dan ook, los van de verschillende methodieken, meer nodig dan één figuur. De keuze van de labelschaal heeft weinig connectie met het aantal gebouwen dat effectief in die labelschaal zit en de maatregelen die erop gebaseerd zijn.
Een belangrijk argument van de heer Baetens is dat de methodieken achter de verschillende labels zeer gelijkaardig zouden zijn maar dat klopt niet. Hij duidt Duitsland aan als het te volgen voorbeeld, maar de EPC-methodiek in Duitsland is zeer verschillend van die in Vlaanderen. Ik heb die gegevens opgevraagd, omdat het mij ook opviel wat de heer Baetens zei. Ik zal dus even meegeven wat het verschil is met Duitsland.
Eerst en vooral wordt het label in Duitsland bepaald op basis van het eindenergiegebruik, zonder rekening te houden met de primaire energiefactoren. In Vlaanderen wordt het label bepaald op basis van primair energiegebruik, met inrekening van primaire energiefactoren. Primair energiegebruik is hoger dan het eindenergiegebruik waar Duitsland mee werkt. De conclusie is dan ook dat het niet correct is om deze kengetallen met elkaar te gaan vergelijken.
In Duitsland heeft men de keuze om het EPC te laten opmaken op basis van gemeten of berekend energiegebruik, maar de labelschaal blijft wel dezelfde. Meestal kiest men voor gemeten eindenergiegebruik omdat dit bij bestaande gebouwen typisch lager ligt dan een berekend verbruik. Het is dan ook logisch dat de labelschaal in Duitsland meer geconcentreerd is op de lage kengetallen. Het verklaart ook waarom het algemene gebouwenpark in Duitsland redelijk lage kengetallen heeft, zoals blijkt uit Europese vergelijkingsstudies. Deze hybride vorm leidt tot moeilijke vergelijkbaarheid van labels tussen Duitse gebouwen onderling.
Dat willen wij in Vlaanderen niet, omdat het doel van een EPC net is om een objectieve vergelijking van energieprestaties tussen woningen of gebouwen te kunnen maken. De context in Duitsland is dus helemaal anders dan in Vlaanderen. Beide labelschalen zomaar naast elkaar leggen is gewoon niet correct en kan onmogelijk leiden tot een wetenschappelijk onderbouwde conclusie. Ik betreur dat dan ook. Ik heb aan mijn administratie ook gevraagd om erop te reageren, want ik zag vandaag ook dat de krant er een hele pagina aan gewijd heeft. Juist is juist. Als het niet juist is, vind ik ook wel dat het gecorrigeerd moet worden door de mensen die er dagelijks mee bezig zijn. Een effectieve vergelijking van de beleidsmaatregelen en -plannen die gemaakt zijn om de renovatiegraad op te krikken was beter en correcter geweest.
Vlaanderen is inderdaad de eerste lidstaat die een renovatieverplichting na eigendomsoverdracht invoert. Daarnaast is er reeds een langetermijnpad met verstrengingen vastgelegd, zodat ook toekomstige eigenaars hiermee rekening kunnen houden. De reden daarvoor is ook dat we in Vlaanderen, in vergelijking met alle andere landen, helaas met een heel oud woningpatrimonium zitten. Onze woningen zijn energetisch heel slecht gerenoveerd. Vanuit de overheid willen we daar toch iets aan doen, want ik denk dat dat zowel voor de factuur als voor de omgeving geen goede zaak is.
Ik overweeg niet om de labels in Vlaanderen aan te passen en meer in lijn te brengen met de buurlanden. Zoals gezegd heeft elke lidstaat zijn eigen context en zijn eigen redenen om voor een bepaalde labelschaal te kiezen. In Vlaanderen is heel duidelijk de keuze gemaakt om het A-label gelijk te stellen met de langetermijndoelstelling 2050. Ik denk ook dat dat goed is. Als een eigenaar werken uitvoert en daarmee voldoet aan de doelstelling 2050, wordt hij hiervoor in Vlaanderen beloond met een A-label, en niet met slechts een B- of C-label, zoals in andere lidstaten het geval is.
De residentiële renovatieverplichting start met een D-label. Dat opent het pad voor later en bereidt de vastgoedmarkt en de bouwsector voor op de grotere uitdagingen die eraan zitten te komen. We hebben ook aan de toekomst gedacht en een langetermijnpad opgenomen: C in 2028, B in 2035 en A in 2040 voor eengezinswoningen; A in 2045 voor appartementen.
