Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Krekels heeft het woord.
In de commissievergadering van 21 april bedankte ik de collega’s voor de bewustwording die er deze regeerperiode is gekomen rond hoogbegaafde leerlingen. Samen werkten we een resolutie uit om eindelijk werk te maken van een beleid dat ervoor zorgt dat deze significante en belangrijke groep niet meer vergeten wordt. Minister Weyts liet er geen gras over groeien: intussen werden al heel wat maatregelen genomen die duidelijk in het verlengde van deze resolutie liggen: kinderen jonger dan 8 jaar kunnen hun diploma lager onderwijs halen, want de minimumleeftijd voor het getuigschrift werd geschrapt; de minimumleeftijd om aan het lager onderwijs te starten, verdwijnt, behoudens toelating van de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB); in het secundair onderwijs kunnen scholieren vrijstellingen krijgen voor vakken die ze al onder de knie hebben.
Nog een belangrijk initiatief dat werd genomen, is het nog lopende project Talent, met de voorbeeldscholen en het expertisecentrum. Dat bestaat uit dertien lerende netwerken, die werden gevormd onder de hoede van dertien ankerscholen en het expertisecentrum Talent. Deze scholen en het centrum werden onder meer geselecteerd vanwege hun reeds bestaande expertise rond hoogbegaafdheid. Het project heeft tot doel om deze goede praktijken en kennis verder te onderzoeken, te delen en te verspreiden naar andere scholen binnen de structuur van het lerend netwerk.
In het secundair onderwijs bestaan er momenteel heel wat regelgevende hindernissen om te versnellen. Leerlingen kunnen via de examencommissie vervroegd afstuderen, maar kunnen niet zomaar over de verschillende graden springen.
De minister kondigde op 28 maart aan dat vanaf volgend schooljaar leerlingen uit het secundair onderwijs vrijstellingen voor bepaalde vakken zullen kunnen krijgen. Bovendien zei hij in de commissievergadering van 21 april dat via het nieuwe organisatiebesluit voor het secundair onderwijs dergelijke versnellingen van een volledig schooljaar momenteel onderzocht worden. De minister was namelijk van mening dat er nog heel wat beperkingen moeten worden weggewerkt.
Minister, in diezelfde vergadering had ik in mijn slotrepliek nog een vraag voor u, waar u toen helaas niet meer op mocht antwoorden. U hebt in het tweede antwoord gesteld dat het project binnenkort afloopt en dat u het in het najaar wenst te evalueren. Ik hoop echter vurig dat er een vervolg komt op dit project of dat het wordt verdergezet, want de deelnemende scholen alsook het lerend netwerk en het expertisecentrum zijn hier erg lovend over.
Minister, wordt het project verdergezet? Zo ja, in welke hoedanigheid? Welke middelen zullen er worden voorzien? Worden de CLB’s, pedagogische begeleidingsdiensten, lerarenopleidingen en ondersteuners in de toekomst betrokken bij het project? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? Welke timing houdt u aan omtrent de beslissing voor de versnellingen? Wacht u hiermee tot het project Talent geëvalueerd is of gaat u er al vroeger mee aan de slag? Gaat u de deelnemers uit het project betrekken bij deze en volgende besluitvorming? Wie krijgt hier eventueel bijkomend nog een stem in? U sprak in uw antwoord over beperkingen die moeten worden weggewerkt. Betreft het hier beperkingen aangaande de versnellingen in het secundair onderwijs, of zijn er nog andere zaken in de regelgeving van het secundair onderwijs waarvoor u aanpassingen voorziet?
Minister Weyts heeft het woord.
Toen we dit project in 2020 in de markt zetten, was er wel wat scepsis daaromtrent. Als je kijkt waar we nu staan, is dit toch een onmiskenbaar – en misschien onverhoopt – succesverhaal geworden.
