Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Vraag om uitleg over de aanpak en opvolging van zedendelinquenten
Vraag om uitleg over de opvolging van zedendelinquenten na vrijlating uit de gevangenis
Verslag
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Minister, op dinsdag 5 april 2022 verschenen in de pers enkele van uw voorstellen om de aanpak en opvolging van zedendelinquenten te verscherpen. Dat was naar aanleiding van een onderzoek dat u zelf liet uitvoeren door de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en het Universitair Forensisch Centrum (UFC) en dat aan de bron zou liggen van deze voorstellen.
Een eerste aanbeveling die uit het onderzoek naar voren komt is de oprichting van een aparte sectie voor zedendelinquenten in de gevangenissen. Deze sectie zou ervoor zorgen dat de daders tijdens detentie al nauwgezet opgevolgd worden en zorgt ervoor dat hervallen maximaal voorkomen wordt. Daarnaast is volgens onderzoeker De Boeck het klimaat van onze gevangenissen momenteel te ondermaats, onder meer door de overbevolking in de gevangenis en de stigmatisering, om de behandeling van zedendelinquenten vorm te geven. Volgens haar zal er enkel maar een succesvolle en efficiënte behandeling van dergelijke delinquenten mogelijk zijn als het gevangenisklimaat en de context veranderen.
Ten tweede pleit u voor een uniforme risicotaxatie in heel het land van elke zedendelinquent en dat ‘zo vroeg mogelijk na de feiten’. Deze risicotaxatie is belangrijk om in te schatten hoe groot de kans is dat iemand opnieuw feiten pleegt. Bovendien moet deze taxatie regelmatig worden herhaald, zowel tijdens de gerechtelijke procedure, de detentie, als de opvolging nadien. De inschatting van de kans op herval zou u als basis willen gebruiken om een verplichte behandeling op te kunnen leggen. Een behandeling zou, volgens onderzoek, ervoor zorgen dat zedenplegers nadien 37 procent minder kans maken om te hervallen.
Op uw laatste voorstel, om dadertherapie verplicht te maken, kwam er al snel heel wat kritiek. Zo stelt Nils Verbeeck, psychiater en expert die met zedendelinquenten werkt, zich vragen bij de effectiviteit van een verplichte behandeling gezien deze door de verplichting volgens hem contraproductief werkt. Bovendien stelt hij zich ook vragen hoe die verplichting exact in haar werk zou gaan en welke behandeling hierbij zou worden toegepast.
Daarom heb ik de volgende vragen voor u, minister: kunt u uw voorstellen nader toelichten? Hebt u ook stilgestaan bij de mogelijke negatieve gevolgen van het oprichten van een aparte sectie voor zedendelinquenten? Ik denk dan bijvoorbeeld aan de stigmatiseringseffecten, aan de negatieve onderlinge beïnvloeding van daders, enzovoort? Hoe gaat u om met de kans dat zedendelinquenten elkaar hierdoor negatief gaan beïnvloeden? Ik denk dat we weten dat dergelijke kans binnen de gevangenis zeer reëel is.
Mijn tweede vraag is: op welke manier zou risicotaxatie uniform en herhaaldelijk toegepast kunnen worden op elke zedendelinquent? Welke veranderingen zijn er allemaal nodig om dit te bewerkstelligen? Hoe evalueert u de huidige toepassing van risicotaxatie?
Mijn derde vraag is: hoe kan een behandeling voor zedendelinquenten volgens u verplicht worden gemaakt? Welke acties zouden kunnen worden ondernomen indien een delinquent hiertoe weigert? Wat is uw reactie op de kritiek die hierover wordt geuit door expert Nils Verbeeck?
Ik ben bijna klaar hoor, voorzitter. In het verleden was er nog onvoldoende zicht op het behandelaanbod en werd een tekort hieraan reeds vastgesteld. Is het behandelaanbod momenteel al in kaart gebracht en is het intussen reeds duidelijk voor u waar de lacunes in dit aanbod zich net bevinden en hoe die aangepakt kunnen worden?
Welke initiatieven neemt u om met uw federale en Vlaamse collega-ministers in overleg te gaan om deze voorstellen verder uit te werken? Binnen welke tijdspanne zult u met hen samenzitten en binnen welke termijn wenst u uw nieuwe voorstellen te realiseren?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Recent heb ik u nog vragen gesteld over een behoeftegerichte hulp- en dienstverlening aan gedetineerde daders van intrafamiliaal geweld, inclusief kindermishandeling en seksueel geweld. Ik heb toen ook gevraagd naar de stand van zaken van het onderzoek inzake een behoeftegerichte hulp- en dienstverlening in de Vlaamse gevangenissen.
U stelde toen dat het onderzoek vorig jaar in december van start is gegaan. Een multidisciplinair onderzoeksteam van de VUB werd aangesteld om zich samen met de universiteiten van Antwerpen en Gent gedurende twee jaar te buigen over drie onderzoeksvragen. Het onderzoeksteam zal oog hebben voor specifieke doelgroepen, waaronder daders van intrafamiliaal geweld, kindermishandeling en seksueel geweld, om op die manier inzicht te krijgen in dit type van dader en om te kijken welke therapie dan ook effectief is.
