Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over uitsluitingen in het onderwijs
Verslag
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik heb een vraag over tuchtmaatregelen in het leerplichtonderwijs. Als een leerling de leefregels van een school overtreedt, kan de school die leerling preventief schorsen en eventueel een tuchtstraf in de vorm van een tijdelijke of definitieve uitsluiting opleggen. Omdat een tuchtstraf een zware straf is, kan de school ook eerst andere maatregelen nemen, zoals de leerling niet laten deelnemen aan een niet-verplichte schooluitstap. Als deze maatregelen niet werken, kan de directeur beslissen om een leerling preventief te schorsen. De leerling blijft dan maximaal 10 opeenvolgende lesdagen thuis in het voltijds secundair onderwijs, 14 dagen in het deeltijds onderwijs en 5 dagen in het lager onderwijs. Kleuters kunnen geen preventieve schorsing, tijdelijke of definitieve uitsluiting krijgen. Dat is maar goed ook. Na een preventieve schorsing kan de school ook beslissen tot een tijdelijke of definitieve uitsluiting, mits het volgen van een strikte procedure. Een tijdelijke uitsluiting duurt maximaal 15 opeenvolgende lesdagen in het lager en voltijds secundair onderwijs. In het deeltijds secundair onderwijs is dit maximaal 21 dagen.
Het is pas sinds het schooljaar 2019-2020 dat scholen bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) gegevens registreren over preventieve schorsingen en tijdelijke of definitieve uitsluiting in het basisonderwijs. In het basisonderwijs steeg het aantal preventieve schorsingen in 1 schooljaar van 96 naar 156. De grootste stijgingen zijn op te merken in de provincies Oost-Vlaanderen – van 12 naar 46 – en Limburg – van 4 naar 17. Er werden wel minder leerlingen tijdelijk uitgesloten: van 56 naar 52. Het meest verontrustend is wellicht de stijging met 43 procent van het aantal definitieve uitsluitingen in het basisonderwijs: dat stijgt van 67 naar 96 kinderen. De grootste stijging van het aantal definitieve uitsluitingen is vooral te merken in de provincies Oost-Vlaanderen – van 5 naar 23 –, West-Vlaanderen – van 4 naar 14 – en Antwerpen – van 7 naar 22 voor het gewoon onderwijs. Er is ook een opmerkelijke stijging in het West-Vlaams buitengewoon basisonderwijs: van 3 naar 11 definitieve uitsluitingen.
Ook in het secundair onderwijs worden preventieve schorsingen en tijdelijke uitsluitingen pas sinds het schooljaar 2019-2020 geregistreerd. Er is een stijging van 0,81 naar 0,9 procent, die bijna uitsluitend te wijten is aan een stijging in de eerste graad secundair onderwijs. De provincie met de grootste stijging in de preventieve schorsingen is Oost-Vlaanderen, van 74 naar 166. De stijging in het buitengewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs valt op. Als we definitieve uitsluitingen van de leerplichtige leerlingen in het secundair vergelijken over verschillende jaren, zien we dat het aantal constant bleef vanaf 2014 tot en met 2018, namelijk 0,7 procent. Vanaf 2020 zien we een daling naar 0,4 procent. Wellicht zal de coronacrisis, waar de leerlingen veel minder op school aanwezig waren, daar voor iets tussen zitten.
We moeten ons allen zorgen maken over deze cijfers en vooral deze zaken goed blijven monitoren. We verwachten heel veel van scholen, die helemaal niet licht gaan over het nemen van tuchtstraffen. Vaak is de druk op de klas, medeleerlingen, leerkracht en school zo groot. Maar vroege negatieve ervaringen in het onderwijs hebben een impact op de verdere ontwikkeling van het leven en het leren. Daarom moeten we nog meer inzetten op een verbindend leef- en leerklimaat in onze scholen: zorgen voor een vaste structuur, regels die voor iedereen duidelijk zijn en een warme omgeving creëren waar leerlingen en leerkrachten zich goed voelen. Het recht op onderwijs is fundamenteel en dit is een zorg van de hele samenleving. Iedereen heeft er baat bij dat we kinderen en jongeren een veilige leer- en leefomgeving aanbieden.