Ik hoef mijn focus niet te verleggen. Ik weet dat daarover al heel veel gediscussieerd is. Men vraagt zich af of we niet beter ineens met een A-label werken. Dat is allemaal gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het kost ook heel veel geld. En ik wil het evenwicht tussen beide bewaren. Je moet ergens beginnen, vandaar de geleidelijke trap. Als het gaat over nieuwbouw, focust het beleid al op goed bouwen. De huidige nieuwbouweisen in Vlaanderen zijn al heel streng, de strengste in Europa. Ze worden nog wel geoptimaliseerd opdat de huidige nieuwbouwwoningen toekomstbestendig zijn en in lijn liggen met de uitdagingen tot 2050. Omdat het voor nieuwbouw goed zit, focussen wij ons op dit moment eigenlijk volledig op het renoveren van de bestaande woningen. Ik denk dat we daar veel winst uit kunnen halen.
De heer Aerts heeft het woord.
Bedankt voor de toelichting. Het viel mij op dat u vooral verwees naar de vergelijking met Duitsland. Is diezelfde analyse ook gemaakt voor Nederland en Brussel? Want ook daar scoren we volgens de labels minder goed. Liggen die dan ook zo ver uit elkaar?
Verder zal ik vooral ook nog eens de tijd nemen om het verslag nadien na te lezen, tenzij er nog uitgebreidere documenten van die analyse zijn, dan zou ik die ook graag mee kunnen volgen.
De heer Tobback heeft het woord.
Ik heb die zitting ook meegemaakt en ik was ook wel een beetje geschrokken. De discussie over de labels is op zich interessant, minister, maar uiteindelijk is het in eerste instantie toch ook maar een administratieve discussie. Uw terminologie vind ik in die zin ook een beetje verkeerd. Een eigenaar wordt niet beloond met een label. Een eigenaar van een goed geïsoleerde, zuinige woning wordt beloond met een betere woning en met goedkopere kosten voor energie en verwarming en met een betere levenskwaliteit.
Dat label is belangrijk omdat het een kapstok is. En eigenlijk is het ook niet meer dan dat: een kapstok waar een aantal dingen, zoals subsidies, ondersteuning, premies en leningen, aan opgehangen worden. Ik ben wel benieuwd naar wat dan de finale evaluatie is, maar ik zou toch willen oproepen om echt te kijken naar hoe men daar zo duidelijk, helder en vooruitstrevend mogelijk in kan zijn. Want anders zijn we natuurlijk subsidies aan het geven aan dingen waar we over vijf of tien jaar nog eens subsidies aan moeten geven om het dan wel beter te doen.
Want hoe je het ook draait of keert, los van de labels: uit alle onderzoeken blijkt dat we in Vlaanderen, vergeleken met andere Europese landen, zowat de slechtst geïsoleerde en minst energie-efficiënte woningen van allemaal hebben, zeker ten opzichte van onze buurlanden. Er is dus hoe dan ook nog veel marge. Ik zou voorstellen dat u de energie besteedt aan het opvullen van die marge en niet aan een oorlog over komma’s en labels. Ik denk niet dat iemand daarbij gebaat is.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik vond het voor alle duidelijkheid goed dat die discussie ter sprake kwam in de klimaatcommissie, omdat het ook de objectiveerbaarheid van de cijfers vergroot. En als dan inderdaad blijkt dat we appels met peren aan het vergelijken zijn, dan is dat ook zo. Dan mogen we dat niet doen. Dan weten we dat elk zijn eigen systeem heeft. Ik moet me dan een beetje aansluiten bij wat collega Tobback zegt: cijfers zijn één iets, en die moeten geobjectiveerd worden.
Het is vooral de doelstelling om zoveel mogelijk te kunnen renoveren en zoveel mogelijk mensen te motiveren om te renoveren. En dan is de discussie of we nu beter of slechter zijn dan Duitsland, Brussel, Nederland enzovoort, eigenlijk een beetje een foute discussie, zeker als we appels met peren vergelijken. Anderzijds vond ik het wel goed dat Ruben Baetens ons erop gewezen heeft dat er mogelijk een verschil zou kunnen zijn. Maar blijkbaar vergelijken we hier toch appels met peren.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Dank aan de vraagsteller en aan de minister voor het verduidelijkende antwoord. Ik denk dat het op zich inderdaad geen probleem is. De essentie is niet het label, de essentie is de energieprestatie van de woning en, zoals collega Tobback zei, energiecomfort en energiebesparing.
