Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
Minister, zoals al meerdere malen in deze commissie aangehaald, zijn er in de loop der jaren heel wat structuren opgezet en is er decreetgeving uitgewerkt rond intergemeentelijke samenwerking. Zo hebt u als minister in het regeerakkoord en de beleidsnota vooropgesteld om het scala aan verzelfstandigings- en samenwerkingsvormen te vereenvoudigen en het organiek kader voor de verzelfstandigings- en samenwerkingsvormen, te optimaliseren. Aansluitend hierop zijn er enkele beleidsaanbevelingen gedaan in een bestuurskundig-juridisch onderzoek van de UGent en UHasselt.
Dit gaat allemaal over het decretale kader, maar er is natuurlijk meer dan dat. Het zijn immers de lokale besturen zelf die de noodzaak en meerwaarde van een welbepaald intergemeentelijk samenwerkingsverband aangeven en bepalen. Zij willen in vele gevallen meedenken om hun deelname in tal van samenwerkingsverbanden te herdenken, maar stoten daarbij vaak op praktische vragen of vragen over de wijze van aanpak van een dergelijke onderneming, van een dergelijke samenwerking.
Het is echter wel zo dat we deze legislatuur een strategisch project op poten hebben gezet om het aantal samenwerkingsvormen in Vlaanderen te rationaliseren, waaronder de regiovorming. De verplichte afstemming van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op de referentieregio’s moet voor een momentum zorgen om ook de deelname in tal van verbanden te herdenken. Ik zie dus een unieke kans om ook echt tot verandering te komen. Dat kan natuurlijk ook maar alleen als we vanuit Vlaanderen actief dit proces gaan ondersteunen en echt bijdragen aan de denkoefeningen die nu in menig stadhuis of in menige gemeentehuizen lopen. Want ook daar is men constant bezig met het zoeken naar de beste manier van aanpak.
Ik ben me bewust van de verschillende inspanningen die via de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) lopen, maar ik vraag me toch af of we in dit geval ook niet een tandje bij kunnen steken. Er is heel wat decreetgevend kader, maar zorgen wij ook voor de nodige instrumenten? Ik ben daarvoor mijn mosterd gaan halen bij onze vrienden in Nederland, waar er in een publicatie sprake is van wat ze ‘een gereedschapskist’ noemen en wat ook zo wordt aangeboden, over hoe je concreet en vooral doeltreffend bovenlokaal kunt samenwerken. Het gaat om een aantal tips, stappenplannen die kunnen worden gehanteerd, instrumenten die kunnen worden ingezet en werkvormen die kunnen worden aangeboden en dergelijke meer.
Samenwerking binnen elk beleidsdomein is ook in Nederland, net zoals bij ons in Vlaanderen, verschillend. In het Nederlandse voorbeeld dat we hebben gezien, zijn de stappenplannen expliciet toegespitst op de beleidsdomeinen Zorg en Veiligheid. We gaan ervan uit dat die manier van werken ook elders kan worden ingezet. Een algemeen plan van aanpak voor gemeenten per beleidsdomein heeft tenslotte tot gevolg dat samenwerkingsverbanden enerzijds een grotere kans tot slagen hebben en anderzijds ook beter werken doorheen de looptijd van de samenwerking.
Ik heb, minister, twee zeer concrete vragen. Welke ondersteuningsmechanismes worden heden vanuit de Vlaamse overheid aangeboden aan lokale besturen om de herverkaveling of het organiseren van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden te begeleiden of aan te trekken? Ziet u een meerwaarde in een gereedschapskist waarin onder andere stappenplannen voor intergemeentelijke samenwerking vervat zitten ter ondersteuning van alle lokale betrokken actoren? Het zou voor hen een incentive kunnen zijn om aanbevelingen te krijgen over hoe je zo’n samenwerking het best aanpakt.
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer van Dijck, ik dank u voor uw interessante vraag, want die geeft ons de kans om hier toe te lichten hoe wij daarmee nu al aan de slag zijn.