Daarom heb ik de volgende vragen, minister. Hoe kijkt u naar deze cijfers? Erkent u dat deze cijfers een teken aan de wand zijn voor ons onderwijs, maar zeker ook voor de hele samenleving? Inzetten op een verbindend schoolklimaat is een van de doelstellingen die waargemaakt kunnen worden door in te zetten op de fase 0 en 1 van het zorgcontinuüm. Dit wordt geregeld in het nieuwe decreet Leersteun. Neemt u deze nieuwe cijfers mee bij de verdere uitwerking van het decreet Leersteun? Hoe denkt u de scholen verder te kunnen ondersteunen?
Uit onderzoek blijkt ook dat ouderbetrokkenheid een positief effect heeft op de schoolse carrière van de leerlingenpopulatie. Welke acties zult u ondernemen om scholen op dat vlak te versterken? Voor leerlingen uit het secundair onderwijs bij wie schooluitval of ongekwalificeerde uitstroom dreigt om pedagogische, juridische, sociale of persoonlijke redenen, moeten nog meer naadloze flexibele trajecten mogelijk zijn: leerlingen of klasgroepen krijgen dan tijdelijk intensieve begeleiding om aan een positief klasklimaat te werken. Ook hier blijven er nog veel jongeren en scholen wachten op hulp. Welke acties worden er nog ondernomen om maximaal op de vragen en dringende noden in te gaan?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Soms loopt het echt grondig mis tussen een leerling en een school. Dan heeft een school een aantal opties. Het is al gezegd: een preventieve schorsing is een bewarende maatregel om eerst de rust te laten terugkeren en te kijken wat er nodig is en of er een tuchtsanctie moet worden genomen. Dan zijn er de tuchtsancties zelf. Dat betreft enerzijds een tijdelijke uitsluiting, waarbij een leerling minimaal een of maximaal vijftien opeenvolgende dagen de lessen niet mag bijwonen. De zwaarste tuchtsanctie is een definitieve uitsluiting, waarbij de leerling en ouders op zoek moeten gaan naar een nieuwe school. De oude school moet meehelpen in de zoektocht. In het basisonderwijs moet de school bij zowel een tijdelijke als een definitieve uitsluiting verplicht opvang regelen. In het secundair onderwijs is dat aangeraden, maar niet verplicht. Sinds 2014 moet het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) verplicht worden ingeschakeld als er sprake is van een uitsluiting.
Ik wil mevrouw Vandromme bedanken om de cijfers op te vragen. Het was ook voor mij een eyeopener. Ik zal de cijfers niet herhalen, maar ik wil er vanuit mijn perspectief het cijfer voor het Nederlandstalig Brussels secundair onderwijs uit halen. Daar zijn de cijfers bijzonder zorgwekkend: 212 preventieve schorsingen, 205 tijdelijke uitsluitingen en 94 definitieve uitsluitingen. Dat zijn de hoogste van alle Vlaamse provincies. De cijfers verontrusten me in het algemeen, maar zeker ook in Brussel. We mogen niet licht over die maatregelen gaan. Het moet al ver zijn gekomen vooraleer een school tot die maatregelen overgaat – of dat hoop ik toch. Er is nog wel werk om ervoor te zorgen dat het niet zover hoeft te komen en dat er op voorhand wordt gekeken wat mogelijk is om uitsluitingen te vermijden.
Ik heb een aantal vragen voor u, minister. Hoe evalueert u die cijfers en de stijgingen op een aantal belangrijke vlakken? Wat me heel erg interesseert, is de waaromvraag. Hebt u zicht op de belangrijkste redenen van tijdelijke en definitieve uitsluitingen zowel in het basis- als in het secundair onderwijs?
Hoe evalueert en verklaart u specifiek de situatie in het Nederlandstalig Brussels secundair onderwijs?
Een belangrijke vraag is ook wat er daarna gebeurt. Mogen scholen leerlingen die definitief uitgesloten zijn op een andere school, weigeren? Zo ja, op welke basis? Moeten ze daarvoor een argumentatie geven?
Hebt u zicht op de cijfers van hoeveel leerlingen uiteindelijk geen school vinden na een definitieve uitsluiting? Wat gebeurt er in dat geval? Op welke manier wordt de leerplicht van die leerlingen gegarandeerd?
