Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de bijkomende opleidingen duaal leren
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, duaal leren is in volle uitbouw in Vlaanderen en is hier ook al geregeld ter sprake gekomen in onze commissie en in de plenaire zitting. Recent hebben we er ook nog een decreet rond goedgekeurd.
Na een proefproject werd het systeem in 2019 uitgerold over heel Vlaanderen. Stapsgewijs werden er verdere uitbreidingen gedaan. Denk maar aan duaal leren in het volwassenonderwijs en de inkanteling van het deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso). Recent hebben we die laatste stap nog gezet. Ik verwees al naar het decreet dat we goedgekeurd hebben. De Vlaamse Regering besliste namelijk dat er vanaf het schooljaar 2023-2024 maar liefst negentien extra opleidingen ook duaal kunnen worden aangeboden. Die uitbreiding richt zich onder andere op het beroepsonderwijs – zeevisserij, assistent in wonen, zorg en welzijn, niet toevallig een aantal knelpuntberoepen – en het buitengewoon secundair onderwijs: winkelmedewerker, verpakker en zo meer.
De minister van Onderwijs en zijn collega-minister van Werk zijn terecht tevreden over de uitbreiding van duaal leren en de mogelijkheden die geboden worden aan jongeren om te leren op de werkvloer. Ik wil dat toch nog eens herhalen. Dat is het nieuwe eraan. Ik hoor nog al te vaak dat duaal leren stage is. Stage is eigenlijk het inoefenen van zaken die je op school hebt geleerd. Duaal leren houdt in dat je effectief leert op de werkvloer. Dat is toch nog iets anders dan louter stage. En dat duaal leren kan motiverend zijn voor de studenten. Daarvoor hebben we het in eerste instantie ook ingericht: leerlingen die schoolmoe zijn, maar niet leermoe, daar is duaal leren perfect voor.
Maar ook voor de bedrijven kan het motiverend werken. Het is ook een zeer aangename manier om jonge mensen te leren kennen. En iets dat onderbelicht is gebleven, en dat ik toch nog eens wil onderstrepen, betreft de leerkrachten. We spreken geregeld over hoe je een vlakke loopbaan kunt doorbreken. Wel, als je als leerkracht duaal leren gaat begeleiden, kom je in een nieuwe context terecht, in nauwe samenwerking met bedrijven. Het trekt je blik open, het geeft je een aantal extra mogelijkheden. Ik wil daar toch nog eens op wijzen.
Toch zijn er een aantal elementen waar we op moeten letten. Zo merkten scholen in het verleden soms op dat er een te beperkt aantal inschrijvingen was van studenten, waardoor het niet eenvoudig is om bepaalde richtingen te organiseren in het systeem van duaal leren. Ook het vinden van werkgevers kan soms als een uitdaging of een drempel worden gezien. Dat zorgde er in het verleden al voor dat sommige scholen en centra leren en werken (CLW’s) beslisten om toch geen richting duaal leren aan te bieden, wegens te weinig leerlingen of vanwege de vaststelling dat er te weinig stageplaatsen waren.
Minister, richten de opleidingen die er nu bij komen, zich enkel op het secundair onderwijs? Of is het ook de bedoeling om dat in het volwassenonderwijs mee te nemen? Worden er nog uitbreidingen onderzocht en welke criteria worden daarvoor gebruikt om te selecteren? Zijn dat enkel knelpuntberoepen? Of zijn er ook nog andere criteria die gebruikt worden?
Op welke manier zal de uitbouw van die opleidingen opgevolgd en geëvalueerd worden? En op welke termijn? Want soms hoor je heel snel dat het niet aanslaat, maar dat is dan altijd op heel korte termijn.
Hoe zal men voorkomen dat bij de uitbreiding van het aantal opleidingen scholen botsen op een beperkt aantal inschrijvingen, waardoor ze het uiteindelijk toch niet organiseren, wat dan wel jammer is?
