Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Minister, ik verwijs even naar het jongste jaarverslag van de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) over het aantal kinderen dat extra ondersteuning heeft gekregen op school vorig jaar. Dat is met 20 procent gestegen tegenover twee jaar geleden. Wat daar vooral opviel, en daarom heb ik ook een vraag aan u, is dat het aantal kinderen dat recent de diagnose autismespectrumstoornis (ASS) heeft gekregen, bijzonder snel stijgt.
Er zijn een aantal deskundigen die vrezen dat het wel eens zou kunnen dat een aantal van die kinderen die diagnose misschien ten onrechte krijgen, terwijl er zeker ook kinderen zijn die een diagnose zouden kunnen krijgen maar niet aan die diagnose geraken.
U weet dat men voor zo’n diagnose onder andere terecht kan in een centrum voor ontwikkelingsstoornissen (COS), maar dat de wachtlijsten daar wel enorm zijn. Anderzijds is dat een plek met heel veel expertise en deskundigheid. Wat mensen die het zich financieel kunnen permitteren, soms doen wanneer ze met die lange wachttijden bij het COS worden geconfronteerd, en die het allerbeste voor hun kind willen, is naar een privécircuit gaan om daar een vorm van assessmentdiagnostiek te laten gebeuren. Dat is duur en er zijn hier en daar ook twijfels over de mate aan deskundigheid waarmee die attesten worden afgeleverd.
Ouders willen altijd het beste voor hun kind, maar het lijkt mij belangrijk dat elk kind, daar waar het kind een diagnose nodig heeft om rechten te krijgen op de juiste hulp, die diagnose ook krijgt. Maar we mogen ook niet overdiagnosticeren om daardoor een pad naar een vorm van ondersteuning te openen wanneer die diagnose eigenlijk onterecht is. Uiteindelijk labelen we ook kinderen en dat zou niet mogen gebeuren als dat niet echt nodig is.
Minister, hoe verklaart u het snel stijgende aantal diagnoses? Ziet u daar een link met de nood aan diagnose om sommige vormen van ondersteuning te kunnen openen op school, of ziet u daar andere redenen voor?
Voorziet u een uitbreiding voor de centra voor ontwikkelingsstoornissen gezien de lange wachttijden?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, ik stel samen met u en net als de CLB’s inderdaad vast dat het aantal diagnoses stijgt. Een eenduidige verklaring kan ik daar jammer genoeg niet voor geven. Ook onder wetenschappers is er geen eenduidige verklaring. Ik heb momenteel dan ook geen eenduidige verklaring voor de stijging van het aantal diagnoses. Dit is een complex gegeven. Vermoedelijk speelt de huidige tijdsgeest ook wel een beetje een rol. Er wordt meer in labels gesproken en ontwikkelingsonderzoek moet verklaringen geven voor een bepaald gedrag.
Bovendien is het hebben van een diagnose een vereiste om gebruik te kunnen maken van sommige vormen van zorg en ondersteuning, zoals onderwijs, niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp georganiseerd door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) enzovoort. Dit verplicht kinderen en hun gezinnen om een diagnostisch traject te starten. Of dit leidt tot een onterechte diagnose, kan ik niet zeggen.
In het kader van Vroeg en Nabij werkt de strategische cirkel inschaling en diagnostiek momenteel een organisatiemodel voor diagnostiek in Vlaanderen uit.
De focus van dit organisatiemodel is niet in de eerste plaats een uitbreiding van de door u gesuggereerde diensten, maar het wil inzetten op een capaciteitsverhoging door een betere afstemming van het diagnostisch aanbod en meer samenwerking tussen de organisaties. Hefbomen hiervoor kunnen zijn: een gedeeld kwaliteitskader over verschillende organisaties en sectoren heen, afstemming van de erkennings- en financieringsmodaliteiten over sectoren heen, kennis- en expertisedeling, de uitbouw van interorganisatorische en intersectorale samenwerking in gedeelde verantwoordelijkheid voor het diagnostisch traject van een kind of een jongere en diens gezin.
Minister, dank u wel. Ik sta zeer sterk achter dat intersectorale samenwerken en dergelijke. Ik zie nu ook een aantal experimentele manieren van werken binnen jeugdhulp, waar er meer overschrijdend tussen sectoren wordt gewerkt. Hoe concreet voor een kind zal dit organisatiemodel voor diagnostiek dat u naar voren schuift, dan het verschil maken? Hoe gaat u dan de capaciteit verhogen? Men legt kennis en kunde samen. Dat vind ik al heel goed. Maar in welke mate en op welke manier zal dit effectief voor een capaciteitsverhoging zorgen?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, iedereen die mogelijk extra ondersteuning nodig heeft, moet terechtkunnen bij een gespecialiseerd centrum voor een juiste diagnosestelling zodat nadien de juiste zorg kan worden geboden. Het is problematisch dat zulke diagnoses niet altijd worden gesteld met de nodige expertise. Dat is een evolutie die zich zeker niet mag verderzetten. We weten dat de wachtlijsten bij deze centra mee aan de grondslag liggen van deze evolutie. Er moet volop op ingezet worden om dit in de toekomst te vermijden.