Kunt u verduidelijken op welke manier, door wie en hoe intensief een leerling wordt opgevolgd bij een tijdelijke schorsing of uitsluiting? Denkt u dat die procedures voldoende op scherp staan om ervoor te zorgen dat de kansen van deze leerlingen zo weinig mogelijk beknot worden? Wat kan er volgens u nog beter?
We denken dat er nog meer kan gebeuren op het vlak van preventie. Hoe ziet u dat? Op welke manier kunnen scholen en andere instanties er nog meer op inzetten om ervoor te zorgen dat conflicten of bepaald onaanvaardbaar gedrag niet uitmondt in een schorsing of uitsluiting?
Minister Weyts heeft het woord.
Voor mij zijn twee zaken belangrijk in het omgaan met ongewenst gedrag en dus ook het aantal preventieve schorsingen en tuchtmaatregelen. Ten eerste willen we dat de scholen een actief beleid op het vlak van leerlingenbegeleiding voeren. Dat is ook een erkenningsvoorwaarde. We nemen dat aspect altijd mee bij de doorlichting. Dat is een opdracht voor de onderwijsinspectie.
Elke school hanteert uiteraard leefregels die worden opgenomen in een schoolreglement. Dat is geen vrijblijvend engagement, maar een contract dat wordt gesloten en waarbij leerlingen, ouders en school gebonden zijn.
Om scholen nog verder te ondersteunen in het uitbouwen van een sterk beleid op het vlak leerlingenbegeleiding zetten we ook in op de versterking van die basiszorg en verhoogde zorg. We hebben 3,5 miljoen euro vrijgemaakt voor de pedagogische begeleidingsdiensten om daaraan specifiek te werken. Ook het decreet Leersteun zet daarop in.
Daarnaast vormt een verbindend schoolklimaat een preventieve basis inzake leerlingenbegeleiding. Dat kan een positieve invloed hebben op spijbel- en ongewenst gedrag, en dus ook op het aantal schorsingen en tuchtmaatregelen. Zo’n schoolklimaat vraagt natuurlijk de betrokkenheid van de verschillende actoren: de leerlingen, de school, maar ook de ouders. Het gaat over waarden en normen en opvoeden. Die taak kun je niet uitbesteden aan de scholen. De verantwoordelijkheid van de ouders speelt daarin mee. Ze zijn de sleutelverantwoordelijken voor de opvoeding, niet de school. Je kunt niet zomaar alle opvoedkundige verantwoordelijkheden afschuiven op de school. Ouderparticipatie heeft wel degelijk een goed effect op dat vlak.
Scholen hebben binnen de krijtlijnen van de regelgeving en binnen de grenzen van wat juridisch toegelaten is, een zekere autonomie om hun sanctiebeleid vorm te geven. De maatregelen die een school kan treffen, gaan van minimaal naar maximaal ingrijpend. De premisse is dat de school altijd moet gebruikmaken van de minst zware maatregel om het corrigerende effect te krijgen. Zolang er geen sprake is van gevaar of van een ernstige belemmering voor het normale schoolgebeuren of voor de fysieke of psychische integriteit of veiligheid van personen, kan de school gebruikmaken van berisping, waarschuwing, strafstudie, gedurende een dag de geplande activiteiten vervangen door een andere activiteit enzovoort.
Alleen bij ernstige problemen kan de school een leerling preventief schorsen of een tuchtmaatregel opleggen die bestaat uit een tijdelijke en/of een definitieve uitsluiting. Een preventieve schorsing kan, maar moet niet per definitie uitmonden in een tijdelijke of definitieve uitsluiting. Ik houd hierbij een warm pleidooi om te vertrouwen in het oordeel van scholen. We hebben het daarstraks gehad over de waardering voor leerkrachten en voor de school. Dit is daarvan ook een aspect: het respecteren en waarderen van het oordeel van de scholen. Ze gaan daar niet lichtzinnig mee om.
Men kijkt vooral naar het belang van alle andere leerlingen en hun lot als men bepaalde elementen die verstorend zijn ofwel schorst ofwel uitsluit. Maar als ik kijk naar de cijfers, wil ik toch wel wat nuance brengen. Er is een stijging van het aantal tijdelijke uitsluitingen en preventieve schorsingen in de eerste graad van het voltijds secundair onderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso) en het buitengewoon secundair onderwijs (buso). In het beroepssecundair onderwijs (bso) en het technisch onderwijs (tso) daarentegen is er op dat vlak sprake van een daling.