Op 10 februari stelde u dat in maart een campagne zou worden gelanceerd om duaal leren beter kenbaar te maken. Dat was ook een oproep die ik namens onze N-VA-fractie deed. Hoe is het verloop van die campagne, weliswaar wetende dat die net samenviel met de Oekraïnecrisis, die dat helaas wat overschaduwd heeft?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Collega’s, op 22 april besliste de ministerraad om het licht op groen te zetten voor negentien bijkomende opleidingen duaal leren. Zo kunnen leerlingen vanaf het schooljaar 2023-2024 nu bijvoorbeeld ook de opleidingen zeevisser, zorgassistent of slager volgen in een duale opleiding, waarbij leren in de klas gecombineerd wordt met leren op de werkvloer.
Dat klinkt natuurlijk allemaal zeer goed, maar ik denk dat we toch niet blind mogen zijn voor het feit dat het uitbouwen van duaal leren tot op heden geen klinkend succes is geweest, om het zacht uit te drukken. Ondertussen is het al het zesde jaar op rij dat duaal leren wordt georganiseerd. De cijfers lopen op, maar het gaat toch bijzonder traag. In schooljaar 2021-2022 zaten we aan 2338 leerlingen. Dat is te weinig, zeker als je weet hoeveel geld daar al in is gepompt en hoeveel communicatiecampagnes er al zijn opgezet, en alle hoeraberichten die daarmee gepaard gingen.
Nu, ik geloof in duaal leren. Ik kom daar straks nog op terug. Ik praat er ook geregeld over met leerkrachten en directeurs van scholen die die duale opleidingen bieden. En zij vertellen mij toch dat ze zelf een aantal belangrijke knelpunten zien waarom het aanbod niet aanslaat. Ten eerste zien zij heel vaak dat de programmatie van die opleidingen heel erg in functie van de nood en het aanbod bij bedrijven gebeurt, en eigenlijk niet vanuit de interesse van de leerlingen. Er heerst dus een totale arbeidsmarktlogica, terwijl er eigenlijk heel weinig aandacht is voor het perspectief, de motivatie en de interesses van de jongeren zelf. Ik geef een voorbeeld: er wordt een opleiding asfalt- en betonwegenbouwer georganiseerd, omdat daar natuurlijk een ongelooflijke nood aan is, omdat bedrijven op zoek zijn naar die profielen, maar er wordt ten eerste geen rekening gehouden met het feit dat jongeren misschien niet gemotiveerd zijn om zo’n opleiding te volgen, en ten tweede, misschien nog belangrijker, wordt er niet nagedacht over hoe er dan misschien interesse kan worden opgewekt voor die opleidingen, terwijl dat vanuit een onderwijsperspectief natuurlijk cruciaal is.
Een tweede punt dat ik al een aantal keer heb gehoord, is dat er soms ook een probleem van continuïteit is. Zo kunnen bepaalde duale opleidingen enkel in de derde graad worden geprogrammeerd, waardoor leerlingen in de tweede graad – ook al hebben ze een idee waar ze naartoe willen – in afwachting een andere duale opleiding moeten volgen die hen veel minder interesseert of minder bij hen past. Het hoeft niet te verbazen dat ze soms teleurgesteld afhaken.
Ten slotte – de heer Daniëls verwees er ook al naar – blijft het een ongelooflijke uitdaging voor scholen om bedrijven te vinden die mee willen stappen in duaal leren. Bedrijven ervaren de inrichting van die component werkplekleren met een mentor nog altijd als bijzonder belastend, met te veel papierwerk. Het is te zwaar om te organiseren. Daardoor worden niet voldoende bedrijven gevonden om in te stappen. Als gevolg daarvan beginnen ook scholen af te haken, omdat het allemaal te lastig is en omdat er niet genoeg leerlingen worden gevonden om in te stappen.
Zo krijg je een vicieuze cirkel. Dat is jammer, want – ik benadruk nogmaals – Vooruit is overtuigd van het potentieel om werken en leren te combineren. Die aanpak voor een groep leerlingen om te leren in de praktijk, erg hands-on, heeft een absolute meerwaarde voor leerlingen die schoolmoe, maar absoluut niet leermoe zijn, zoals de heer Daniëls zei. We stellen ons in alle eerlijkheid op dit moment de vraag, minister, of we eerst niet moeten nadenken waar die knelpunten zitten en die fundamenteel bijsturen, voordat we het aanbod in het wilde weg blijven uitbreiden. We mogen dat probleem niet uit het oog verliezen, en dan zwijg ik nog over alle vragen die we kunnen stellen over de inkanteling van het deeltijds beroepssecundair onderwijs in het duaal systeem.
