Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Brouns heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de bouwshift is een van die heel belangrijke werven van deze Vlaamse Regering in deze periode. Voor de principes van die noodzakelijke bouwshift bestaat een vrij groot draagvlak: het bijkomend ruimtebeslag tegen 2025 terugbrengen tot 3 hectare per dag en tegen 2040 tot 0 hectare per dag. Dat is een hele uitdaging, met de focus op de watergevoelige gebieden en het principe om een zogenaamde ‘stolp’ over de woonreservegebieden te plaatsen. Een belangrijke regeling die daarbij als hefboom moet dienen, is het vergoeden van de planschade aan 100 procent in plaats van 80 procent van de reële actuele waarde. Jaarlijks worden de nodige middelen uitgetrokken om lokale besturen aan te sporen om gebieden om te zetten naar bos-, natuur- en/of landbouwgebied.
Vandaag is het zo dat de Vlaamse provincies nog steeds een rol spelen in het ruimtelijk beleid. Ze zijn volwaardige regisseurs in het ruimtelijk beleid. Ik denk ook dat zij, naast Vlaanderen en de lokale besturen, een belangrijke rol kunnen spelen in die bouwshift, in die noodzakelijke ontharding.
Ik heb hierover de volgende vragen, minister. Hoe ziet u de rol van de provincies in de aankomende noodzakelijke bouwshift? Bent u bereid om de provincies nauwer te betrekken? In de huidige conceptnota zie ik namelijk niet onmiddellijk een rol weggelegd voor de provincies, naast het reguliere beleid uiteraard. Bent u bereid om hun rol te verduidelijken?
Minister Demir heeft het woord.
Ik wil eerst verduidelijken dat er in het krokusakkoord niet staat dat we de provincies niet zullen betrekken. Ruimtelijk beleid is een gedeelde bevoegdheid met een expliciete rol voor elk van de bestuursniveaus in Vlaanderen. Dit is al zo sinds het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en dit staat ook in de Codex Ruimtelijke Ordening. Ook de provincies maken een structuurplan, maken ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) en werken aan een ruimtelijk beleidsplan. De provincies kunnen en moeten zich dus ook inschakelen in de bouwshift en kunnen daarvoor de nodige initiatieven nemen. De uitvoering van de strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) zie ik als een coproductie tussen de drie bestuursniveaus, zowel op het vlak van planning als van uitvoering op het terrein. Provincies kunnen ook het ruimtelijk beleid op schaal van de provincie verfijnen en tegelijk een intergemeentelijke werking ondersteunen.
Als wij via de ontwerpbeleidskaders BRV nadenken over een regiowerking, zal ook hier een actieve rol van de provincies verwelkomd worden. Ik zie ook kansen in een regiowerking waarin de drie bestuursniveaus elkaar vinden, gezamenlijke ambities worden geformuleerd en afspraken worden gemaakt over wie wat op zich neemt in de uitdagingen rond de bouwshift. De referentieregio’s kunnen daarbij fungeren als schaal om regionale verdeelvraagstukken voor woonaanbod of bedrijvigheid vast te leggen.
Ik hoop dat de provincies deze keer de handschoen willen oppakken in de bouwshift. Ondanks de afspraken in de periode 2014-2017 om de signaalgebieden te herbestemmen via RUP’s, waarbij ook de provincies een aantal RUP’s zouden opstarten, stel ik namelijk vast dat dit vandaag in de praktijk weinig of niet gebeurt en dat men vooral de kat uit de boom kijkt ofwel verwijst naar Vlaanderen.
Ik reik dan ook de hand aan iedereen om werk te maken van de ambities van de Vlaamse Regering en mee te werken aan de doelstellingen. Ik denk dat er op dit moment niets in de weg ligt van de provincies om effectief de open ruimte te vrijwaren.
De heer Brouns heeft het woord.
Minister, u beschrijft terecht alle mogelijkheden en hefbomen van het provinciale bestuursniveau in hun ruimtelijk beleid. Maar het spreekt voor zich dat zij ook kijken naar de middelen die ter beschikking gesteld worden. Ik denk dat het wel mogelijk moet zijn om, naast de lokale besturen natuurlijk, het provinciaal niveau de mogelijkheid te bieden om daarin een rol op te nemen. Want naast de lokale middelen zijn er natuurlijk ook de provinciale middelen die, samen met de Vlaamse middelen, een hefboom kunnen zijn om de gestelde doelen versneld te kunnen realiseren. Dat is vandaag een expliciet onderscheid: zij kunnen geen aanspraak maken op die middelen om het versneld te kunnen realiseren. Er zijn natuurlijk de woonuitbreidingsgebieden, die hoofdzakelijk onder de lokale besturen vallen. Zij hebben RUP’s opgemaakt in het kader van de afbakening van kleinstedelijk gebied. Er zijn andere potentiële onthardingsprojecten waarbij we een Vlaamse provinciale cofinancieringsmethodiek kunnen opzetten. Dit alles dient een doel, waarover we het eens zijn: het realiseren van die bouwshift.
