Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) publiceert voor scholen tweemaal per schooljaar een kleuterparticipatierapport op Mijn Onderwijs voor directies en administraties, na de kerstvakantie en na de paasvakantie – of na de wintervakantie en de middenlentevakantie, maar ik ga toch kerstvakantie en paasvakantie blijven gebruiken. Met die rapporten informeert AGODI de scholen over het aantal halve dagen dat kleuters aanwezig zijn en of de kleuters de drempels voor voldoende aanwezigheid zullen halen als ze hun aanwezigheidsritme aanhouden tot het einde van het schooljaar.
Ik vind dat persoonlijk een goede manier van informeren, want zo krijgen scholen een zicht op de kleuters die mogelijk te weinig aanwezig zullen zijn. Die rapporten ondersteunen scholen bij het opzetten van bijkomende acties om de drempels voor individuele kleuters alsnog te behalen. Dat kan gaan om acties op schoolniveau, bijvoorbeeld inzetten op ouderbetrokkenheid in het algemeen, alsook naar individuele gezinnen, bijvoorbeeld in gesprek gaan met de ouders om een beter inzicht te krijgen in de concrete situatie van het kind en de participatiedrempels die spelen.
Niet alleen scholen, maar ook lokale besturen en lokale overlegplatforms (LOP’s) kunnen bij de onderwijsadministratie terecht voor een ondersteuningsaanbod op maat en op vraag. Die ondersteuning bestaat er onder andere uit dat ze een zeer gedetailleerde omgevingsanalyse krijgen van de kleuteraanwezigheden in de gemeente. Een dergelijke omgevingsanalyse laat lokale besturen toe om samen met de lokale partners acties op te zetten om de aanwezigheden te verhogen. De redenen waarom kleuters minder aanwezig zijn, verschillen immers wel wat van regio tot regio, soms zelfs van gemeente tot gemeente of van stad tot stad. Het is belangrijk om met die verschillen rekening te houden bij het opzetten van acties.
Daarnaast ontwikkelde de onderwijsadministratie verschillende instrumenten die lokale besturen kunnen gebruiken bij het opzetten van die acties. Zo kunnen lokale besturen ondersteuning krijgen bij het maken van een netwerkanalyse, waarbij de samenwerking tussen de onderwijs- en de niet-onderwijspartners in kaart kan worden gebracht. Ook bij de interpretatie van de resultaten kunnen lokale besturen ondersteuning krijgen. Een goede samenwerking tussen lokale besturen, scholen en externe partners, naar aanleiding van de cijfers van AGODI, maar ook de samenwerking met AGODI, kan een kwaliteitsvolle kleuterparticipatie mogelijk maken.
Collega’s, ik wijs er nog eens op dat het in het belang van de kleuter zelf is dat die zoveel mogelijk naar school gaat. Dat is ook wat we met deze Vlaamse Regering willen doen, zowel op deze manier, als langs de kant van de participatietoelage. Als kleuters effectief naar de kleuterschool gaan, geeft dat voor ouders ook een financiële stimulus.
Minister, ik heb daarbij de volgende vragen. Zijn er uit de kleuterparticipatierapporten van na de paasvakantie bepaalde conclusies te trekken of tendensen op te merken? Zo ja, welke? Is het mogelijk om daarbij abstractie te maken van corona?
Kunt u meer duiding geven bij de verschillende instrumenten die voor de lokale besturen werden ontwikkeld? Maken lokale besturen daar ook effectief gebruik van? Acht u nog bijkomende acties noodzakelijk om de kleuterparticipatie in Vlaanderen te maximaliseren? We zaten daar al op een hoog aantal, maar kunnen we daar bijkomend nog iets doen?
Op 16 juli 2021 werd het besluit van de Vlaamse Regering over de financiering van vernieuwende projecten die inzetten op een doorgaande lijn tussen kinderopvang van baby's en peuters, kleuteronderwijs en kleuteropvang, goedgekeurd. De projectperiode is op 1 januari van dit jaar gestart. Hoe is die opstart verlopen? Zijn er bepaalde struikelblokken die op dit moment al worden gedetecteerd? Kunt u al een tussentijdse evaluatie of terugkoppeling geven over de opstart? Want dat is toch iets interessants, dat die lijn doorloopt, ook naar aanleiding van de vaststelling die we doen, zowel in de kinderopvang als in het kleuteronderwijs. De problematiek rond personeel doet zich daar voor. Kunnen we daar personeel mee laten schuiven?
Minister Weyts heeft het woord.