Ik wil ook wel onder de aandacht brengen dat scholen pas sinds het schooljaar 2019-2020 gegevens in Discimus registreren over preventieve schorsingen en tijdelijke uitsluitingen. Ik kan dus niet spreken over een heel lange evolutie. Ook zijn het nu net coronajaren geweest. Het eerste jaar was 2019-2020, en dat was al gevat door corona. Een vergelijking met precoronaschooljaren is gewoonweg niet mogelijk. Enkel voor de definitieve uitsluitingen zijn er al langer dan het schooljaar 2019-2020 data beschikbaar. Opvallend is inderdaad de vaststelling dat in het schooljaar 2020-2021 het aantal definitieve uitsluitingen in het secundair onderwijs nagenoeg overal is gedaald. Maar ook hierin zal corona ongetwijfeld een rol hebben gespeeld. Wie niet op school is, kan ook moeilijk van school worden gestuurd.
Zoals u weet mag een school een definitief uitgesloten leerlingen enkel weigeren op basis van decretaal vastgelegde criteria. Dat zijn de volgende: als de capaciteit bereikt is of de studierichting volzet is verklaard, of als de leerling niet aan de toelatingsvoorwaarden voldoet. Beide criteria gelden voor elke leerling, definitief uitgesloten of niet. Er zijn ook enkele criteria decretaal vastgelegd die enkel gelden voor definitief uitgesloten leerlingen. Dat zijn de volgende. Voor de school die de leerling definitief uitsloot, geldt dat die een herinschrijving kan weigeren als die leerling het lopende, het vorige of het daaraan voorafgaande schooljaar in die school definitief werd uitgesloten. In het secundair onderwijs, is het ook mogelijk dat het lokaal overlegplatform (LOP) criteria vastlegt waarbij scholen een inschrijving in de loop van het schooljaar mogen weigeren van een leerling die in een andere school definitief werd uitgesloten. Dit kan slechts volgens de afspraken die de scholen hebben gemaakt na overleg en goedkeuring binnen het LOP. Leerlingen die ten onrechte geweigerd worden in een nieuwe school, kunnen terecht bij het LOP of kunnen klacht indienen bij de commissie inzake leerlingenrechten.
In het schooljaar 2020-2021 kreeg 12,5 procent van de leerplichtige leerlingen met een definitieve uitsluiting in het secundair onderwijs geen nieuwe inschrijving in de loop van het schooljaar. Die cijfers geven natuurlijk niet weer hoe dat komt. Het aantal daalde wel. In schooljaar 2018-2019 was de daling 13,2 procent, in 2019-2020 procent. Maar ook dit laatste cijfer heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met corona.
Voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel moeten we er altijd rekening mee houden dat Brussel een grootstad is, met een grootstedelijke problematiek. Die problemen komen ook de klas binnen. Als we inzoomen op het Nederlandstalige onderwijs in Brussel zien we dat de definitieve uitsluitingen dalen. Dat is positief. Relatief bekeken is dat een daling van 0,75 procent in 2019-2020 naar 0,57 procent in 2020-2021. Dat zijn kleine getallen en ik weet niet of dat zo richtinggevend is.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord, minister. Het is goed dat die cijfers bijgehouden worden. Meten is weten, maar in dezen denk ik dat het ook belangrijk is om te luisteren naar wat er leeft op het terrein. De reacties die ik mocht ontvangen, baren mij enorm veel zorgen.
Het eerste waar ik toch wel verbaasd over was, waren de cijfers voor het basisonderwijs. Ik denk dat we er allemaal van overtuigd moeten zijn dat als je onder de twaalf jaar van school gestuurd wordt, dat een ongelooflijk negatieve impact heeft op de rest van je schoolcarrière, laat staan op je latere leven. Dat is dus iets waarmee we bezig moeten zijn.
De cijfers voor dit schooljaar zijn nog niet bekend, maar ik hoor dat de cijfers eigenlijk nog de hoogte ingaan en dat er nog meer leerlingen geschorst worden. Heel vaak wordt er aangehaald dat er een motivatieprobleem is. We hebben dat kunnen vaststellen tijdens corona, dat leerlingen afhaakten vanwege het afstandsonderwijs. Maar ik hoor – ik hoop echt dat het niet waar is, maar ik vrees ervoor – dat dat toch wel verder wordt gezet. Ik hoop, minister, dat we daar ook verder onderzoek naar kunnen doen en dat monitoren en op zoek gaan naar hoe we dat kunnen aangaan. Het is echt niet evident om aan die motivatie te werken.