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Ik sluit graag aan bij deze vraag. We moeten het hier niet meer hebben over het belang van of het draagvlak voor de bouwshift. Het is wel interessant om te kijken of de provincies effectief doen wat ze zeggen. Daarom heb ik voor u de volgende vraag, minister. U zegt dat u de indruk hebt dat ze wat betreft de signaalgebieden de kat uit de boom kijken. Werden er al provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen (PRUP’s) opgesteld ter realisatie van de bouwshift, dus niet alleen wat betreft de signaalgebieden, maar ook wat betreft de ontharding, de vrijwaring van de openbare ruimte en de kernversterking, die ook een deel van de bouwshift is? Kunt u een paar voorbeelden geven?
Aan collega Brouns wil ik nog meegeven dat ik destijds een schriftelijke vraag heb gesteld over hoeveel principiële akkoorden tot aansnijden van een woonuitbreidingsgebied de provinciebesturen hebben goedgekeurd. De deputatie is daarvoor bevoegd. Die cijfers waren onthutsend. Ik ken ze niet uit mijn hoofd, maar u kunt dat terugvinden als u dat wenst. Ik herinner me vooral dat in de provincie Vlaams-Brabant en Antwerpen de deputatie ontzettend veel principiële akkoorden heeft verleend waarbij woonuitbreidingsgebied wordt aangesneden. Het is in eenieders belang dat iedereen zich schaart achter die bouwshift en zijn bevoegdheden uitoefent.
De heer Schiltz heeft het woord.
Ik sluit me aan bij collega De Coninck, en voor het overige ben ik van mening dat de provincies moeten worden afgeschaft. (Gelach. Opmerkingen)
De heer Tobback heeft het woord.
Ik heb een informatieve vraag, maar misschien kunt u die beter beantwoorden dan de minister. Ik had graag geweten in welke provincies de partijen die nu al hebben verklaard dat ze voor de afschaffing zijn, in het provinciaal bestuur zitten. (Gelach)
We gaan niet uitweiden over die vraag. We blijven bij het agendapunt.
Minister Demir heeft het woord.
Ik heb uiteraard ook een mening over de provincies, maar ik zal die hier niet meegeven. In 2024 zal waarschijnlijk wel uitgebreid aan bod komen wat er daarmee gebeurt. (Gelach)
Zoals verschillende collega’s hebben gezegd, is het interessant om het aantal hectaren die provincies, gemeenten en Vlaanderen hebben omgezet in open ruimte in de voorbije jaren, eens te bekijken. U mag daar altijd een schriftelijke vraag over stellen. Het is altijd heel verhelderend voor eenieder om dat eens goed te zien.
Ik kan wel al zeggen dat Vlaanderen harde bestemmingen en signaalgebieden omzet in open ruimte. We doen dat consequent. Dat is het voorbeeld dat ook provincies moeten volgen. Heel wat lokale besturen zijn mee in de mindshift, al is er nog een heel traject af te leggen. Ik denk dat een aantal zaken die we hebben goedgekeurd over de omzetting naar natuur of open ruimte en de tussenkomst vanuit Vlaanderen daarin, een extra stimulans kunnen geven, ook voor de lokale besturen.
De heer Brouns heeft het woord.
Wat een vraag over de bouwshift al niet kan oproepen, alvast heel wat sentiment over de provincies. Het klopt dat we elkaar moeten uitdagen in dit dossier. Daarom heb ik de vraag gesteld. Provincies hebben vandaag geen toegang tot die middelen. Ze hebben provinciale middelen die even schaars zijn als de lokale. Op lokaal niveau laten de besturen het gebied liggen. Dat wordt dan niet verhard, maar het krijgt nog niet de juridische bestemming die we daar voor ogen hebben: bos, natuur of landbouw. Het is gewoon een kwestie van hoe meer partners we mee kunnen inschakelen, hoe beter. Zolang de provincies bevoegd zijn in het ruimtelijke beleid, kunnen en moeten ze daarin een rol spelen. Dat is mijn punt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.