Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over de resultaten van de Digimeter van imec met betrekking tot jongeren
Verslag
De heer Slootmans heeft het woord.
Minister, u hebt er in een vorige commissievergadering al naar verwezen dat het Interuniversitair Micro-elektronicacentrum (imec) twee weken geleden zijn nieuwe digirapport voorstelde, voor de veertiende keer. Naast een aantal zaken die we al wisten, een aantal evidenties zoals de stijgende schermtijd en de switch die jongeren maken van Facebook naar TikTok en Instagram, zaten er toch een aantal – voor mij althans – verrassende conclusies in het rapport. Zo blijkt dat een op de twee Vlamingen, 48 procent, vindt dat de technologische innovaties elkaar te snel opvolgen, waardoor ze afhaken. Ik denk dat ik daar met mijn mentale leeftijd van 93 zelf ook toe behoor, maar dat is een verloren zaak.
Opvallend – en in het kader van uw ministerschap van Jeugd wellicht interessant – is dat bij die een op twee een groeiend aandeel van jongeren is tussen de 16 en 24 jaar, met – misschien enigszins voorspelbaar – een hogere concentratie bij de lagere sociaal-economische middens. Zo geeft een kwart van de jongeren aan niet meer mee te zijn met het digitale jargon. Ze zijn zeer bedreven in het tokkelen op ontspanningsapps zoals Snapchat en TikTok. Maar als het iets serieuzer wordt, denk maar aan itsme, een gedeelde werkomgeving opzetten in de cloud, tweestapsverificatie of het betalen van een overschrijving via een bankapp, dan blijkt dat al een pak moeilijker te zijn. Ik zag een jongere op het VRT-journaal zeggen dat als hij kon kiezen tussen itsme en Instagram, de keuze snel gemaakt was. Dit maar om te illustreren hoe droevig het soms gesteld is met de digitale basiskennis bij onder meer jongeren.
In die context las ik in het rapport een zeer veelzeggende quote: “‘Digital by birth’ betekent niet noodzakelijk ‘digital by nature’.” Dat zegt natuurlijk alles. Het blijkt zo te zijn dat een groeiend aantal jongeren echt technologische stress ervaren waarbij ze bepaalde toepassingen niet durven te gebruiken omdat ze schrik hebben om fouten te maken die ze nadien niet meer zouden kunnen rechtzetten.
We weten dat het aanleren van digitale competenties tot de sleutelcompetenties behoort bij de eindtermen in het onderwijs. We herinneren ons allemaal de resolutie van mevrouw Brouwers met betrekking tot mediawijsheid en de vernieuwde rol van het kenniscentrum Mediawijs. Het zijn cijfers van een jaar geleden, maar tot nader order werpt dat vandaag nog niet voldoende vruchten af. Daarom volgende vragen.
Minister, hoe evalueert u de niet zo gunstige resultaten van het onderzoek? Welke bijkomende initiatieven zult u nemen om die digitale kloof te dichten, zowel bij jongeren, eventueel in samenspraak met uw collega-minister Weyts, maar ook bij de andere leeftijdscategorieën, die we niet mogen afschrijven?
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
VRT kopte het: ‘Met Instagram is geen probleem, itsme daarentegen …’ Het is een beetje een boutade, maar het geeft het wel weer.
Collega Slootmans verwijst terecht naar het gegeven dat het blijkbaar absoluut geen probleem is om met sociale media om te gaan. TikTok, Instagram, Snapchat: onze jongeren kunnen het ons allemaal vlot leren. Maar wanneer het aankomt op dingen die zij in het dagelijkse leven nodig hebben, nu misschien minder maar zodra ze wat ouder worden zeker, zoals de belastingbrief online invullen, itsme gebruiken of bijlagen toevoegen aan e-mails, wat toch heel belangrijk zal zijn, dan blijkt dat daar een hele hoop problemen opduiken. Dat is ergens contra-intuïtief, want zoals collega Slootmans ook al aanhaalde, denken we dat jongeren daar allemaal vlotjes mee weg zijn, want ze zijn zo vlot en ze zijn geboren met hun smartphone in de hand. Toch blijkt het niet allemaal zo vanzelfsprekend. Het onderzoek toonde ook aan dat het vooral jongeren uit de lagere sociaal-economische regionen van de maatschappij zijn die risico lopen om digibeet te worden. Dat is natuurlijk een probleem dat moet worden ondervangen.