Ik zal de positieve signalen bundelen in vier punten. Ten eerste hebben we onmiskenbaar vooruitgang geboekt op het vlak van expertiseontwikkeling en vooral expertisedeling, expertisespreiding, inzake hoogbegaafden. Deze discussie is wat vergelijkbaar met de discussie van daarstraks over het kenniscentrum. Het expertisecentrum heeft heel wat praktijken en materialen ontwikkeld waarin de wetenschappelijke evidentie wordt geconcretiseerd over hoe het leren, de motivatie en het welbevinden van cognitief begaafde leerlingen het best bevorderd kunnen worden in het onderwijs. Eenzelfde aanpak streven we dus ook na in het kenniscentrum waarover we het eerder hadden. Die materialen zijn onmiddellijk bruikbaar voor alle scholen en zijn ook heel praktisch gericht. Heel wat zaken werden al uitgetest in de deelnemende scholen. Er is ook een heel gemakkelijke verspreiding van die materialen via de website www.projecttalent.be. Op maandag 3 oktober vindt er een studiedag plaats met de titel ‘Cognitief talent koesteren en uitdagen – in de praktijk’ waarbij in heel concrete sessies wordt toegelicht hoe scholen met die doelgroep aan de slag kunnen. Ik zal vragen om ook de commissieleden een uitnodiging te bezorgen.
Een tweede positieve ervaring is het enthousiasme in die lerende netwerken, zowel bij de ankerscholen als bij de deelnemende scholen. We moeten erkennen dat de ervaringen inzake professionalisering in het onderwijs nogal uiteenlopend zijn. De ene leraar stak er veel van op, terwijl de andere aangeeft dat er hem weinig bijgebleven is. In dit verhaal van de lerende netwerken met ankerscholen en deelnemende scholen krijg ik enkel positieve signalen te horen. De scholen en leraren zijn eigenaar van hun eigen professionaliseringstraject. Ze kunnen terecht bij andere scholen die eigenlijk in hetzelfde schuitje zitten. Er speelt dus ook een grote mate van empathie. Ze gaan samen op zoek naar gepaste oplossingen. Dat blijkt een formule die echt werkt.
Een derde element is dat het zorgbeleid werd versterkt voor alle leerlingen. De verhalen van de scholen stemmen me positief en doen ook nadenken over de komende professionaliseringsinitiatieven. De scholen geven allemaal aan dat hun onderwijs en zorgbeleid niet enkel versterkt is voor de hoogbegaafden maar ook voor alle andere kinderen en jongeren in de klas. De vraag ‘hoe kunnen we ons onderwijs verbeteren voor onze hoogbegaafde leerlingen?’ is dus eigenlijk ruimer en houdt in ‘hoe kunnen we ons onderwijs verbeteren?’. De scholen geven ons expliciet aan dat ze ook aanpassingen doen voor leerlingen met leerproblemen of gedragsproblemen of leerlingen die gewoon extra tijd nodig hebben. We kunnen hier dus ook wel wat van opsteken in het kader van de discussie over de brede basiszorg.
Een vierde element zijn de beleidsmaatregelen. Bij de meeste projecten komt aan het einde een evaluatie en dan blijkt dat er beleidsmaatregelen nodig zijn om het een en ander te faciliteren. Bij dit project is men erin geslaagd om veel sneller beleidsmaatregelen te nemen. U hebt zelf de drie genomen maatregelen al vermeld. Maar er zitten ook nog drie extra maatregelen in de pijplijn, die we zullen laten starten vanaf 1 september van dit jaar. Ten eerste is de mogelijkheid dat een klassenraad leerlingen kan laten versnellen in het secundair onderwijs nu opgenomen in het besluit houdende de organisatie van het secundair onderwijs, dat nog aan zijn goedkeuringsproces bezig is. Ik denk dat dat deze week of volgende week op de agenda staat. Het is goed dat leerlingen in het secundair onderwijs kunnen versnellen.
In datzelfde besluit wordt mogelijk gemaakt dat klassenraden leerlingen tijdens een schooljaar een studiebekrachtiging uitreiken als ze vaststellen dat die leerlingen alle doelen bereikt hebben. Vandaag is dat enkel mogelijk op het einde van het schooljaar. Nu zullen leerlingen dus bijvoorbeeld ook in januari kunnen afstuderen in het secundair onderwijs en sneller de overstap kunnen maken naar het hoger onderwijs.
Tot slot voorzie ik voor het secundair onderwijs decretaal ook de mogelijkheid om cognitief sterk functionerende leerlingen vrij te stellen van vakken, als de klassenraad oordeelt dat de doelen al bereikt zijn.