Uit uw antwoord bleek dat er dus verschillende onderzoeken liepen – en dat is uiteraard een goede zaak –, maar dat het ook nog een tijdje zou duren vooraleer het resultaat daarvan gekend zou zijn. Enkele weken geleden lazen we in de pers een aantal aanbevelingen die de onderzoekers naar voren schuiven en uw reactie daarop.
Mijn eerste vraag, minister, is: zijn de onderzoeken waarover u eerder sprak allemaal afgerond en wat zijn de belangrijkste conclusies en aanbevelingen daarvan?
Een van de aanbevelingen waarover in de pers gesproken werd, betreft de oprichting van een aparte sectie voor zedendelinquenten in de gevangenissen. Hebt u daaromtrent reeds overleg gehad met uw federale collega?
U pleit ook voor een uniforme risicoanalyse van elke zedendelinquent in heel het land. Deze risicoanalyse moet regelmatig worden herhaald, zowel tijdens de gerechtelijke procedure, de detentie als de opvolging nadien. Hoe ziet u de praktische organisatie hiervan, evenals de noodzakelijke informatiedoorstroming? Hebt u daaromtrent al overleg gehad met alle relevante actoren en overheden?
Wat zijn ten slotte de conclusies van het onderzoek in verband met de verplichte therapie voor zedendelinquenten? Hoe zult u tegemoetkomen aan de vraag naar voldoende aanbod, minister? Hebt u daaromtrent al de nodige stappen gezet en overleg gepleegd? U verwijst naar ervaring met verplichte dadertherapie in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk; welke zijn daar de succesfactoren?
De heer Vandenhove heeft het woord.
Ik zal niet alles herhalen wat de collega’s al hebben gevraagd, want de vraag komt voor een groot stuk op hetzelfde neer. Ik stelde mijn vraag naar aanleiding van een concreet geval, dat zich enkele weken geleden heeft voorgedaan.
Telkens er zoiets gebeurt, moet er geblust worden en worden er al dan niet verklaringen gedaan. In dit geval waren die verklaringen gebaseerd op het onderzoek dat al een paar keer geciteerd werd door mijn voorgangers.
Dan kom ik bij mijn vragen. Mijn eerste vraag hebt u al beantwoord, denk ik.
Ten tweede, wat zijn de belangrijkste conclusies uit die studie? Dat mag punctueel, zoals de twee collega’s het ook gevraagd hebben, maar toch ook met bijzondere aandacht voor deze vraag: in welke mate spelen de lange wachtlijsten in de specifieke hulpverleningssectoren een rol binnen deze problematiek? Op welke manier kunnen zedendelinquenten het best worden opgevolgd om het risico op recidivisme zo klein mogelijk te houden?
Ten derde, de collega’s zijn uitgebreid ingegaan op de al dan niet aparte sectie in de gevangenis voor zedendelinquenten, maar wat vindt u van het gegeven dat sommige specialisten uit het werkveld inderdaad zeggen dat dit soort zedendelinquenten eigenlijk vanaf de eerste dag dat zij in de gevangenis verblijven, specifiek begeleid zouden moeten worden en aan een langdurige behandeling onderworpen zouden moeten worden?
Mijn volgende vraag gaat over de strafuitvoering. De collega’s hebben dat ook al gevraagd: hoe loopt, wat betreft uw uitspraken naar aanleiding van de conclusies van de studie, de samenwerking met uw collega’s van de Vlaamse Regering maar vooral met uw federale collega? Uiteindelijk is dat een aspect van strafuitvoering.
De vragen die ik heb gesteld, overlappen een groot stuk die van de collega's.
Minister Demir heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat we het er met zijn allen over eens zijn dat de aanpak van zedendelinquenten in dit land veel beter moet, en het liefst zo snel mogelijk. Daarom hebben we dat onderzoek besteld. Verschillende collega's verwijzen er terecht naar.
Het onderzoek waarnaar verwezen wordt, is het onderzoek dat ik liet uitvoeren naar de situatie van zedenplegers in de gevangenissen en de verbetering van hun behandelaanbod. Het andere onderzoek naar een behoeftegerichte hulp- en dienstverlening aan gedetineerden, dat ik bestelde en waarnaar mevrouw Schryvers verwijst, gaat veel breder en is net gestart. De resultaten worden pas in 2024 verwacht.
Voor het huidige onderzoek werd ook een begeleidingscomité opgericht waarin zowel het kabinet-Beke als het federale kabinet Justitie alsook hun administraties en de dienst gevangeniswezen werden opgenomen zodat zij het onderzoek en de aanbevelingen tijdens iedere stap ook mee konden opvolgen. Zij werden dus sowieso door het hele traject op de hoogte gesteld van de zaken die hier aan bod komen.