Minister, de rest van de toelichting hebt u eigenlijk al heel uitvoerig gekregen. Ik beperk me dus tot mijn vragen. Ik vraag me in eerste instantie af hoe u het onderzoek van imec interpreteert, en dan vooral de vaststelling dat jongeren vaker moeite hebben dan verwacht? Hoe zult u aan de slag gaan met de resultaten van deze Digimeter? Welke tools binnen uw beleidsdomein kunt u daarvoor inzetten?
– Elisabeth Meuleman treedt als voorzitter op.
Minister Dalle heeft het woord.
Bedankt, collega Slootmans en collega Perdaens, voor de vragen over een thema dat mij, zoals u weet, bijzonder nauw aan het hart ligt.
Ook in het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan (JKP) is mediawijsheid een topprioriteit. Collega Slootmans heeft echter ook gelijk als hij erop wijst dat dit natuurlijk geen zaak is alleen voor kinderen en jongeren, maar voor de hele bevolking, niet het minst de ouderen.
Als het gaat over de term ‘digitale kloof’, is het misschien wel nuttig om die op te splitsen in digitale geletterdheid enerzijds en mediawijsheid anderzijds, die natuurlijk onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Digitale en mediawijsheid als competentie en beleidsveld start bij toegang tot infrastructuur en verbindingen zoals hardware, wifi enzovoort, om te eindigen bij reflectie en ook het hele spectrum van basiscompetenties, creatieve, kritische en sociale competenties dat daartussen zit.
Het begint dus bij de toegang tot infrastructuur, waarvan de studie heel duidelijk aantoont dat er nog werk aan de winkel is. Maar ook wat betreft de digitale competities, stelt de studie een aantal zaken op scherp. Onze zogenaamde ‘digital natives’ zijn niet altijd zo strategisch, probleemoplossend en vergevorderd digitaal competent, als wij soms zouden denken of zouden willen denken. Het hangt heel sterk af van persoon tot persoon.
U weet dat ik voor de periode van dit jaar tot 2025 een nieuwe overeenkomst heb afgesloten met het Vlaams Kenniscentrum Mediawijsheid. In die overeenkomst hebben we ook een aantal inhoudelijk belangrijke pijlers vastgelegd. Een aantal daarvan zijn onlosmakelijk met deze vraag verbonden. We vragen bijvoorbeeld om werk te maken van sterkere digitale inclusie ten opzichte van de digitale kloof. Het gaat dan onder meer over e-inclusie, digitale toegankelijkheid, digitale basisvaardigheden, openbare computerruimtes, e-skills voor doelgroepen enzovoort.
Daarnaast – en daar hebben we in vorige vergaderingen ook al uitgebreid over gesproken – vragen we ook om digitale veiligheid ten opzichte van online risico’s zoals cyberpesten, grooming, vriendschapsfraude, verkeerd gelopen sexting, interpersoonlijke privacy, cybercriminaliteit, online haatspraak, polarisering, enzovoort.
De doelgroep van ons kenniscentrum is natuurlijk de brede bevolking, met specifieke aandacht voor bepaalde kwetsbare groepen zoals kinderen, jongeren, senioren, mensen in armoede en personen met een fysieke of mentale beperking.
We hebben daar ook de nodige middelen aan gekoppeld. Weet dat we de jaarlijkse subsidie hebben opgetrokken van 640.000 euro bij mijn eerste begroting in 2020 naar 840.000 euro voor dit jaar. Ook de komende jaren investeren we daarin.
Ik heb een lange lijst van projecten van het kenniscentrum die momenteel volop in uitvoering zijn en die specifiek inzetten op de zaken die in deze studie aan bod komen. Indien u dat wenst, kan ik daar in de repliek zeker nog verdere, meer gedetailleerde toelichting bij geven. Maar ik zal het, wat dit punt betreft, hierbij laten en ook nog verwijzen naar – en daar hebben de collega’s ook al naar gevraagd – wat we samen met andere ministers in de regering doen.
Onderwijs is inderdaad belangrijk. Daar werd Digisprong uitgerold in het kader van de relance, die concreet de digitalisering van ons onderwijs aanpakt. Daarin werden onder meer middelen toegekend om laptops te voorzien voor de leerlingen, wat hun digitale uitsluiting mee kan verhelpen. Het nieuwe kenniscentrum Digisprong binnen het departement Onderwijs ondersteunt dit proces. Op dit moment gaat Digisprong nog vooral over de infrastructuur, de hardware en wordt er gewerkt aan een toekomst met meer aandacht voor de competenties, zeker ook bij leerkrachten.