Daarom heb ik de volgende vragen voor u, minister.
Hoe verklaart u het beperkt aantal inschrijvingen in duale opleidingen? Welke conclusies trekt u daaruit?
Bent u bereid om eerst te laten onderzoeken, via onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (OBPWO) of andere, wat de oorzaken zijn van het tegenvallende aantal inschrijvingen voor duale opleidingen, alvorens die te blijven uitbreiden?
Bent u het ermee eens dat er meer rekening moet worden gehouden met de interesses en ambities van de doelgroep als er duale opleidingen worden geprogrammeerd in plaats van louter te vertrekken van die arbeidsmarktlogica en van de vraag van bedrijven in de buurt? Bent u bereid te bekijken op welke manier dat gerealiseerd kan worden?
Hoe evalueert u de werklast voor de bedrijven voor het inrichten van de werkplekcomponent? Op welke manier kunt u dat eventueel nog verbeteren?
Minister Weyts heeft het woord.
Het duale systeem is eigenlijk al gestart op 1 september 2019. U spreekt over vijf jaar geleden, maar het is pas vanaf 2019 dat alle secundaire scholen in Vlaanderen een duaal traject kunnen aanbieden.
Voor heel veel scholen was dat een nieuw gegeven. Het is evident dat de invoering geleidelijk aan gebeurt. Ik vind dat op zich niet slecht. Het is een heel fragiel project. Ik vind het niet erg dat er nu een gestage introductie is. Het is fragiel, omdat je constant zoekt naar een optimaal evenwicht tussen een kwaliteitsvolle opleiding voor de leerling, maar ook voor het bedrijf in kwestie, zodat er een win-winsituatie is. Je zorgt dat leerlingen instromen die dat echt willen en kunnen, om het kort door de bocht te zeggen, en dat die worden getriggerd door een voldoende kwalitatief hoogstaand aanbod in hoofde van de bedrijven, die ter zake moeten beseffen dat ze inspanningen moeten leveren.
U stelde daarnet dat er een eenzijdige focus op de arbeidsmarkt is. Dat is niet waar, want aan de andere kant zegt men dat er een eenzijdige focus op het pedagogische project is. Dit gebeurt natuurlijk in een dialoog en het is een gewenwording. Heel concreet is er een klacht van bedrijven dat kmo’s een leerling maar voor drie maanden kunnen tewerkstellen in het kader van duaal leren. Ze vinden dat stom en vragen zich af hoe dat kan. Dat heeft natuurlijk te maken met de kwaliteit van de opleiding en met het feit dat, als je ervoor wilt zorgen dat de leerling aan het einde van de rit voldoende gekwalificeerd is, bepaalde elementen van die opleiding niet kunnen worden aangeleerd in dat bedrijf. Dat is zeker bij kmo’s het geval. Soms is er een traject waarbij de betrokken leerling drie maanden in het ene bedrijf en enkele maanden in het andere bedrijf werkt. Als je dat uitlegt aan kmo’s, dan begrijpen die dat.
Dit is net de fragiliteit van het systeem: we moeten ervoor zorgen dat we aan het einde van de rit kwaliteitsvolle leerlingen kunnen afleveren, voorbeeldleerlingen die een voorbeeldtraject doorlopen, zodat je goede praktijken en een aanzuigeffect krijgt en zodat de ouders en leerlingen echt gemotiveerd zullen worden om daarin te stappen. Aan de andere kant zullen ook veel meer bedrijven interesse hebben, omdat ze dat zien als een goede opleiding voor hun eigen toekomstige werknemers. Dat is het idee. Dat zal dialoog vergen en hier en daar wat bijsturing. Vandaag hebben het Departement Onderwijs en Vorming en het Departement Werk en Sociale Economie (WSE) gezamenlijk een inspiratiedag georganiseerd met tweehonderd deelnemers. Het was uitverkocht. Er waren meer deelnemers geweest bij een grotere capaciteit. Het gaat om scholen, bedrijven en trajectbegeleiders.