De Vlaamse overheid ondersteunt de regio’s en lokale besturen op verschillende manieren: vanuit het Labo Regiovorming en vanuit het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB).
Ik begin met het Labo Regiovorming. Een van zijn inhoudelijke werkpakketten gaat over de afstemming van de bovenlokale samenwerking. Het labo werkt aan een inventaris met een vergelijking van de referentieregio’s en de samenwerkingsverbanden die daarbinnen moeten vallen. De inventaris laat de impact zien op het niveau van het lokaal bestuur, op het niveau van de regio en Vlaanderen en op het niveau van het samenwerkingsverband.
Op dinsdag 17 mei stelt het labo de inventaris voor tijdens een digitale infosessie. Er zal een rapport beschikbaar zijn voor elk lokaal bestuur, bijvoorbeeld voor de gemeente Dessel, en voor elke referentieregio, bijvoorbeeld de Kempen.
Het Labo Regiovorming heeft een lerend netwerk voor lokale organisaties opgestart over de afstemming van de bovenlokale samenwerking. De inventaris wordt als startpunt genomen om na te gaan hoe lokale besturen, regio’s en samenwerkingsverbanden ermee aan de slag kunnen gaan. In de loop van 2022 zal het labo een stappenplan uitwerken voor de verschillende regio’s en voor elk lokaal bestuur.
Het Labo Regiovorming biedt ook ontwikkelingstrajecten aan ter ondersteuning van burgemeestersfora en andere regionale en subregionale fora. Zo krijgen besturen begeleiding over netwerkmanagement, nieuwe methodieken en zelfevaluatie. Er zijn al enkele ontwikkelingstrajecten opgestart, bijvoorbeeld in de regio Antwerpen.
Tot slot zijn al verschillende webinars georganiseerd, waarbij regio’s toelichten hoe ze hun regionale samenwerking aanpakken en waarbij academici ondersteuning bieden. Die zijn te herbekijken op de website van het Labo Regiovorming.
Dan kom ik bij de ondersteuning vanuit ABB. Dat biedt een permanente ondersteuning aan lokale besturen op het vlak van de intergemeentelijke samenwerking. Een team ‘lokale samenwerking en verzelfstandiging’ stond en staat de lokale besturen permanent bij voor al hun vragen over intergemeentelijke samenwerking. Momenteel loopt er bijvoorbeeld een onderzoek over de impact van de regiovorming op afvalintercommunales. Er kan voor advies op maat altijd contact opgenomen worden met ABB.
Ik merk ook op dat de lokale besturen vaak maar ook graag bij ABB aankloppen met vragen of in hun zoektocht naar advies. Dat zit in de reguliere werking van ABB ingebouwd. Algemene informatie en praktische tips over intergemeentelijke samenwerking en regiovorming zijn beschikbaar op de website van ABB: www.lokaalbestuur.vlaanderen.be.
Er loopt nu trouwens ook een thematische audit over de lokale aansturing van en omgang met intergemeentelijke samenwerking. Die audit zal in het najaar afgerond zijn.
We zijn nu al samen met Audit Vlaanderen, ABB en de VVSG aan het kijken op welke manier we de resultaten van die audit zullen omzetten in concrete ondersteuning van de lokale besturen, onder meer door de organisatie van webinars en studiedagen, de publicatie van goede voorbeelden en de opmaak van een leidraad of draaiboek
Dan is er uw verwijzing naar Nederland, dat ons beide na aan het hart ligt. Nederland spreekt over ‘gemeenschappelijke regelingen’, waar wij over intergemeentelijke samenwerkingen spreken. In Nederland wordt daarbij ondersteuning geboden met behulp van de gereedschapskist die u aanhaalt als voorbeeld in uw vraag. Dat helpt raadsleden die moeilijkheden ondervinden bij het sturen en controleren van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.