Dat ligt ook helemaal in de lijn van waar we het gisteren over hadden, namelijk de brede basiszorg en de verhoogde zorg. Het is goed dat er heel wat goede voorbeelden zijn. Ik waardeer ook de mensen van Klasse, die ervoor gekozen hebben om de goede projecten en de goede voorbeelden mee te nemen. Zo was er het voorbeeld van RHIZO Kortrijk, waar men rond basiszorg en verhoogde zorg even het woord kon nemen. Het is goed dat die ook aan bod komen en dat dat verbindende schoolklimaat op die manier ook in de kijker wordt gezet.
Ik denk dat we de ouderbetrokkenheid ook verder in de kijker moeten zetten. Vanmorgen hadden we een zeer interessante hoorzitting die specifiek over tienermoeders ging. Daar werd ook gewezen op de brug die we moeten slaan tussen welzijn en onderwijs, tussen onderwijs en de rest van de samenleving. Ik heb altijd al geloofd in het project van de brugfiguren. We moeten er echt voor zorgen dat dat structureel en Vlaanderenbreed kan worden uitgewerkt. Ik hoop dat u daar mee positief over kunt zijn.
Dat waren een aantal punten, maar mijn vraag gaat vooral over het blijvend monitoren en onderzoeken hoe de motivatie van jongeren in beeld kan worden gebracht en hoe we daaraan kunnen werken, en dan ook werken op de ouderbetrokkenheid en de brugfiguren. Graag hoor ik hoe u daarnaar kijkt.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Dank u voor uw uitleg bij de cijfers, minister, die ook mij toch wel zorgen baren. Ik blijf vooral zitten met de vraag waarom leerlingen toch steeds vaker, zowel tijdelijk als definitief, worden geschorst. Is dat omdat er een toename is van geweld op school? Gaat dat over druggebruik? Gaat dat over verschillende vormen van grensoverschrijdend gedrag? Heeft het inderdaad veeleer te maken met motivatie? Ik denk dat we allemaal wel wat feedback krijgen van op het terrein, maar mijn vraag aan u is of het toch niet de moeite is om daar onderzoek naar te doen, zeker omdat ik ervan overtuigd ben dat we daar een goed zicht op moeten hebben als we ook werk willen maken van een beter preventiebeleid op school, voor alle duidelijkheid uiteraard altijd in samenwerking met ouders. Want ik volg u dat ouders ook een belangrijke taak hebben in dezen, al vind ik dat het opvoeden van kinderen ook iets is waar ouders en scholen samen aan kunnen werken.
Ik was toch ook wat gechoqueerd door het feit dat 12,5 procent van de leerlingen die definitief worden uitgesloten, geen nieuwe inschrijving vinden. Dat is echt wel veel. Ik kan daar nu niet zo snel een absoluut cijfer op kleven, maar ik vraag me vooral ook af hoe dat kan. U hebt net beschreven dat er toch een duidelijk kader is dat bepaalt onder welke voorwaarden je definitief kunt weigeren, nog los van de regels die worden opgesteld binnen het lokaal overlegplatform. Het strookt inderdaad ook wel een beetje met wat ik in Brussel hoor van ouders wier kind definitief is uitgesloten en die daarna aan een calvarietocht beginnen om te proberen een nieuwe school te vinden en die worden geweigerd. Ik denk dat veel ouders en leerlingen ook niet op de hoogte zijn van beroepsmogelijkheden.
Wat moeten leerlingen in dat geval doen? Er is nog altijd zoiets als leerplicht. Stel dat je inderdaad geen nieuwe school vindt, omdat je stelselmatig wordt geweigerd, al dan niet terecht. Wat zijn de alternatieven voor leerlingen, om er toch voor te zorgen dat die nog onderwijs kunnen blijven genieten?