Het is vooral ten behoeve van de directeurs van de basis- en kleuterscholen dat we dat instrument hebben en dat AGODI tweemaal per jaar een kleuterparticipatierapport publiceert op Mijn Onderwijs. Die rapporten geven het afwezigheidsritme van de kleuters van de betreffende school weer tijdens het lopende schooljaar. Ze zijn bedoeld als ondersteunend instrument voor de beleidsvoering van de scholen veeleer dan voor onszelf, moet ik erkennen.
Alle instrumenten voor scholen en lokale partners zijn terug te vinden op de website kleuterparticipatie.be. Daarbij krijg je een matrix met een overzicht van de acties die zowel onderwijs- als niet-onderwijspartners, bijvoorbeeld lokale besturen, kunnen nemen om de kleuterparticipatie te verhogen of de kwaliteit ervan te verbeteren. Daarnaast zijn ook de gespreksfiche en folders beschikbaar.
We blijven inzetten op een verhoogde kleuterparticipatie, hoewel Vlaanderen het in een internationaal perspectief zeker niet slecht doet, maar alles kan beter. We doen dat zowel Vlaanderenbreed als per individuele school. Nieuw in die focus wordt de aandacht voor de instroom van kleuters uit Oekraïne. Die zijn welkom in onze scholen, ook al geldt er geen leerplicht voor de jongste kleuters.
Na de vooraankondiging en de uiteindelijke oproep over het project Doorgaande Lijn in de zomer van 2021 dienden 51 kandidaten een project in. Er werden selectiegesprekken gevoerd door een jury en er werden 12 pioniers behouden op 30 november 2021.
Er is een stuurgroep samengesteld uit medewerkers van het agentschap Opgroeien en AGODI, de sociale partners, belangenverenigingen, de onderwijsinspectie, Zorginspectie en experten allerhande. Die stuurgroep is samengekomen op 19 januari en 22 april 2022.
De pioniers worden begeleid door de leerpartners van Doorgaande Lijn: Vernieuwing in de Basisvoorzieningen voor Jonge Kinderen (VBJK) vzw voor Welzijn en het Centrum Ervaringsgericht Onderwijs (CEGO) voor onderwijs. De leerpartners organiseerden in februari een tweedaagse introductie voor alle pioniers en de medewerkers van Opgroeien en AGODI. Ik vernam dat het project daarmee een goede start nam. We moeten nu de verdere ontwikkeling van het project voldoende tijd geven. Alle data vind je ook op kleuterparticipatie.be.
– Karolien Grosemans treedt als voorzitter op.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, het is inderdaad goed dat scholen twee keer per jaar die cijfers krijgen om kort op de bal te spelen. Het is belangrijk dat ze er ook inzicht in krijgen, enerzijds naar hun populatie en anderzijds naar de individuele kleuters.
Het is van belang dat lokale besturen daar ook inzicht in krijgen – want daar hebt u niet direct op geantwoord – en ook mee aan de slag gaan. Kinderen die niet op school zijn, zijn misschien ook wel gekend bij andere gemeentelijke instanties en langs die weg kan ook het gesprek aangegaan worden, bijvoorbeeld als mensen bij een sociale kruidenier, via een leefloon of op een andere manier gekend zijn en hun kleuters niet naar de kleuterschool sturen. Daar zit nog een winst in.
Wat betreft de doorgaande lijn, de 12 pioniers die geselecteerd zijn uit de 51 kandidaten: dat is een goede zaak. Die zijn gestart. Wanneer kunnen we daar een tussentijdse evaluatie of een eindevaluatie van verwachten? U gaf al aan dat de leerpartners op 8 en 21 februari een tweedaagse introductie hadden. Toen is de start gegeven. U zegt dat er voldoende tijd gegeven moet worden. Wanneer verwacht u daar enige resultaten van?
De heer De Gucht heeft het woord.
Als u nu kijkt naar die verschillende cijfers en op welke manier de evolutie is sinds de invoering van de leerplicht voor de 5-jarigen: in welke mate ziet u een opening, zeker gezien de mogelijkheid die we hebben gecreëerd met de opt-out/opt-informule wat betreft levensbeschouwing. In welke mate is er een mogelijkheid om het debat op te starten om de leerplicht te verlagen naar 2,5 jaar, zodat kleuters onmiddellijk na de crèche kunnen doorstromen naar het onderwijs? Daardoor kun je vooral heel veel van de meest kwetsbare kinderen, die vandaag niet alleen kwetsbaar zijn door hun sociaal-economische situatie maar ook door taalachterstand, van jongs af aan spelenderwijs heel goed begeleiden in taal, waardoor de taal echt wel goed gekend is op het moment dat ze naar het eerste studiejaar gaan. In welke mate voorziet u daar een opening? Zou u daar graag met ons van gedachten over wisselen in de toekomst om te kijken waar er mogelijkheden liggen om dat verder te verlagen? Ik weet dat dit sowieso in overeenstemming moet zijn met andere niveaus, maar het lijkt me toch interessant om uw standpunt daarover te kennen.
