Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Minister, sinds begin dit jaar is het nieuwe Integratie- en Inburgeringsdecreet van kracht en vanaf september 2022 worden de inburgeringstrajecten betalend. Op die manier wordt een van de belangrijkste ambities van het regeerakkoord gerealiseerd.
We zullen dan ook een billijk bedrag voor zowel de lessenreeksen Nederlands tweede taal (NT2) en maatschappelijke oriëntatie (MO) als voor de af te leggen testen aan inburgeraars vragen. Dit past perfect in het rechten- en plichtenverhaal dat Vlaanderen tracht uit te werken waarbij een evenwicht wordt gezocht tussen de kansen van ieder individu en de maatschappelijke kosten die hieraan zijn verbonden. Een traject op maat qua inburgering, zoals onze hervorming voorstaat, kost een pak geld en heeft een bepaalde waarde. Een gratis beleid volhouden zou daarom ook afbreuk doen aan het leidende principe van de algemene Vlaamse ambities.
Lokale besturen hebben naar aanleiding van deze hervormingen bezorgdheden geuit omtrent de inwerkingtreding van het nieuwe decreet. Want in principe kunnen inburgeraars in financiële moeilijkheden terecht bij het Sociaal Huis om een deel van de kosten van het inburgeringstraject terug te krijgen. Bepaalde lokale besturen hadden aangegeven dat ze via het bijzonder comité voor de sociale dienst (BCSD) een financiële tussenkomst zouden voorzien voor inburgeraars bij het nieuwe inburgeringstraject. Het is vanzelfsprekend niet de bedoeling dat lokale besturen opdraaien voor de verplichtingen van de inburgeraars. Echter speelt hierbij ook de lokale verantwoordelijkheid om nieuwkomers niet aan het infuus van de overheid te laten hangen maar ze net aan te zetten tot emancipatie, zowel maatschappelijk als financieel. Aansluitend is het ook zo dat lokale besturen soms niet altijd de huidige mogelijkheden ten volle benutten om voorwaarden te stellen aan een tussenkomst voor het inburgeringstraject.
Minister, u gaf vorig jaar aan dat u net op deze visie zou verder werken. U sprak daarbij over een systeem van maatschappelijk zinvol werk zodat inburgeraars met een eigen bijdrage via de vrijwilligersvergoeding hun inburgeringstraject zouden kunnen bekostigen. Want vorig jaar bleek dat 16 procent van de nieuwkomers die een inburgeringscontract afsloten afhankelijk waren van een leefloon. U hebt daarom de opdracht gegeven om een actieonderzoek te starten over maatschappelijk zinvolle acties in de lokale gemeenschap in ruil voor een financiële incentive. Het doel van het onderzoek was om te inventariseren welke systemen er in Vlaanderen en het buitenland bestaan en hoe we dit in Vlaanderen en Brussel kunnen ontsluiten aan onze lokale besturen. Ten slotte gaf u ook aan dat u een heel concrete richting wilde geven aan de lokale besturen voor mensen die niet de middelen hebben om het inburgeringstraject te betalen.
Minister, kunt u extra toelichting geven van het onderzoek? Wat waren de conclusies? Welke systemen wilt u implementeren in Vlaanderen?
Op welke manier hebt u de lokale besturen reeds geïnformeerd over de huidige mogelijkheden inzake dit dossier? Op welke manier spoort u lokale besturen aan om een rechten- en plichtenverhaal in hun geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI) in te bouwen?
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw De Vreese, uw vraag is ‘last but not least’. Dank voor deze toch wel interessante vraag.
Het Agentschap Binnenlands Bestuur bracht de afgelopen maanden een aantal mogelijkheden in kaart over hoe inburgeraars maatschappelijk zinvol werk kunnen verrichten en van daar uit een bijdrage kunnen doen aan de retributies binnen inburgering. Daarbij gaat het dan over vrijwilligerswerk waarbij een vrijwilligersvergoeding wordt betaald, maar ook over tewerkstellingsinitiatieven die toegankelijk zijn voor nieuwkomers. Denk bijvoorbeeld aan fruitpluk, keukenhulp enzovoort. Om deze initiatieven uitgebreider in kaart te brengen en verder te ontsluiten, werd een bestek uitgeschreven voor een breder onderzoek onder de volgende titel, en ik citeer: ‘Exploratief onderzoek naar systemen waarbij inburgeraars talenten en competenties kunnen inzetten voor de lokale gemeenschap in ruil voor een financiële incentive’. Het is immers belangrijk om een zo breed mogelijk zicht te hebben op de verschillende mogelijkheden. Begin juni 2022 zal dit onderzoek worden gegund. Het onderzoek moet in het najaar 2022 worden opgeleverd. Voor het onderzoek is 50.000 euro beschikbaar, 75 procent middelen van het Europees Fonds voor Asiel, Migratie en Integratie (AMIF) en 25 procent Vlaamse cofinanciering.
Op uw tweede vraag, namelijk de manier waarop ik de lokale besturen heb geïnformeerd over de mogelijkheden en de manier waarop ik hen aanspoor om het rechten- en plichtenverhaal in het geïndividualiseerde project over maatschappelijke integratie in te bouwen, kan ik het volgende antwoorden. Ik had reeds eerder verschillende gesprekken met de lokale besturen om hen te wijzen op de mogelijkheden inzake maatschappelijk zinvol werk en vrijwilligerswerk. Met het GPMI beschikt het OCMW over een eenvoudig en doelgericht instrument om afspraken te maken over het volgen van een inburgeringstraject. OCMW’s hebben overeenkomstig het decreet van 7 juli 2013 met betrekking tot de integratie en het inburgeringsbeleid, de sanctioneringsbevoegdheid over inburgeraars voor wie het volgen van inburgering een voorwaarde is voor de toekenning of het behoud van maatschappelijke dienstverlening of een leefloon. Het volgen van inburgering en de voorwaarden daaromtrent worden dan ook opgenomen in het GPMI.