Als we deze verwezenlijkingen kunnen voorleggen, lijkt het mij op grond daarvan meer dan zinvol om het project te verlengen en uit te breiden. Concreet gaan we dus verlengen, aangezien we met het expertisecentrum en de ankerscholen sowieso nog tot 31 oktober van volgend jaar verdergaan. Op die manier kunnen we ook de expertisedeling verder verspreiden via de lerende netwerken. Anderzijds gaan we uitbreiden. Het woord verspreidt zich en ondertussen zijn er heel wat andere scholen die heel graag willen deelnemen aan de lerende netwerken. Ik wel hen ook de kans geven om voor het schooljaar 2022-2023 te kunnen instappen in de lerende netwerken.
We vragen aan het expertisecentrum om de informatiedeling naar niet-deelnemende scholen ook verder te faciliteren via studiedagen, via de website of via andere initiatieven. Vanuit de lerende netwerken en het expertisecentrum worden diverse partners – bij uitstek de pedagogische begeleidingsdiensten en de CLB’s, maar evengoed de lerarenopleiders en ondersteuners – betrokken, om de expertise uiteindelijk ook in de adviespraktijk van het volledige Vlaamse onderwijs ingang te doen vinden, zodat we ook daar een veel ruimer bereik kunnen hebben dan vandaag.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik ben eigenlijk superblij met uw antwoorden.
Ten eerste, het project zal eigenlijk in zijn volle hoedanigheid worden verdergezet, als ik het goed begrijp. Om even in te gaan op het einde: u geeft aan dat u het zult verderzetten, dat nieuwe scholen zich zullen mogen aanmelden om aan te sluiten bij de lerende netwerken. Moet ik het dan zo zien dat de huidige ankerscholen hun huidige scholen misschien nog minimaal zullen begeleiden en er dan nieuwe scholen bijnemen? Of zullen er van de scholen die bijvoorbeeld in de huidige lerende netwerken zitten, misschien ook nog enkele ankerscholen bijgecreëerd worden? Hebt u daar al een praktische uitvoering of een praktisch plan voor?
Ten tweede, eventjes over de studiedag van 3 oktober: ik was daar inderdaad ook al van op de hoogte gebracht, die lijkt me zeer interessant. Helaas hebben wij met onze commissie de planning om in de week van 3 oktober naar het buitenland op reis te gaan, dus ik vrees een beetje dat we er niet in zullen slagen om aanwezig te zijn. Ik wil de collega’s echter wel zeggen dat er ook een boek aankomt, dat het project zal eindigen met de uitgave van een tweede boek en dat in dat boek ook heel veel praktische informatie en kennis gedeeld zal worden. Ik denk dat dat ook voor de collega’s zeer interessante lectuur is. Het boek van het eerste projectjaar is trouwens ook uitgegeven. Ik kom nu niet meteen op de titel, maar dat is ook een heel interessant boek voor wie zich daar wat meer in wil verdiepen.
Wat ik ook meeneem – en dat vind ik toch ook heel belangrijk, minister – is wat u zei over de versterking van de brede basiszorg. Dat is eigenlijk een heel positief neveneffect. Door na te denken over hoe we kunnen verdergaan met de sterke leerlingen, heeft men in dat proces ook aandacht voor alle andere leerlingen en zet men hen op die manier ook mee op de kar. Ik denk dat het een heel belangrijk en positief neveneffect is.
Wat betreft de verderzetting: u suggereert om de mensen van het CLB, de pedagogische begeleiding, de lerarenopleiding en dergelijke toch ook te betrekken in het project, alsook de ondersteuners, omdat we van hen ook expertise gaan verwachten in het kader van het decreet Leersteun. Ik denk dat dat inderdaad een heel belangrijke piste is om mee te nemen.
Over de verderzetting heb ik toch nog een bijkomende vraag. Ik zag nu dat er bij de dertien ankerscholen negen lagere scholen zijn en vier secundaire scholen. Tijdens mijn bezoek aan de scholen heb ik ook gemerkt dat men in de lagere scholen echt al heel hard met dit gegeven bezig is, en vaak ook al langer dan in de secundaire scholen. Er is dus een beetje een onevenwicht tussen beide. Ik hoor langs de andere kant dat men in de secundaire scholen nog veel meer zoekende is en dus ook nog veel meer vragende partij is om tot de lerende netwerken toe te treden. Zult u er aandacht aan besteden dat er misschien een herverdeling komt of dat er misschien een extra aantal secundaire onderwijsscholen tot de ankerscholen kunnen behoren?