Anderzijds is het misschien wel nuttig dat er op Europees niveau een oefening gebeurt om een en ander op elkaar af te stemmen. Ik had dezelfde vraag aan de heer Baetens gesteld in de Commissie Vlaams Energie- en Klimaatplan en hij had toen vrij vaag geantwoord dat er volgens hem zo'n oefening liep op Europees niveau om die labels op elkaar af te stemmen. Ik stel dus graag opnieuw dezelfde vraag. Is er zo'n oefening bezig? Ook al zijn bijvoorbeeld de klimatologische omstandigheden van een Zuid-Europees land natuurlijk niet helemaal te vergelijken met die van een Noord-Europees land, het zou misschien toch nuttig kunnen zijn om een en ander op elkaar af te stemmen, omdat we op die manier ook signalen kunnen geven aan de markt, waarvan we hopen dat die massaal gaat investeren in renovatie van onze gebouwen en woningen. En als het dan in de landen rond ons op dezelfde manier wordt beoordeeld, zou dat voor de markt allicht ook een stap vooruit kunnen zijn en tot goedkopere renovaties leiden.
De heer Schiltz heeft het woord.
Ik sluit me aan bij de vorige tussenkomsten. Zoals ik ook geciteerd ben in de krant, denk ik dat het cruciaal is dat, wat we ook kiezen aan labels, die een minimum aan vergelijkbaarheid vertonen, zodat als je hier een huis hebt of over de grens, dat toch een klein beetje in dezelfde bandbreedte is. Maar goed, elke rekenmethode heeft ook haar verdiensten. Maar ik denk dat het wel nuttig is om te blijven kijken hoe die zich tegenover elkaar verhouden.
Onderliggend is de grootste bezorgdheid natuurlijk dat mensen geen vijf keer renoveren in hun leven. Dat doen ze een, misschien twee keer. Eigendomsoverdracht is natuurlijk hét moment om dat te doen. Daarom doe ik de warme oproep om er zeker op toe te zien dat we van dat moment maximaal gebruik maken om zo goed mogelijke renovaties te doen, en niet een klein beetje om een bepaald label te halen, maar dan eigenlijk toch nog suboptimaal te zijn. De instrumenten die u onder andere op poten hebt gezet, kunnen mensen helpen om meteen een sprong te maken naar een niet minder slechte, maar naar een betere, zuinigere en properdere woning. Ik doe dus die warme oproep om zeker bij het evalueren van de labels en de renovatiemomenten genoeg sprongen voorwaarts te maken.
De heer Pieters heeft het woord.
Net als collega Aerts wil ik uw uitleg naderhand in het verslag nog eens helemaal nalezen, om te kijken hoe het juist in elkaar zit. We moeten inderdaad kijken dat we op Europees vlak toch ergens een vergelijkingsbasis hebben.
Wat het renoveren van huizen betreft, daar moet het uiteraard voornamelijk gaan over leefcomfort en gezondheid. We moeten dan ook kijken dat daar de nodige financiën tegenover staan. Maar we moeten ook kijken dat de mensen dat doen vanwege dat leefcomfort en die gezondheid. We zien al te veel dat de verplichting voor die niveaus ervoor zorgt dat men per se aan een bepaald niveau wil komen, terwijl het niet echt veel betekent voor het leefcomfort, enkel misschien voor hun portemonnee.
De heer Baetens heeft in de commissie ook aangegeven dat het subsidiebeleid dat we daaraan hangen niet echt naar resultaten leidt. Dat is hier nu niet aan de orde, maar aangezien u het relaas van de heer Baetens nagekeken hebt, kunt u misschien toch uitleg geven over de mate waarin de premies die wij gaan geven, tot resultaten zullen leiden.
Minister Demir heeft het woord.
Bedankt. Naar aanleiding van de uitspraken van de heer Baetens hebben wij aan de administratie gevraagd om daar toch eens goed naar te kijken. De analyse van de administratie is ook gemaakt in lijn met de presentatie van de heer Baetens, met focus op Duitsland. Ik denk dat het inderdaad misschien niet slecht is om ook eens te kijken naar andere landen, zoals Nederland bijvoorbeeld.
Het gelijkmaken van de labels binnen Europa lijkt interessant en wordt ook door de Europese Commissie voorgesteld. Heel veel landen zijn er echter kritisch over, onder andere omdat de bestaande wetgeving en de klimaatwetgeving van land tot land heel sterk verschillen. Vandaar dat ik daar ook wat terughoudend over ben.