Het programma ‘de digitale school’ van collega Crevits zorgt via het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) voor projecten die inzetten op de digitale competenties van de leerlingen zelf, via onderwijs en organisaties die inzetten op STEM en ondernemerschap.
We werken daar natuurlijk aan verder. Ik denk dat het heel goed is dat duidelijk is gemaakt dat ook een redelijk substantieel deel van de jonge mensen niet mee is. We moeten daar werk van blijven maken, niet enkel via het reguliere beleid, maar zeker ook met projecten specifiek gericht op kwetsbare kinderen en jongeren.
De heer Slootmans heeft het woord.
Minister, ik begrijp uit uw antwoord dat u het belang wel inziet van de problematiek. Uw staat van dienst de afgelopen twee, drie jaar bewijst dat ook. We weten dat u daar al sterk in zit van bij het begin van de legislatuur. Maar de vraag dient gesteld te worden of zich dat ook daadwerkelijk vertaalt in een grotere digitale geletterdheid en een grotere mediawijsheid. Die twee moeten inderdaad afzonderlijk worden bekeken, maar ze zijn uiteraard aan elkaar gecorreleerd. Ik denk dat we het belang ervan niet mogen onderschatten. Zeker als je de vergelijking maakt met onze buurlanden, met andere OESO-landen (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling), is het resultaat dat we vandaag zien in de rankings, eigenlijk om te huilen. Het lijkt me dus wel noodzakelijk dat men daar sterker en blijvend op zal inzetten met initiatieven.
Maar ik zou misschien graag een ander aandachtspunt willen aanraken. Zo stelde de beheersovereenkomst van de VRT onder meer dat de openbare omroep binnen zijn aanbodsmerken meer aandacht zal hebben voor het digitaal mee zijn door acties met betrekking tot mediawijsheid op te zetten. We weten dat de VRT daar effectief al werk van maakt. Er is de samenwerking met WAT WAT, met het kenniscentrum, en uiteraard met het onderwijs. Dat lijkt toch allemaal eerder op de leest geschoeid van jongeren, wat uiteraard goed is. Maar ik denk dat het ook belangrijk is dat die oudere leeftijdscategorieën niet mogen worden afgeschreven en dat ook daar de VRT een grotere rol in zou kunnen spelen, zeker in haar lineaire programmatie, omdat ik toch intuïtief aanvoel dat wie lineair kijkt, ook diegenen zijn die wellicht de grootste digitale achterstand hebben, kijk maar naar mezelf. Het maakte trouwens ook integraal deel uit van de beheersovereenkomst en van de operationele doelstelling ‘Resoluut multimediaal en digitaal’. Maar behoudens vergissing zie ik daar eigenlijk weinig van in de praktijk.
Bent u het dus met mij eens dat ook daar de VRT een tandje bij kan steken, specifiek voor die plus 24-leeftijdscategorie? Hoe ziet u dat concreet veruitwendigd?
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Dank u wel voor de antwoorden, minister. U geeft aan dat er met de overeenkomst met Mediawijs op enkele extra pijlers wordt ingezet: sterkere digitale inclusie, digitale veiligheid. Als het onderzoek ons nog een extra element of echt aandachtspunt leert, dan is het dat de digitale omgeving voor onze jongeren als ontspanning op zich geen probleem is – de gevaren daar worden door Mediawijs zeker aangeraakt –, maar dat het vooral die digitale omgeving als werkvorm is waar echt nog gebreken zijn. Natuurlijk impliceert digitale omgeving als werkvorm ook dat het niet evident gaat zijn voor jongeren om oplichting te herkennen. We hebben daar de standaardelementen van Mediawijs wel in, de manier waarop aangegeven wordt: ‘Dit zijn gevarensituaties.’ Maar dat betreft dan hoofdzakelijk ook weer sociale media. Dan hebben we het niet specifiek over de phishingmails; dan hebben we het niet specifiek over problemen die zich op die manier nog kunnen voordoen.
Iets anders om mee te nemen, is natuurlijk dat we het optimisme over de digitale generatie moeten temperen. Vaardigheden blijven zaken die aangeleerd worden, en dat gebeurt niet spelenderwijs: daar moet echt op ingezet worden.