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, de bekommernis bij de vraagstellers – en die leeft ook in onze fractie – is uiteraard dat een leerling die wegens tuchtmaatregelen van school wordt verwijderd, geen goed verhaal is in de onderwijscarrière van die leerling. Dat moeten we, denk ik, niet onder stoelen of banken steken. Ik wil toch graag aan dit debat ook de andere kant toevoegen. Dat vind ik eigenlijk niet onbelangrijk. Het gaat dan over de medeleerlingen en de leerkrachten. Het gaat niet over een leerling die kritisch is, het gaat over een leerling die fysiek geweld gebruikt op school, soms tegen leerkrachten. Als de directie dan zegt dat ze die leerling niet gaat schorsen of van school sturen, dan is het gevolg dat die leerkracht thuis zit. Omdat die dat niet ziet zitten en omdat die zich niet gesteund voelt. Collega’s, ik wil dat stukje van het verhaal in het kader van het beleid rond preventie en tucht, toch ook inbrengen. Ik vind dat ook belangrijk. Soms kan het zijn dat je, als je een leerling van school stuurt, vele andere leerlingen motiveert en dat er een gevoel van opluchting is en van ‘hier wordt echt krachtdadig opgetreden’. Ik heb vandaag opnieuw die filmpjes van die leerling die in elkaar wordt geslagen gezien, terwijl ze staan te filmen. Daarvan kun je toch niet gewoon zeggen ‘kom eens naar de strafstudie’ en gedaan. Ik wil het verhaal van de leerkrachten en de leerlingen hier zeer expliciet trekken. Ik wil ook een oproep doen dat, als het nodig is, je het ook moet doen. Daarvoor zijn die regels er.
Ik heb wel nog een bijkomende vraag, minister. Ik weet niet of u daar zicht op hebt. Die geschorste of tijdelijk geschorste leerlingen, wat gebeurt daarmee? Worden die begeleid? Volgt het CLB die op? Of is het: we zetten die thuis, en na twee, drie weken komen die terug en dan is de begeleiding het feit dat ze thuis zijn geweest.
Ik wilde toch de kant van de leerkrachten en de medeleerlingen hier expliciet belichten.
De heer Danen heeft het woord.
Ik denk dat elke uitsluiting een verhaal is met vele kanten. We kennen allemaal wellicht leerlingen die al dan niet tijdelijk zijn uitgesloten. Ik denk dat het goed is om de zaak te objectiveren en om eens in kaart te brengen wat de redenen zijn. Hoe komt het? Allicht zijn er scholen die dat zelden meemaken en andere die dat vaker meemaken. Ik denk dat het voor iedere school en iedere leerling een worsteling is, zeker voor de school, om te beslissen: wat doen we daarmee? Zo’n beslissing wordt niet snel en gratuit genomen. En dat is misschien nog een van de problemen, namelijk dat men te lang wacht om maatregelen te nemen. Zoals Stefaan Gielens van het CLB zegt, vaak zijn het problemen die al jarenlang aanslepen, vaak zijn ook de ouders mee gevat in die problematiek. Dus misschien is het wel goed om scholen te ondersteunen om bepaald probleemgedrag sneller te detecteren en om de gepaste maatregelen te nemen die minder drastisch zijn, in functie van een bijsturing en een goede eindafsluiting of carrière van de leerling in kwestie.
Zelf wou ik nog eventjes kort een bijvraagje stellen. Wanneer de leerlingen definitief worden uitgesloten uit het Franstalig onderwijs in Brussel, en die komen zich dan aanmelden in een school in de Vlaamse Rand, gelden dan dezelfde weigeringsvoorwaarden als voor leerlingen die uit een Nederlandstalige Brusselse school komen?
Minister Weyts heeft het woord.
Wat het laatste betreft, heb ik geen idee, maar het is sowieso al geen eenvoudig iets als je over secundair onderwijs spreekt, om zomaar de overstap te maken van het Franstalige onderwijs naar het Nederlandstalige onderwijs. Dus dat lijkt me al geen evidente optie.
Voor de duidelijkheid: het is inderdaad zo dat wanneer leerlingen preventief worden geschorst of tijdelijk worden uitgesloten, ze niet zomaar aan hun lot worden overgelaten. Ze worden begeleid door de CLB’s. Het CLB heeft die opdracht, ook om actie te ondernemen die gericht is om te bekijken of er remediëring mogelijk is, of de betrokken leerling opnieuw kan instromen in het onderwijs.