In het najaar 2022 worden de retributie en de verplichting van de vierde pijler ingevoerd, zoals u weet. In dat kader zullen er de komende maanden infosessies worden gehouden voor de lokale besturen. De mogelijkheden rond het inzetten van maatschappelijk zinvol werk en het gebruik van het GPMI zullen we daarin een belangrijke plaats geven.
Ik denk inderdaad dat dit belangrijk is en ik wil u dan ook danken voor de suggestie. We nemen dit mee op in de communicatie.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Bedankt, minister, ik denk dat we zeker en vast op dezelfde lijn zitten. We moeten inzetten op maatschappelijk zinvol werk. Dat moet ook iets zijn dat praktisch uitvoerbaar is en dat gemakkelijk operationeel implementeerbaar is voor onze gemeentebesturen, want tegenover die billijke vergoeding staat inderdaad een versterkt inburgeringstraject dat we met die vierde pijler nog extra gaan versterken. Ik denk dat het heel belangrijk is voor onze nieuwkomers om contact te krijgen met onze samenleving, met de Vlaming, zodat ze zelfredzaam worden. We mogen daaromtrent ook hoge verwachtingen hebben van onze lokale besturen, maar het is aan Vlaanderen om hen een kader te bieden om daarmee aan de slag te gaan. Ik denk dat u, vanuit uw functie, daar zeker en vast een meerwaarde kunt betekenen. Natuurlijk, de timing van het onderzoek is niet zo goed. We hadden het liever wat vroeger gezien, want we starten natuurlijk al in september 2022 met dat betalend traject en de studie wordt pas in het najaar opgeleverd. Dat is niet echt optimaal.
Een laatste puntje dat ik zou willen meegeven is het volgende. We moeten ook zeer sterk de nadruk leggen op die niet-verplichte inburgeraars. Dat is een punt waar nog hard zal moeten aan worden gewerkt. Er moet ook ingezet worden op communicatie om ons versterkt inburgeringstraject aan te bevelen en dergelijke meer. Ik wil zeker en vast nog van gedachte wisselen over de manier waarop we daarin stappen vooruit kunnen zetten.
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw De Vreese, ik denk inderdaad dat we op dezelfde lijn zitten. Die vierde pijler is een belangrijke uitbreiding van ons inburgeringsbeleid. Dat reikt kansen aan maar vraagt ook om verantwoordelijkheden te nemen ten aanzien van nieuwkomers. We maken het inburgeringstraject betalend. Het is, denk ik, logisch dat we vragen om bij te dragen. De manier waarop we tegelijkertijd aan hen die financieel minder krachtig zijn ook een kans geven om dat te verdienen, maakt ons inburgeringstraject op een bepaalde manier nog sterker. Misschien is dat op een of andere manier zelfs een vijfde spoor, namelijk dat je mensen eigenlijk actief laat zijn, laat werken, de handen uit de mouwen laat steken, ervaring laat opdoen, misschien opnieuw een kans biedt om te netwerken en dergelijke meer. Ik geloof daar heel sterk in. Het is heel belangrijk dat we de lokale besturen goed informeren en goed bijstaan. We moeten dat op een goede manier doen.
U hebt gelijk dat het exploratief onderzoek tamelijk laat in de markt wordt gezet. U moet weten dat het voor de derde keer is dat we het in de markt zetten. We hebben het al twee keer proberen in de markt te zetten, maar toen hebben we weinig reactie gekregen. We hebben het nu, laat ik zeggen, meer gericht gemaakt en we zijn ervan overtuigd dat het moet lukken.
En dan over de laatste categorie die niet moet maar wel mag, namelijk de rechthebbenden, kan ik dit zeggen. We moeten mensen overtuigen om dit te doen. Ik denk dat het heel belangrijk is voor onze samenleving dat we daar goed op inzetten. Het is niet omdat men bijvoorbeeld vanuit de Europese Unie komt – Roemenië, Slovakije … – dat mensen heel gemakkelijk en spontaan een volwaardige plaats vinden in onze samenleving en altijd onmiddellijk in de Nederlandse les terechtkomen. Daar is een belangrijke informatiecampagne noodzakelijk. Ook daarin kunnen lokale besturen een belangrijke rol spelen. Ze kunnen hen duidelijk maken dat ze in de gemeente wonen en als ze deel willen zijn van het maatschappelijk weefsel en van de Vlaamse samenleving hier lokaal, dan staat het verwerven van de kennis van het Nederlands op de eerste plaats. Op de tweede plaats staat de maatschappelijke oriëntatie, het inzicht in onze samenleving. We bieden u dat aan, ook als u niet over de financiële middelen beschikt, grijp die kans met twee handen. Ik denk dat daar motivatie en goede communicatiecampagnes belangrijk zijn en we zijn die ook goed aan het voorbereiden.
Mevrouw De Vreese heeft het slotwoord.
Minister, u ziet inderdaad ook onderdanen van de Europese Unie zeer grote stappen vooruit zetten als zij onze Nederlandse taal kennen om deel uit te maken van onze samenleving en er niet buiten te staan. Ik ben het volledig met u eens dat dit zeer belangrijk is, ook voor de EU-onderdanen. Ik ben benieuwd wat het onderzoek zal opleveren en ik zou zeggen: beter laat dan niet. We zullen het er hier in het najaar nog over hebben.
De vraag om uitleg is afgehandeld.