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Ik vind het een zeer goed punt dat collega Daniëls aanhaalt, om dat ook nog eens zeer goed onder de aandacht te brengen, ook naar lokale besturen toe. Scholen zijn inderdaad op de hoogte, ze krijgen de cijfers. Als ik kijk naar mijn eigen ervaring als voormalig schepen van onder meer Flankerend Onderwijsbeleid, weet ik dat we bijvoorbeeld in onze stad – een stad van bijna 50.000 inwoners – heel sterk aan het inzetten waren op een stap voor de participatie: effectief de kleuteraanmeldingen. Wij hebben een digitaal aanmeldingssysteem waarbij we inderdaad merkten dat de meest kwetsbare leerlingen, de kleuters, de weg naar de school wat moeilijk vonden, en zeker naar het digitaal systeem. We zetten daar heel hard op in met onze lokale partners, alsook met de partners binnen ons Huis van het Kind natuurlijk.
Ik denk dus dat het zeer goed is dat het hier vandaag nog eens herhaald wordt, dat er ook voor lokale besturen tools aanwezig zijn om te bekijken hoe we de participatie nog kunnen verhogen. Ik denk dat de scholen het goed weten, maar zou dus zeker willen oproepen om er bij de lokale besturen toch enige aandacht op te vestigen, zodat ze, uiteraard vanuit hun eigen kracht, ook de tools kunnen vinden via Onderwijs Vlaanderen en ze het warm water niet hoeven uit te vinden. Dat was een korte opmerking daarover.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Elke dag onderwijs telt en als dat dan kleuteronderwijs is, telt elke dag wellicht voor twee of drie.
Minister, zoals we in het regeerakkoord hebben afgesproken is de verlaging naar 5 jaar een goede zaak, maar we weten dat er opmerkingen zijn vanuit de Raad van State. Ik hoop dus dat we ons daar ook aan onze afspraken houden. Vanmorgen hadden we een interessante hoorzitting met de inspectie, waar verwezen werd naar een datawijzer.
Mijn vraag is heel concreet: moeten we er niet voor zorgen dat er één punt is waar alle data op verschijnen? Ik hoop dat de data omtrent die kleuterparticipatie – en dan zeker voor de basisscholen – ook op die manier verschijnen, zodat scholen niet op duizend plaatsen hoeven te gaan zoeken naar data. Dat lijkt mij één vraag.
Ik ben ook zeer benieuwd naar die Doorgaande Lijn. Ik hoop dat dat zeker een lerend netwerk wordt, waarmee we goede voorbeelden kunnen delen met de rest van Vlaanderen.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Ook getuigend vanuit eigen ervaring, niet als schepen, maar als moeder – wat ik ook wel een volwaardig beroep vind –, kan ik zeggen dat ik uw idee begrijp, mijnheer De Gucht. Ik vind kleuteronderwijs heel belangrijk en zeker voor kwetsbare kinderen is dat niet te onderschatten. Niet alle kinderen van 2,5 jaar zijn echter klaar voor het kleuteronderwijs en ik vind dat we daar ook rekening mee moeten houden. Ik kan me vergissen, maar ik denk dat er geen enkel land in de wereld is dat het kleuteronderwijs al vanaf zo’n jonge leeftijd inricht, en ik zeker ook niet dat ze het verplichten. 2,5 jaar is heel jong en er zijn weinig landen die ons daarin voorgaan. Het is goed dat het kleuteronderwijs er is vanaf die jonge leeftijd, maar ik ben er absoluut geen voorstander van om dat te verplichten.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik hoop dat we het in elk geval eens zijn over het doel, met name dat we toch maximaal moeten proberen om zoveel mogelijk kinderen zo vroeg mogelijk alvast naar de kleuterklas te laten gaan. Wij zijn er immers van overtuigd dat dat echt een cruciale stap is in een verhaal van gelijke onderwijskansen, omdat we inderdaad zien dat kinderen die thuis niet altijd genoeg worden gestimuleerd en misschien thuis ook anderstalig zijn, vaak al met een achterstand beginnen in het eerste leerjaar, waar ze de rest van hun schoolcarrière niet van afraken. Daarom denken wij dat een stevige carrière binnen het kleuteronderwijs, op een pedagogisch goed uitgewerkte manier, kinderen gewoon helpt om wel een eerlijke kans te krijgen om aan het lager onderwijs te beginnen.