Dat onderwerp speelt ook sterk in Vlaanderen. Vaak komt de opmerking dat de gemeenten geen goed zicht hebben op wat er speelt in hun intercommunales en dat er een gebrek aan controle is vanuit de lokale besturen. Dat is al eerder ter sprake gekomen en was een van de voorstellen uit het onderzoeksrapport van de UGent en UHasselt naar de vereenvoudiging van de verzelfstandigings- en samenwerkingsvormen.
Tevens moet worden opgemerkt dat die gereedschapskist om de positie en invloed van raadsleden te versterken volledig toegespitst is op de Nederlandse context, die verschilt van die van Vlaanderen. De regelgeving is daar anders. In Vlaanderen bepaalt het decreet over het lokaal bestuur de bevoegdheden van de lokale besturen ten aanzien van de intercommunales. Het decreet zet daarbij ook in op een sterke positie van gemeenteraadsleden die decretaal al staat ingeschreven. Daarom is er hier geen nood aan een oplossing waarbij men ernaar streeft om de gemeenteraden meer inspraak te geven in het beleid van de ‘gemeenschappelijke regelingen’. Traditioneel behoort de intergemeentelijke samenwerking in Nederland namelijk tot het domein van het college van burgemeester en wethouders en bij ons tot het domein van de gemeenteraad. Dat is een fundamenteel verschil. Ons model is in zekere zin democratischer dan het Nederlandse.
We stellen wel vast dat die decretale instrumenten van de gemeenteraad onvoldoende bekend en ook onvoldoende benut worden. Daarom bieden we in Vlaanderen, net zoals in Nederland, ook ondersteuning, zoals ik in mijn antwoord op uw eerste vraag heb aangehaald, en staan er een aantal interessante initiatieven op stapel.
Voor het afstemmen van de samenwerkingsverbanden op de referentieregio’s en voor het rationaliseren van de regionale samenwerking komt er heel binnenkort een initiatief in samenwerking met het Labo Regiovorming met een stappenplan op maat van de regio’s.
Voor de aansturing van de intergemeentelijke samenwerking door de lokale besturen zal het rapport van Audit Vlaanderen een belangrijke kapstok zijn om dat opnieuw onder de aandacht te brengen.
Om samen te vatten kan ik dus zeggen dat de elementen in de Nederlandse gereedschapskist die ook interessant zijn voor Vlaanderen, al vervat zitten in de ondersteuningsmechanismes van de Vlaamse overheid die al in voege of op til zijn. De Vlaamse overheid staat tot slot in de context van het algemeen toezicht en het goedkeuringstoezicht en van de adviesverlening constant in contact met de lokale besturen en de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Zo spelen we altijd in op hun actuele behoeftes aan ondersteuning vanuit onze kant.
Minister, ik dank u voor de appreciatie van mijn vraag. Als we het straks over de conceptnota van de collega’s hebben, kunnen we verder ingaan op heel de thematiek van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Er zijn natuurlijk links.
Ik meende dat het nuttig was om deze vraag om uitleg in te dienen, gelet op het instrument dat men in Nederland kent. Voor mij is het nu duidelijker dat u stelt dat de structuur daar anders ineen zit. Waar ik vooral naar uitkeek, was dat er los van de decretale kaders een aanbod – dat zit deels in uw antwoord – is naar de gemeenten die naar nieuwe samenwerkingsverbanden willen gaan binnen de contouren die we hebben bepaald. Hoe pak je dat het best aan? Welke instrumenten kun je daarvoor inzetten? In hoeverre betrek je daar de burger bij? Het zijn allemaal zaken die op een of andere manier kunnen worden meegenomen. Er is natuurlijk het element om dat kenbaar te maken aan onze lokale besturen, dat die instrumenten aanwezig zijn.
Ik heb dus geen extra vraag, maar in het debat straks en in de volgende commissievergaderingen zullen we dit nog uitgebreid behandelen.
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Van Dijck, u hebt in uw repliek vooral gereflecteerd en enkele elementen uit mijn antwoord positief bevonden, wat ik waardeer. U zult dit verder opvolgen, wat uw taak en plicht is als parlementslid.
De vraag om uitleg is afgehandeld.