Bij de bedrijven leeft ook het idee dat het allemaal log en zwaar is. Ze moeten er tijd in steken om ervoor te zorgen dat ze een goede coach hebben. Dat hoort ook bij de kwaliteit van het traject. Dus moet je hun opnieuw duidelijk maken dat het gaat om een eenmalige investering, maar dat, als ze de volgende jaren meer leerlingen kunnen ontvangen, dat een goede investering is die dat waard is. Je moet dat systeem tijd geven.
En ik vind het ook niet zo onrustwekkend dat je een gestage groei ziet per jaar. Een kwart erbij is ook niet zo slecht. Dat is rond de 25 procent – ik rond af. Jaarlijks groeit het aantal leerlingen. Ik heb inderdaad gesproken over constant wat bijsturen. Nu participeren 195 scholen in het gewoon onderwijs en 39 scholen in het buitengewoon onderwijs aan duaal leren.
Maar volgende week zullen we u in de verenigde commissie Onderwijs-Werk een decreettekst voorstellen die hopelijk tegemoetkomt aan wat bezorgdheden en bezwaren. Ik gooi zeker het kind niet met het badwater weg. We gaan al doende leren. Dat geldt voor iedereen in dat proces. We geraken er niet als de ene de andere verwijt dat het een eenzijdige focus op onderwijs is of een eenzijdige focus op de arbeidsmarkt, dan ga je er niet komen.
Recent hebben we het aantal opleidingen verhoogd. Er zijn vijftien duale opleidingen bij gekomen, waarvan vier in het buitengewoon onderwijs die zowel in de kwalificatiefase als in de integratiefase aangeboden kunnen worden. In totaal creëren we dus negentien bijkomende mogelijkheden om duaal leren in te richten en te volgen.
De onderwijsverstrekkers en de sociale partners selecteren zelf de opleidingen voor duaal leren in sectorale partnerschappen. Zij proberen hierbij rekening te houden met verschillende factoren. Omdat ik altijd spreek over de dialoog vestig ik mijn hoop erop dat we de regionale technologische centra (RTC’s) ook in functie daarvan kunnen uitbouwen, gewoon als dialoogplatform waar de bedrijfswereld en het onderwijs elkaar veel meer vinden. Het is zeker belangrijk dat de beroeps- en technische scholen hun aanbod kunnen afstemmen op de vraag die bestaat op de lokale arbeidsmarkt en dat die bedrijven – de lokale arbeidsmarkt – ook een duit in het zakje kunnen doen om ervoor te zorgen dat die opleidingen aantrekkelijk zijn. Er zijn nog veel meer mogelijkheden waarbij het bedrijfsleven apparatuur, materialen en stageplaatsen ter beschikking kan stellen aan scholen bso en tso. Scholen verschillen natuurlijk. De ene school is daar ook sterker voor geëquipeerd dan de andere, heeft daar veel meer oog voor. Dikwijls is dat afhankelijk van persoonlijkheden die wel zo’n netwerk hebben en proactief naar de bedrijven toestappen. Anderzijds laten de bedrijven zelf ook heel wat kansen liggen. Ik hoop dat die matchmaking op het niveau van de RTC’s, die we wat hervormen en meer op een gelijke leest proberen te schoeien en wat ondersteunen, wat hoop en perspectief biedt.
Tot slot, in maart van dit jaar hebben we inderdaad een campagne gelanceerd geïnspireerd op inzichten uit de gedragseconomie. Die zal op een tweehonderdtal lesplekken zichtbaar zijn en die loopt tot juni. Er is heel specifiek voor die periode gekozen omdat je weet dat dat ‘decision time’ is, het moment waarop leerlingen en ouders studiekeuzes maken. Daarom is het belangrijk dat we net in die periode de campagne laten lopen. We hopen om wat twijfelende jongeren en ouders te kunnen overtuigen dat dat duaal leren echt een volwaardige, kwalificerende en kwalitatieve leerweg is.
De heer Daniëls heeft het woord.