Ik denk dat het voor Vlaanderen nu heel belangrijk is dat we aan die renovatiegolf beginnen. Het gaat over het besparen van energie en ik denk dat dat in heel het energiebeleid het belangrijkste is. Ik blijf daarop hameren. Dat is ook het beleid dat we in Vlaanderen voeren: energiebesparing. Het is ook een doelstelling die we in Vlaanderen trouwens gehaald hebben, wat goed is. Maar we moeten daar nog meer op focussen en die maatregel valt daaronder. We hebben daarvoor ook de nodige financiële middelen vrijgemaakt.
Ook de ontzorging is heel belangrijk. We hebben dan ook extra financiering voorzien om mensen die een renovatie willen beginnen bijvoorbeeld via de energiehuizen te begeleiden. Dat ene loket zal voor heel veel mensen ook heel belangrijk zijn. Het betekent immers dat men zich niet moet bezighouden met al die paperassen en niet moet gaan uitdokteren wat men krijgt of waar men recht op heeft. Eén loket voor zowel energetische premies als woonpremies van collega Matthias Diependaele zou dat moeten vergemakkelijken. We hebben dat allemaal in dat loket gestoken, zodat mensen zich niet moeten bezighouden met de backoffice.
Premies blijven natuurlijk belangrijk. We hebben ze ook opgetrokken. Ik denk dat dat goed is om het renovatiebeleid te ondersteunen. We zien ook dat, sinds de communicatie over die verhoogde premies en waarschijnlijk ook door de verhoogde energiefactuur, mensen onze website en tools heel vaak bezoeken. We zien daar een groot verschil. Ik denk dat we in de juiste richting zitten met één loket en de versterking van de energiehuizen. We zullen het blijven opvolgen en analyseren, en eventueel bijsturen waar het moet.
We hebben ook stimulansen. Voor diegenen die zeggen dat ze toch ineens tot een B- of A-label gaan, hebben we iets extra voorzien in de vorm van een labelpremie. Dat gaat om een groot bedrag. Ik hoop natuurlijk dat we daarmee de energiebesparing halen. Ik hoop dat we woningen in Vlaanderen op die manier energetisch gerenoveerd krijgen, op een structurele manier die goed is voor de portemonnee, voor het leefcomfort, zoals de heer Pieters aanhaalde, en voor de omgeving.
De heer Aerts heeft het woord.
Ja, labels zijn een keuze. U hebt voornamelijk geantwoord op de keuze rond niveau A, maar ook alle andere onder- en tussengrenzen zijn een keuze. U zegt dat u de vergelijking met de andere twee ook gaat maken, maar volgens mijn informatie is het voor Brussel wel op dezelfde manier gebeurd als voor Vlaanderen. Daar zien we opnieuw dat we, ook daarmee vergeleken, slechter scoren en dat onze labels de waarheid veel rooskleuriger voorstellen dan ze is.
Collega Tobback, het is niet mijn ambitie om oorlogjes te voeren over labels en cijfers. Nochtans hebben we wel nood aan die vergelijkingsbasis, zeker om te vermijden dat er gezegd zou worden ‘kijk eens hoe gigantisch goed we bezig zijn’. Dat gebeurt vandaag. We zijn ‘de best renoverende’ en we hebben ‘het beste plan’, maar als je deze gegevens ernaast legt dan is dat helemaal niet zo. Bovendien hoor je ook heel vaak experten zeggen dat we vandaag te weinig doen.
Ons woningpatrimonium is zeer oud, daarin geef ik u volledig gelijk, minister. Het is zeer slecht energetisch gerenoveerd. Net daarom is het zo belangrijk om extra inspanningen te leveren. Als we dit onvoldoende begeleiden dan kost het inderdaad heel veel aan de gezinnen, maar ook dat is een reden om nog meer ambitie te tonen en nog meer ondersteuning te bieden, om te versnellen. Nu riskeren we lock-ins voor jaren. We moeten twee dingen echt aanpakken: ten eerste zitten we met het oudste patrimonium, en ten tweede ligt het ritme vandaag drie keer te laag. We zullen dus veel meer moeten bijschakelen dan andere Europese landen, want de helft van ons gasverbruik gaat vandaag naar de verwarming van woningen. Dat moeten we veel sneller aanpakken dan we vandaag doen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.