Tijdens de coronacrisis liepen de wachtlijsten op en toen gaf u reeds aan dat het agentschap Opgroeien met de centra voor ontwikkelingsstoornissen in gesprek zou gaan over hoe er een inhaalbeweging kon worden geïnitieerd. Er zou onderzocht worden of een betere samenwerking en doorverwijzing soelaas kan brengen.
Mijn vragen, minister, zijn de volgende: zitten we nu nog met een achterstand, opgelopen door de coronacrisis? Hoe kunnen samenwerking en doorverwijzing zorgen voor een terugdringing van de wachtlijsten? Er is in 2020 reeds onderzoek gebeurd naar de toegankelijkheid van multidisciplinaire diagnostiek van ontwikkelingsstoornissen in Vlaanderen. Wat hebt u met die resultaten en aanbevelingen van dit onderzoek gedaan?
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Ik hoop dat ik niet in herhaling val want ik heb niet helemaal kunnen volgen.
Ik heb nog twee bijkomende vragen. Het ging er net over dat ouders vooral naar privépraktijken gaan, naar psychologen en naar psychiaters. Mijn vraag is of er achteraf het best nog een formele diagnose wordt gevraagd bij de diagnosecentra of is een diagnose bij een psycholoog of bij een psychiater voldoende? Wordt dat gedaan of gaan ze voor de zekerheid toch nog een extra bevestiging daarvoor vragen?
Mijn tweede vraag is de volgende. Experten vrezen dat de ouders zullen vragen om de diagnose A6 te stellen omdat ze dan die extra ondersteuning krijgen en de zorg die ze nodig hebben. Dat opent vaak ook deuren. Hoe zal erop worden toegezien dat die diagnose niet zal worden gesteld om puur pragmatische redenen?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, er zijn een aantal achterliggende uitdagingen waar we mee aan de slag zijn gegaan. In Vlaanderen hebben we heel wat verschillende centra rond het diagnostisch vaststellen die de diagnostiek van ontwikkelingsstoornissen aanbieden. Volgens de VUB zouden dat er ongeveer 160 zijn. Er is niet altijd veel coördinatie en afstemming tussen die centra. Wie doet wat? Wie ziet welke kinderen? Waarvoor? Niet zelden moet een kind bijvoorbeeld bij een CLB een test ondergaan en dan nog eens opnieuw bij zo’n centrum voor ontwikkelingsstoornissen. Het ene heeft vaak weinig kennis van wat het andere doet en aarzelt soms om die resultaten ook verder te verwerken. Dat is een eerste element.
Een tweede uitdaging is het om die diagnostiek hand in hand te laten gaan met het zorg- en ondersteuningstraject dat voor een gezin wordt uitgetekend.
Ten derde zien we vandaag ook dat gedurende de wachttijden niets of soms weinig gebeurt waardoor de problemen voor het gezin en voor het kind alleen maar erger worden. Daarom heb ik gevraagd om binnen het kader van het traject ‘Vroeg en nabij’ heel expliciet te kijken hoe we het diagnostisch aanbod voor kinderen en jongeren beter kunnen organiseren zodat er meer kinderen kunnen worden geholpen en dat ze ook sneller worden geholpen.
Collega Wouters, het onderzoek van de VUB is inderdaad mee een basis voor ‘Vroeg en nabij’. Heel wat experten van heel wat universiteiten zijn daarbij betrokken, ook heel wat specialisten uit het werkveld. Dat gaat over de centra voor ontwikkelingsstoornissen maar ook de centra voor ambulante revalidatie (CAR’s), de CLB’s en de kinderpsychiaters bijvoorbeeld die werden geconsulteerd. Ik ga niet vooruitlopen op de resultaten, maar ik hoop wel dat het in deze trajectoefening mee inbegrepen is.
Ik snap zeker dat, als testen dubbel worden gedaan, u die graag wilt groeperen. Maar ik vermoed dat niet veel van die testen dubbel gedaan zullen zijn. Dat zijn hele lange batterijen waarvan ik denk dat een zekere expertise op dat vlak belangrijk is.
Wat ik u wel hoor zeggen is dat u het eventueel wilt laten samengaan met het zorg- en ondersteuningstraject. Er zijn wachtperiodes waarbinnen mensen ook het recht zouden kunnen openen op zorg en ondersteuning. Dat vind ik wel zeer boeiend. Zou dat bijvoorbeeld kunnen betekenen – en ik weet dat u niet meer kunt antwoorden, maar misschien kunt u eens knikken zodat ik weet of ik het juist begrijp – dat wanneer er een vermoeden is van een ontwikkelingsstoornis maar een kind een redelijke wachttijd moet doormaken alvorens men een diagnose op papier heeft, men zich al kan aanmelden voor thuisbegeleiding van het gezin voor een kind met een ontwikkelingsstoornis? Ik geef maar een voorbeeld. Is dat wat ik mag begrijpen uit uw ‘we laten diagnostiek samengaan met zorg en ondersteuning’? Dat zou ik zeker al verwelkomen. Mocht u het nu niet kunnen zeggen, dan zal ik nog een schriftelijke vraag indienen om dat te checken. (Opmerkingen van minister Wouter Beke)
De vraag om uitleg is afgehandeld.