De laatste woorden van de minister zijn inderdaad de kern: dat we dat een volwaardig, kwalificerend traject in onderwijs vinden. Daarom vind ik die uitbouw zo belangrijk. Minister, u hield een vurig pleidooi om vooroordelen langs beide kanten van de grens – als ik het zo mag zeggen – weg te werken. Daar is inderdaad nog wat werk. Bij evenementen die u daarnet aanhaalde, is het belangrijk om aan de scholen aan te geven dat dit inderdaad een investering vraagt, maar dat ze er ook iets voor terugkrijgen. Er komt onder andere een volledig netwerk bij waar je inderdaad uit kunt putten. Omgekeerd, langs de bedrijfskant: goed kunnen coachen naar leerlingen in duaal, kun je ook gebruiken voor andere beginnende werknemers en je hebt een zeer interessante sollicitatieprocedure die eigenlijk al loopt, doordat de jongeren effectief in je onderneming hebben meegedraaid. Het lijkt me een win-win voor iedereen, niet het minst voor – dat wil ik nog eens benadrukken – de leerlingen die we misschien anders kwijt zouden spelen, die misschien ongekwalificeerd zouden uitstromen. Nu kunnen we die arbeidsmarktrijp toch aan boord houden om nog te leren. Dat zijn voor mij echt zeer essentiële stappen. Het is goed dat u de stijging van 25 procent nog eens onder de aandacht brengt.
Collega’s, ik haal toch nog even iets aan: de cijfers van VDAB deze week vertelden ons dat er 81.000 openstaande vacatures zijn en 180.000 werkzoekenden. Bij die 180.000 zijn er heel wat niet-gekwalificeerden. Als we nu net daaraan willen werken bij Onderwijs, dan hebben we met dat duaal leren een match.
Minister, ik kijk ook uit naar de campagne die gevoerd wordt. Het is nu een goed moment, want men moet nu kiezen wat men volgend jaar gaat doen. Ik hoop dat dat ook effect heeft en dat we verder kunnen werken aan de eventuele vooroordelen die er langs beide kanten zijn om dat duaal leren sterker uit te bouwen. Ik kijk naar Oostenrijk, Duitsland en Zwitserland, waar dat echt heel sterk uitgebouwd is. We moeten echt verder op dat traject in ieders belang.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik hoor natuurlijk wat u zegt, minister, over het feit dat het misschien geen slechte zaak is dat er stap voor stap wordt opgebouwd, maar als wij kijken naar de budgetten die ondertussen al naar duaal leren zijn gegaan, vinden we het toch gewoon niet goed genoeg op dit moment.
Ik herhaal dus mijn vraag of het toch niet het moment is om eerst eens te onderzoeken waarom zo weinig leerlingen de stap zetten naar duaal leren, voordat jullie blind blijven uitbreiden.
Ten tweede, ik hoor wat u zegt over dat fragiele evenwicht tussen de belangen van enerzijds de leerlingen en anderzijds de bedrijven, en dat die inderdaad zo goed mogelijk op elkaar moeten worden afgestemd. Het is inderdaad in het belang van de leerlingen om in dat traject bij te leren en om hun plaats te vinden, maar daar loopt het volgens ons ook fout. Ik denk dat er veel meer moet worden nagedacht over goede toeleiding, om leerlingen ervan te overtuigen om te kiezen voor een bepaalde opleiding. Misschien is slager of zorgassistent worden niet het eerste waar ze ooit van droomden, maar is het wel een beroep waarvan ze uiteindelijk kunnen worden overtuigd. Dan moet daaraan gewerkt worden, in plaats van gewoon te zeggen dat er veel vacatures zijn in de sector, dat er veel jongeren werkloos zijn en dat de match dan automatisch zal worden gemaakt. Zo werkt het natuurlijk niet. Als iemand niet gemotiveerd is voor een job, haakt die ook gewoon af.
Wat de bedrijven betreft: ook daar snap ik natuurlijk dat bedrijven in eerste instantie op zoek zijn naar profielen die daarna willen blijven. Ik krijg echter de feedback dat het daardoor soms te veel een proces van cherrypicking wordt, dat bedrijven alleen maar op zoek zijn naar jongeren die onmiddellijk inzetbaar zijn en daarna inderdaad kunnen worden aangeworven. Terwijl er daarnaast natuurlijk ook nog een hele grote groep is waar meer in geïnvesteerd moet worden. Daarmee maak ik de brug naar die hele inkanteling van het dbso in het duaal leren, want daar blijven wij met de zorg zitten dat er een groep is die uit de boot zal vallen, die gewoon geen plaats vindt in dit systeem van duaal leren, waardoor wij vrezen dat de ongekwalificeerde uitstroom alleen maar zal toenemen.