U weet dat wij zelfs aan het nadenken zijn om daar nog een stap verder in te gaan en dat we nadenken over hoe we zoveel mogelijk kinderen of ouders kunnen overtuigen om naar de crèche te gaan. We weten immers dat die eerste duizend dagen zo belangrijk zijn. In eerste instantie is dat natuurlijk een kwestie van voldoende investeren in plaatsen en kwaliteit. Dat is ook nog iets waar de Vlaamse Regering nog een tand of zeven bij te steken heeft, denk ik.
De discussie die de heer De Gucht aanhaalt – of we in elk geval niet moeten nadenken over het verlagen van de leerplicht naar 3 jaar – vind ik wel een relevante discussie. Het is ook iets waar wij voorstander van zijn, maar ik kijk dus uit naar initiatieven vanuit de meerderheid om die discussie in het parlement op te starten. Wij zijn alvast meer dan bereid om daar op een constructieve manier mee over na te denken.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat betreft de Doorgaande Lijn moet de stuurgroep in het najaar suggesties doen aan Onderwijs en Welzijn over hoe er op een regelluwe manier werk kan worden gemaakt van de Doorgaande Lijn tussen kinderopvang en de kleuterschool.
Met betrekking tot uw bezorgdheid, mijnheer De Gucht, denk ik niet dat die doelgroep, namelijk diegenen die niet opduiken in het kleuteronderwijs, diegene is die al in de kinderopvang zit. Ik denk niet dat het probleem daar zit. Diezelfde doelgroep stuurt de kinderen ook niet naar de crèche. Mijn bezorgdheid daarover is … Ik ben altijd een groot voorstander van grondwetswijzigingen, maar in dit debat moeten we erkennen – en de Vlaamse regelgeving is een beetje in dat bedje ziek – dat je probeert regelgeving af te stemmen op maat van diegenen die er mogelijk misbruik van zou maken. Diegenen die de geldende regelgeving altijd bonafide naleven, zijn uiteindelijk het slachtoffer.
Je moet je in de rol van ouder van een kleuter stellen: leerplicht wil ook zeggen dat je een vast aantal uren aanwezig moet zijn. Dat legt de facto al beperkingen op aan ouders die niettegenstaande ze over de volledige lengte bonafide hun kinderen naar het kleuteronderwijs sturen, vervolgens zullen moeten uitrekenen of ze wel aan het aantal halve dagen komen. Dat heeft bijvoorbeeld te maken met het opnemen van de vakantieregeling buiten het seizoen. Dan leg je de facto beperkingen op aan diegenen die je niet wilt treffen, maar je zult hen wel treffen. Op dat vlak is er toch wel een inperking van de vrijheid van mensen. Je probeert een heel beperkte doelgroep van een aantal percenten van de bevolking te bereiken, maar je maakt ‘casualties’ die je niet beoogt. Die afweging moet je ook voor ogen houden.
De heer Daniëls heeft het woord.
We moeten heel gericht werken in het beleid dat we voeren om kleuters op de kleuterschool te krijgen. De vijfjarigen zijn een belangrijke doelgroep, omdat daar het voorschoolse leren in het kleuteronderwijs heel sterk wordt uitgebouwd. Uiteraard is het nog beter – en dat is ook het beleid dat we voeren – om kinderen voldoende aanwezig te hebben in die lagere jaren. Dat is die aanwezigheid. Ik wil er ook op wijzen dat je ook moet kijken naar de situaties waarin kleuters zich bevinden. Sommige kleuters slapen nog veel. Ik zie daarin ook grote verschillen.
Ik sluit aan bij datgene waarmee u bent geëindigd. Om dat aantal percenten oudste kleuters op school te krijgen moet je ervoor zorgen dat je geen maatregelen neemt waardoor je een draagvlak bij alle andere ouders verliest. Dat vind ik belangrijk.
Ik sluit af met datgene waarmee ik begonnen ben, namelijk dat ook de lokale overheden een belangrijke rol spelen om die ouders die hun kinderen te weinig naar school sturen, bij de les te houden. Er is enerzijds het schoolbeleid, maar soms kun je als school die ouders heel moeilijk bereiken, maar zijn er wel andere lokale instanties en verenigingen die dat wel kunnen. Dat is voor de lokale besturen nog een taak, een uitdaging. Ze kunnen die cijfers inkijken. Ik wil er ook toe oproepen dat ze daarmee samen met de school aan de slag gaan.
Ik vul nog aan dat lokale besturen die data op jaarlijkse basis proactief krijgen, maar je kunt hen niet verplichten. Ze krijgen die waarschijnlijk in een ruwe vorm, dus niet met een soort oranje knipperlicht. De lokale besturen moeten de data wel bekijken en de evolutie onder ogen zien, dat is waar. Maar goed, je kunt het paard naar het water brengen, maar niet verplichten om te drinken.
Ik hoop dat het water hoog genoeg is, zodat de besturen er effectief mee aan de slag gaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.