Ik wil toch ook opnieuw benadrukken, zoals ik daarstraks deed, dat de beslissingen die genomen worden door een klassenraad, weloverwogen zijn en dus de facto positieve beslissingen zijn voor de school. Men gaat dat individueel belang of het gevolg voor het betrokken individu afwegen ten opzichte van de baten voor het collectief. En op basis daarvan neemt men initiatief. Ik denk dat dat ook wel vertrouwen verdient. Het zijn diegenen die het voor anderen verpesten die worden geschorst. En dat is maar goed ook.
Wat de vraag naar verder onderzoek betreft hebben we in de onderzoeksagenda van het Onderwijskundig Beleids- en Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek (OBPWO) ook een thematiek waarop kan worden ingeschreven over maatregelen gericht tegen spijbel- en risicogedrag. Dat wordt zeker ook meegenomen. En dan moet ik ook nog zeggen dat we specifieke projecten hebben lopen met Konekt vzw die scholen tracht te ondersteunen wanneer ze echt risicogedrag melden. Dat kan gaan over extremisme, maar in alle vormen. Daarmee krijgen ze ondersteuning in concreto.
In het kader van het nieuwe actieplan rond vroegtijdig schoolverlaten bekijken we ook samen met Welzijn hoe we naadloze flexibele trajecten (NAFT’s) nog beter kunnen afstemmen op de noden van leerlingen en scholen, waarbij er ook voldoende aanbod tijdens het volledige schooljaar en tijdens het traject wordt meegekomen. Zo kunnen we tegemoetkomen aan de behoeften van de meest kwetsbare leerlingen. Ook dat staat centraal.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik wil nog aangeven dat ik in mijn vraagstelling ook verwees naar de druk op de klas, de medeleerlingen, de leerkrachten en de school. Collega’s, als vraagsteller heb ik de andere kant dus ook zeker benadrukt. Maar deze cijfers kunnen we hier niet zomaar aan ons voorbij laten gaan. Het recht op onderwijs voor elke leerling is echt iets waar ik me wil blijven achter scharen. Minister, u ging niet in op mijn vraag rond die brugfiguren, terwijl ik dat echt wel een belangrijk punt vind. Dat is ook al door verschillende actoren als oplossing naar voren geschoven. Maar in elk geval is dit iets dat we moeten blijven opvolgen en monitoren. We moeten ervoor zorgen dat het leerrecht van elk kind ook gewaarborgd kan worden, voor iemand die naar school kan gaan, maar ook – u weet dat ik dat opvolg – voor leerlingen die bijvoorbeeld via de jeugdhulp verhinderd zijn om naar school te gaan, dat zij ook niet geschonden worden in hun leerrecht. Het is duidelijk dat we dit met de commissie verder zullen blijven opvolgen.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik wil u alvast bedanken omdat u openstaat voor de vraag om daar toch verder onderzoek naar te voeren. We moeten echt wel een goed beeld hebben van wat er misloopt en waarom het misloopt, om veel meer te kunnen inspelen op die problemen en om te vermijden dat het zover komt, ook om zo snel mogelijk te kunnen ingrijpen. We moeten het beleid daar goed op afstemmen in het belang van die leerlingen zelf en ook – laat dat duidelijk zijn – in het belang van de klasgroep. Als het echt de spuigaten uitloopt, dan begrijp ik uiteraard absoluut dat scholen daar ingrijpen. Daar geef ik mijn vol vertrouwen aan de klassenraad.
Ik vind het jammer dat ik minder een antwoord gekregen heb op wat er gebeurt met leerlingen die geen school meer vinden nadat ze definitief uitgesloten zijn. Dat is iets waar ik zeker op ga terugkomen omdat ik ervan overtuigd ben dat daar waarschijnlijk wel redenen voor zullen zijn. Maar het is in niemand zijn belang dat we die jongeren en kinderen volledig kwijtraken. Nog los van het feit dat die natuurlijk ook recht hebben op onderwijs, is het van het grootste belang dat we zoeken naar manieren om die opnieuw op de rails te krijgen, wat de problemen ook zijn, omdat we anders jongeren waarschijnlijk op weg zetten voor een leven verder vol problemen. Onderwijs heeft daar echt de taak om te proberen om dat op alle mogelijke manieren te voorkomen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.