Als we naar dat decreet kijken, zijn er nog altijd te weinig mogelijkheden rond deelcertificaten. Het is nog altijd niet flexibel genoeg en er is eigenlijk ook nog altijd geen echt alternatief voor jongeren die nooit uit die aanloopfase raken. Enfin, dat zijn de echo’s die ik krijg uit de sector.
Vandaar mijn vraag, vooral voor de collega’s.
Is het toch geen goed idee om, voordat wij dat decreet volgende week stemmen, de sector nog eens te horen en een hoorzitting te organiseren met de mensen uit het dbso? Dat is echt een zeer belangrijke oefening. Ik heb dus mijn vragen aan de minister, maar ook aan jullie: of we dat toch niet zouden doen voor we over dit toch wel zeer belangrijke decreet gaan stemmen?
De heer Danen heeft het woord.
Ik denk natuurlijk dat er in duaal leren heel wat goede elementen zitten. Het klinkt ook heel goed: je leert op de werkplek echt een beroep. Ik denk dat dat ook in opvolging is van de oude meesters, waarbij het ook zo was dat jongeren leerden van iemand die veel ervaring had en op die manier dan tot het beroep kwamen.
Toch stel ik vast dat een aantal directies ook wel heel wat kritiek hebben op het systeem, en dat zijn net de directies die dat blijkbaar zelf ook organiseren. Ik zou toch willen oproepen, minister, om rekening te houden met de kritiek of de bezorgdheden – zo zal ik het noemen – die zij hebben. Onder andere wat mevrouw Goeman net zei: er is een grote groep jongeren die uit de boot zal vallen. De kinderen of jongeren die vandaag via het deeltijds beroepssecundair onderwijs tot een certificaat proberen te komen, zullen in veel gevallen niet geschikt genoeg zijn om in te stappen in het duaal leren. Dat is niet iets wat ik zeg, dat zeggen hun directeurs. Vooral omdat blijkbaar een van de voorwaarden is dat ze arbeidsrijp moeten zijn, en veel van die jongeren zijn dat vandaag niet. De vraag is dan: wat moeten zij dan doen? Hoe kunnen zij tot zo’n traject komen? Hoe kunnen zij tot een diploma komen? Daar maak ik me wel heel veel zorgen over.
Ik wil de vraag van mevrouw Goeman ook wel voor een stuk ondersteunen. Misschien zijn hoorzittingen wat te hoog gegrepen om nog snel te doen, maar ik zou zeker proberen rekening te houden met de directies, die vandaag aan de alarmbel trekken om niet overhaast te werk te gaan. Misschien moeten we volgende week nog niet stemmen, we kunnen wel een paar weken wachten, om met hen in debat te gaan en te kijken naar wat kan worden bijgestuurd, om er zo voor te zorgen dat het duaal leren een groter succes wordt dan het vandaag is, want dat is ook onze bezorgdheid.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Gisteren was ik al positief, minister, en ik wil ook nog duiden op een onderzoek, de VIONA-studie (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering), rond de factoren en actoren die een rol spelen in het complexe studiekeuzeproces van leerlingen. Daaruit bleek dat 58 procent van de leerlingen interesse heeft in werkplekleren en dat 75 procent zich competent voelt om te leren op de werkplek. Dat zijn spectaculaire cijfers. Dat moeten we durven te benoemen. Er zit heel wat potentie in duaal leren.
Aan de andere kant ging de studie uit van het negatieve imago van leerlingen die kiezen voor een opleiding met een groot deel werkplekleren. Dat is vooral een kwestie van perceptie. Die zaken zijn meegenomen in de communicatielijn die nu wordt opgezet. Ik kijk daar zeer hoopvol naar uit.