Minister, ik kom even terug op die pijlers van Mediawijs. U hebt aangegeven dat daarop ingezet wordt, dat er bijgestuurd wordt naar aanleiding van het onderzoek. Ik vroeg mij af op welke termijn die bijsturing er in de feiten zal zijn en of er ook effectief die focus zal zijn op de digitale omgeving als werkvorm. Alvast bedankt.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Dank aan de collega’s die de vraag ingediend hebben. Het is een belangrijk rapport, elk jaar, met heel veel belangrijke conclusies, en waaruit toch blijkt dat inzetten op mediawijsheid, zoals u doet, minister, een heel belangrijke, terechte, essentiële beleidskeuze is.
Wat de discussie over de ‘digital natives’ betreft: eigenlijk hebben we tien jaar geleden al gezien dat dat van die ‘digital natives’ niet klopt, dat er heel grote verschillen zijn, niet zozeer tussen de uren die men online spendeert, maar wel wat men doet, en dat daar ook een grote genderkloof is. Daar moeten we zeker over waken. Het is zo cruciaal. Er zijn heel veel cruciale uitdagingen. Werken aan mediawijsheid: constant, voor alle generaties. U verwees naar ouderen. Dat is ook belangrijk.
Collega Perdaens verwees ook naar het belang van internet en digitale omgeving in de scholen. Uw collega-minister Weyts heeft in de coronacrisis miljoenen euro’s vrijgemaakt om de scholen en leerlingen van een laptop te voorzien. Ik heb de indruk – dat is eigenlijk mijn vraag aan u, of u dat met uw collega Weyts wilt bekijken om daar eens een bevraging rond te organiseren – dat in heel veel scholen die laptops alweer verdwenen zijn, dat die niet meer gebruikt worden. Dat is mijn bevinding op basis van een aantal scholen. Ik durf daar nu dus geen algemene uitspraken over te doen, maar ik denk dat we dat moeten bekijken.
Dan is er nog een ander heel belangrijk teer punt waar ik het onlangs met jongeren zelf over gehad heb, in de Senaat trouwens op een dag rond mediawijsheid en rolmodellen. Daar gaven zowel leerlingen als leerkrachten aan dat leerkrachten met een enorme drempel blijven zitten – misschien is dat ook de reden dat vaak laptops blijven liggen – omdat ze het gevoel hebben dat de jongeren er eigenlijk veel meer van kennen dan zijzelf: ‘Wat moet ik hun gaan leren over het internet, over sociale media? Die kennen dat veel beter.’ Terwijl dat niet per se waar is. Andere methodieken van leren zoals van peers leren, maar vooral in eerste instantie – en opnieuw op te nemen met uw collega Weyts – de lerarenopleiding: wij moeten veel meer inzetten op mediawijsheid in de lerarenopleiding om die leraren te wapenen.
Minister Dalle heeft het woord.
Collega Slootmans, het voordeel van de Digimeter is inderdaad dat die toelaat om een aantal zaken over verschillende jaren heen, longitudinaal dus, op te volgen. Ik denk dat dit punt zeker ook bekeken moet worden bij een volgende editie, om na te gaan of de evolutie hiervan positief is dan wel negatief. Zo kunnen we bijsturen waar nodig.
Wat de VRT betreft, stel ik vast dat dit een zeer sterke partner is, onder meer van het kenniscentrum Mediawijs, met tal van initiatieven. Ik denk aan de verschillende EDUboxen die ze hebben ontwikkeld, onder meer rond cybersecurity. Ik denk aan De Schaal van M, en aan heel wat andere initiatieven rond mediawijsheid en digitale geletterdheid. Ik denk ook aan wat ze online doen via hun kanalen en hun app. Maar ik moet toegeven dat ik geen overzicht heb van wat ze doen qua zaken die niet gericht zijn op kinderen en jongeren. We zullen dat zeker aan hen vragen. Ik denk wel dat uw perceptie klopt dat de focus op kinderen en jongeren ligt. U hebt ook gelijk dat hun taakstelling ruimer is. We gaan dat zeker samen met hen bekijken en opnemen.
Collega Perdaens, u hebt erop gewezen dat het ook gaat over de werkvorm en over phishing en dergelijke. Dit soort fenomenen wordt natuurlijk ook behandeld door het kenniscentrum. Dat komt daar dus zeker aan bod. Het wijst ook op de noodzaak van STEM-opleidingen (Science, Technology, Engineering and Mathematics), wanneer het dan gaat over een professionele context. Ook daar wordt fors in geïnvesteerd vanuit Onderwijs en vanuit Economie en Innovatie om niet alleen jongens maar vooral ook meisjes te kunnen oriënteren naar STEM-richtingen, onder meer ook op het vlak van ICT en digitalisering. Ik denk dus dat dat een belangrijk punt is.