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik heb een heel korte vraag die aansluit bij wat collega Krekels zegt. Minister, u hebt het inderdaad gehad over de lerarenopleiding, en ik denk dat dat iets is dat we nog meer onder de aandacht moeten brengen. Er gaat immers heel veel aandacht naar leerlingen die op zaken uitvallen maar er wordt soms te weinig rekening gehouden met de leerlingen die op zaken versnellen. Hoe kunnen we dat sterker in die lerarenopleiding krijgen?
Ik waardeer de inzet die er is binnen het beleid en de scholen in verband met de zorg voor hoogbegaafden en snel lerenden. Minister, er zijn ook scholen die tijdens het eerste traject niet in aanmerking kwamen. Krijgen zij als eerste de kans om ook in te tekenen op het vervolg? Dat lijkt me wel een goede keuze, want er waren er toch een aantal die echt wel wilden meewerken aan het project voor hoogbegaafden.
Anderzijds is er nu al veel ruimte mogelijk die de scholen niet altijd benutten. Ik kan zelf getuigen dat scholen soms heel creatief zijn om leerlingen die kunnen versnellen en extra uitdagingen kunnen aangaan, te helpen.
Collega Krekels, we gaan niet op reis, maar op werkbezoek.
Minister Weyts heeft het woord.
Dat is te laat, want dat staat al in het verslag. De commissie gaat op reis, dat is een beetje zoals Tiny. (Opmerkingen van Koen Daniëls. Gelach. Opmerkingen van Jan Laeremans)
Het aantal ankerscholen blijft gelijk, maar sommige van die scholen hebben wel aangegeven dat ze echt een verdubbeling aankunnen van het aantal deelnemende scholen die ze zullen begeleiden. Meestal geven zij aan 50 procent meer aan te kunnen. Dan spreken we toch over een serieuze uitbreiding van dat netwerk. Intussen blijven alle huidige scholen begeleid worden. De kring wordt dus alsmaar groter.
De integratie in de lerarenopleiding maakt eigenlijk deel uit van onze ambitie om ervoor te zorgen dat de leerkrachten in de opleiding veel beter worden voorbereid op de diversiteit zoals die bestaat in de klas van vandaag. We hebben dat debat al gevoerd. Het gaat over kinderen met diverse achtergronden, cultureel en op het vlak van de thuistaal, maar ook in het kader van de brede basiszorg. Hoe kan men zelf in de klas omgaan met kinderen en jongeren die een beetje uit de band springen, die een beetje anders zijn dan anderen? Hoe kan men daar in eerste instantie zelf mee omgaan in de klas zonder in een kramp te schieten? Dit kan immers een verrijking zijn voor de totaliteit van de klas, en dat vind ik zo hoopgevend: dat het geheel van de groep daar wel bij vaart. Ook tijdens discussies over de eindtermen zeggen we vaak om de lat hoger te leggen, wat ervoor zorgt dat eenieder mee naar boven wordt getrokken. Dat wil niet zeggen dat iedereen dan datzelfde niveau zal bereiken, maar wel dat ze allemaal hogerop worden getrokken.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Tot slot wil ik nog mijn tevredenheid uiten over het feit dat het project wordt verdergezet. Ik denk dat we hier echt een heel belangrijke weg zijn ingeslagen om de leerlingen die sterk cognitief, die hoogbegaafd zijn de aandacht te geven die ze verdienen. Ik hoop dat dit project nog verder kan worden bestendigd, ook na volgend schooljaar.
Ik ben ook blij met de maatregelen die al zijn genomen en met het feit dat die snel ingang zullen vinden in ons onderwijs. Ik denk dat de leerkrachten ook nog een beetje zullen moeten leren omgaan met de mogelijkheden die ze daarbij krijgen maar door het feit dat er lerende netwerken blijven bestaan, kunnen ze ook daar hun ervaringen en praktijken delen. Ik vind dit een heel sterk verhaal en ik dank u voor uw inzet, minister.
De vraag om uitleg is afgehandeld.