Ik heb hier al veel vragen gesteld over de inkanteling van het deeltijds beroepssecundair onderwijs in het duaal leren. Ik hoor dat de coördinatoren tevreden zijn over het feit dat de kwalificatie nu mogelijk is op het niveau van de tweede graad, dat er een verhoging is van de werkingsmiddelen, maar dat er nog vragen zijn over de omkadering van het voltijds engagement. Dat is een zorg die we al een aantal keren hebben aangehaald. Ik hoor dat er heel veel stappen vooruit zijn gezet, maar dat dit toch nog een zorg is. Hoe kunnen we daaraan tegemoetkomen?
Ik heb het misschien in de veelheid aan vragen en tussenkomsten gemist, maar op het terrein was er ook de vraag om los te komen van de verplichting om alle opleidingen zowel duaal als niet-duaal aan te bieden. Zit daar een mogelijkheid in? Zou dat een piste zijn om het de scholen wat gemakkelijker te maken om duaal leren aan te bieden?
Minister Weyts heeft het woord.
De mogelijkheid om zowel duaal als niet-duaal leren aan te bieden bestaat. De vraag van sommigen luidde om enkel duaal aan te bieden en zelfs te verplichten. Dat zou zeker in deze fase het succes hypothekeren en scholen doen terugdeinzen. Als dat de consequentie is, dat ze enkel duaal mogen aanbieden, ... De keuze om duaal en niet-duaal aan te bieden, lijkt me evident.
De bezorgdheden die hier worden geuit, komen volgende week in de gezamenlijke commissie Onderwijs en Werk aan bod. U zegt dat er geen data zijn. Is het niet volgende week? (Instemming van de voorzitter en commissiesecretaris)
Goed, we gaan met een ontwerp van decreet komen.
Er is dus geen verplichting om enkel duaal of enkel niet-duaal aan te bieden. Die keuze is aan de school. Er was een simpel debat waaruit sommigen besloten dat enkel duaal nog mocht. Dat lijkt me echt een stap achteruit; veel scholen zouden terugdeinzen.
Er werd direct het briljante idee geopperd van hoorzittingen, maar het is niet zo dat we van een wit blad vertrekken of dat er geen onderzoeken gebeurd zijn. (Opmerkingen van Hilâl Yalçin en Hannelore Goeman)
Integendeel, we weten ook wat de motiverende elementen zijn om te kiezen voor duaal leren. Eind vorig jaar is daarover onderzoek opgeleverd dat de instroom van duaal leren analyseerde en beleidsaanbevelingen aan de hand van gedragsinzichten deed. De campagne is trouwens daarop gebaseerd. We zien dat leerlingen kiezen op basis van goede praktijken en voorbeelden. Daarom is het des te belangrijker om heel veel aandacht te besteden en de gestage groei vorm te geven, maar vooral de kwaliteit in het oog te houden. Dat is het belangrijkste criterium.
We gaan heus niemand loslaten. Wat u schetst klopt niet. We voorzien in een aanloopfase. Daarmee willen we – heel cru gesteld, de woorden ‘kennen’ en ‘kunnen’ zijn gevallen – ervoor zorgen dat in het duaal leren leerlingen stappen die op de arbeidsmarkt hun leerproces willen en kunnen voltooien. Er zijn er die inderdaad nog niet arbeidsrijp zijn, die misschien wel willen maar nog niet kunnen. Daarvoor hebben we de aanloopfase, om deze leerlingen naar duaal leren toe te leiden. We willen zelfs op maat werken en rekening houden met degenen die daarin ook niet slagen. Dan zorgen we voor een kwalificatie met een lagere onderwijskwalificatie (OK), namelijk OK2. We kunnen dan toch iets meegeven. De complexiteit daar is dat je ervoor moet zorgen dat ze daar iets mee kunnen op de arbeidsmarkt. Wat is dat dan? Wil de arbeidsmarkt deze minimale kwalificaties en competenties? We zullen dat moeten omschrijven. We kunnen proberen om dat iets meer generiek te doen, we kunnen enkel generieke competenties attesteren of kwalificeren. Daar kan men dan verder mee aan de slag. Dat is de bedoeling.
We laten dus echt niemand los.