U peilde naar bijsturingen in onze beheersovereenkomst. Dat was niet echt wat ik bedoelde met mijn antwoord. Ik wilde er eigenlijk op wijzen dat het Digimeterrapport als dusdanig een aantal cijfers naar voren schuift die wel alarmerend zijn, maar die in het verlengde liggen van wat we eigenlijk al wisten over de voorliggende uitdagingen. In de nieuwe beheersovereenkomst hebben we terdege rekening gehouden met deze aspecten. Ik ga er ook van uit dat we daar de komende jaren met die extra middelen ook extra op kunnen inzetten. Van een bijsturing van die beheersovereenkomst is vandaag dus geen sprake. Ze is ook nog maar net in werking. Er moet natuurlijk wel sprake zijn van een efficiënte uitvoering, waarbij onder meer deze problematiek aan bod moet komen. Uiteraard wordt daarmee ook rekening gehouden in het kenniscentrum, dat ook gecoördineerd wordt door imec.
Collega Segers, u stelde vragen betreffende de onderwijsbevoegdheid. Ik heb geen indicaties dat de laptops minder gebruikt worden binnen de projecten van Digisprong van collega Weyts. Maar we kunnen hem zeker vragen wat daarvan klopt. Wat de lerarenopleiding betreft: ik ben daar geen expert in, maar ik denk dat alle kerncompetenties en de eindtermen wel aan bod komen binnen de lerarenopleiding. Dit maakt daar deel van uit en is natuurlijk ook een aandachtspunt in die opleiding, naast vele andere. Het is natuurlijk een heel belangrijk debat om voldoende mensen, van allerhande gezindten en origines, aan te trekken tot de lerarenopleiding, waarbij de kennis van het Nederlands ook belangrijk is om in alle gemeenten van ons mooie land te kunnen lesgeven.
De heer Slootmans heeft het woord.
Dank u voor uw antwoord, minister. Het verheugt mij alleszins dat u erkent dat de inspanningen van de VRT wat betreft mediawijsheid en digitale geletterdheid zich toch vooral focussen op de jongerencategorieën, wat – nogmaals – belangrijk is, maar dat er toch ook bijsturing nodig is om ook de 24-plussers daarin mee te nemen. We volgen dit dus verder op.
Ik denk dat iedereen op dezelfde golflengte zit. Ik denk dat er weinig onenigheid is over de finaliteit, misschien wel over de accuraatheid van de middelen en van de projecten. De resultaten zijn natuurlijk wat ze zijn. Ik zag onlangs een grafiek van het Nederlands Centraal Bureau voor de Statistiek, waaruit bleek dat Nederland op het vlak van digitale vaardigheden op nummer 1 staat, Finland op nummer 2, Denemarken op nummer 3 en dat wij ergens in de middenmoot bengelen. Het feit dat die koplanden – Nederland, Denemarken en Finland – ook de landen zijn met de hoogste welvaartscijfers, is natuurlijk geen toeval. Dat toont opnieuw het enorme belang aan van digitale vaardigheden en van mediawijsheid, zowel voor onze samenleving als zeker ook voor onze economie. Het lijkt me dus wel belangrijk dat de minister van Media wat dat betreft zijn huiswerk nog voltooit.
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor de antwoorden. Net zoals het bij de alfabetisering een zaak was om de kloof te dichten en om iedereen gelijke kansen te geven en te laten benutten, denk ik dat hetzelfde aan de orde is voor digitalisering. Steeds vaker is de wereld rondom ons digitaal – eigenlijk ons halve leven. Steeds vaker moeten we op digitale wijze bepaalde tegemoetkomingen, voordelen en dergelijke aanvragen. Ik denk dat het belangrijk is, en dat we daar allemaal samen voor moeten zorgen, dat we vermijden dat er ongelijkheid of misschien zelfs een loonkloof ontstaat door achterstand in de kennis van noodzakelijke digitale vaardigheden. Dat is dus een reden te meer om daar al vanaf heel jonge leeftijd op in te zetten. Naast gebruiksvriendelijkheid en begrijpelijkheid gebeurt dat natuurlijk door middel van mediawijsheid. Ik denk dat het belangrijk is om daar maximaal op in te zetten, zodat we niemand achterlaten. Dank u wel om daarvoor te zorgen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.