Er is ook de mogelijkheid om trajecten op maat te kunnen aanbieden. Geef dit dus een echte kans. Dit zal inderdaad traag en gestaag groeien, maar eerlijk gezegd, het is niet over die beperkte groei dat ik het meest verontrust ben. Een explosieve groei boezemt mij meer angst in. Nu gaan we dus traag en gestaag vooruit, maar je ziet wel dat men nu de goede praktijken, de voorbeelden begint uit te rollen. Het zijn net die elementen die we zo broodnodig hebben om dit tot een goed einde te brengen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, we hebben heel wat jaren geleden het duaal leren opgebouwd. In mijn vroegere school is ook de eerste opleiding duaal leren gestart, namelijk chemische procestechnieken. Dat was toen wel degelijk vanuit de context van de arbeidsmarktrijpe leerlingen. Waarom? Omdat dat de basis was, omdat zij in staat waren om daadwerkelijk te gaan leren op de werkvloer. Nadien waren er de bijna-arbeidsmarktrijpe leerlingen. Wat is dat, bijna-arbeidsmarktrijp? Wat moet er dan nog gebeuren? Je hebt echter ook een groep niet-arbeidsmarktrijpe leerlingen. Het is in dat kader dat we inderdaad goed moeten bekijken hoe we dat duaal leren invullen. Elke doelgroep vraagt natuurlijk een specifieke aanpak in dat duaal leren.
Ik wil een oproep doen wat dat betreft. Je hebt leerlingen die het duaal kunnen. Je hebt ook leerlingen die het niet duaal kunnen of willen. Dan blijft er natuurlijk de gewone opleiding, de dagopleiding op school, zo u wilt, al dan niet met stage, dus geen werkplekleren. Natuurlijk blijft dat ook voor die leerlingen een belangrijke component. Dus om nu te zeggen dat we alleen het duale overhouden en de basisopleiding schrappen ... Ik denk dat dat in sommige scholen is ingegeven door het kleine aantal leerlingen. Ik begrijp dat vanuit rationeel oogpunt, maar we kunnen moeilijk zeggen aan die leerlingen die niet arbeidsmarktrijp zijn, dat het daar spijtig genoeg stopt. Dat gaat natuurlijk niet. Minister, op dat punt moeten we inderdaad kijken naar de verdere uitbouw, de verdere groei. Ik doe bij dezen de oproep, zowel aan de scholen als aan de arbeidsmarkt, om de kans te grijpen van duaal leren, omdat dat voor alle partners winst oplevert, weliswaar met die ‘zweetkosten’, maar zonder een inspanning krijg je in de wereld meestal ook niet veel extra’s. Dat is gewoon zo. Ik denk dat we daarop moeten inzetten en blijven focussen.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik denk dat duaal leren in een ideale wereld voor alle partners inderdaad een win-winsituatie zou kunnen zijn, maar ik denk dat er toch nog heel veel werk is om dat op het terrein ook echt te realiseren, om bedrijven en leerlingen te overtuigen, ook de leerlingen die dat kunnen, die arbeidsmarktgeschikt of -rijp zijn. Ik zie ook dat scholen afhaken omdat ze inderdaad niet voldoende leerlingen vinden voor hun opleidingen. Vandaar ons punt dat het echt de moeite is om eerst eens te bekijken waar het fout loopt, voor in het wilde weg te blijven uitbreiden. We denken niet dat dat het juiste antwoord is.
Wat de groep leerlingen betreft die niet klaar zijn, blijven we dus met de zorg zitten dat die hun plaats niet zullen vinden in de huidige regelgeving. Minister, u zegt wel dat het niet de bedoeling is om hen los te laten, maar ik hoor op het terrein dat daar toch nog veel zorgen over zijn, ondanks het feit – en dat wil ik zeker erkennen – dat er al stappen in de goede richting zijn gezet. Er blijven echter toch veel vragen over, over de flexibiliteit, inderdaad over de omkadering, over de mogelijkheid om deelkwalificaties toe te kennen, zodat leerlingen in ieder geval niet zonder enige vorm van kwalificatie uitstromen. Collega’s, ik vind het natuurlijk jammer dat er duidelijk niet veel enthousiasme is om de sector zelf nog de kans te geven om die zorgen hier in de commissie te komen toelichten, maar u kunt er uiteraard op rekenen dat wij dat volgende week met veel overtuiging zullen doen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.