Wat weten we al vanuit dit onderzoek? De resultaten wijzen uit dat het hier om een zeer heterogene groep gaat, zowel qua leeftijd als qua aard van de feiten, onderliggende stoornissen enzovoort. Bepaalde groepen, bijvoorbeeld zedenplegers met een hoog risico op geweld of die de feiten volledig ontkennen, stromen nauwelijks door naar behandelaanbod buiten de gevangenis. We moeten deze daders al in de gevangenis behandelen, de tijd binnen de muren nuttig besteden en zorgen dat ze nadien re-integreren.
Ik pleit daarom onder andere voor speciale afdelingen waar veilig, gericht en efficiënt met deze doelgroep kan worden gewerkt. Het onderzoek toont dat aparte units met daartoe opgeleid personeel alvast de nodige randvoorwaarden kunnen bieden voor de behandeling van zedenplegers. Gelijkaardige initiatieven in het buitenland werken therapie-ondersteunend en worden door zowel personeel als gedetineerden positief bevonden. Gedetineerden zouden net minder de feiten ontkennen en meer openstaan voor een behandelaanbod in aparte units. Ze creëren dus een klimaat dat net gunstig is om de doelgroep effectief te benaderen. Ik zal dit voorstel dus verder bespreken met mijn federale collega van Justitie die hiervoor bevoegd is.
Daarnaast wijst het onderzoek op de nood aan risicotaxatie van daders doorheen de gehele gerechtelijke procedure, iets wat ik zelf ook al meerdere keren heb aangehaald, want nu is het gebruik van onderbouwde risicotaxatie-instrumenten zeer beperkt. Bij de justitiehuizen hebben we hier de eerste stappen al in gezet. Ik heb hiervoor tien psychologen aangeworven en er loopt een overheidsopdracht voor de verdere uitwerking en onderbouwing van een beleid rond risicotaxatie voor al onze mandaten op basis van de visietekst die ik vorig jaar heb opgemaakt met experten. Ik ben reeds in overleg met mijn federale collega-minister van Justitie over hoe we op dit werk verder kunnen uitbouwen en ook eerder in de gerechtelijke procedure kunnen inzetten op risicotaxatie. Hij heeft aangegeven daar op uniforme wijze met ons verder op te willen inzetten.
Verder leert dit onderzoek dat zedenplegers na een behandeling 37 procent minder kans hebben om te hervallen. Dat ze een behandeling moeten krijgen, is dus evident. Dadertherapie moet het risico op nieuwe feiten verlagen, de oorzaken van zedenfeiten aanpakken en re-integratie bevorderen. In andere democratische landen, zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, wordt inderdaad al gewerkt met opgelegde behandelprogramma’s in de gevangenissen. Het is de enige manier om te vermijden dat daders kiezen voor strafeinde en zonder behandeling opnieuw in de samenleving verdwijnen. Zo kunnen we er bovendien voor zorgen dat we een behandeling kunnen aanbieden die aangepast is aan het risicoprofiel van de dader.
Psychiater Nils Verbeeck wijst op het belang van motivatie voor de slaagkansen van de behandeling.
Maar buitenlands onderzoek wijst uit dat een beperkte motivatie niet noodzakelijk gepaard gaat met een slechtere behandeluitkomst. Ook blijkt dat zedenplegers die reeds eerder een behandeling kregen, meer gemotiveerd zijn en sneller aan nieuwe behandelprogramma’s deelnemen. Daarnaast wil de hulpverlening ook niet aan de slag gaan met ontkenners, maar ook daar toont buitenlands onderzoek aan dat zij een succesvol behandeltraject kunnen doorlopen in een groepsaanbod. Laten we hun problematiek dus aanpakken wanneer we hen op onze radar hebben binnen de gevangenis, en vanuit de hulpverlening onze kop niet in het zand steken met als gevolg dat we als samenleving toekijken en wachten tot ze opnieuw slachtoffers maken.
Het is niet omdat de psychiatrie tot nu toe exclusiecriteria stelt, dat we die ook moeten aanhouden. Ik vind dat we dat lang genoeg aangehouden hebben. ‘Time to change’, als je ’t mij vraagt, want zoals het tot nu toe loopt, loopt het niet goed. Het kan wel zijn dat de psychiater en maatschappelijk assistenten zeggen dat ze gemotiveerd moeten zijn om ermee aan de slag te kunnen gaan. Maar als je een zedendelinquent vraagt of hij therapie wil volgen of geen therapie wil volgen en gewoon in de gevangenis wil blijven tot het einde van de straf, om daarna al fluitend opnieuw de samenleving in te gaan, dan geef ik u op een briefje wat de zedendelinquent zal kiezen: het tweede. Maar de vraag is wat we maatschappelijk willen. Is dat geen hoger algemeen belang dan het feit of ze gemotiveerd zijn, of het niet willen? Sorry, die tijd is voorbij. Dat hebben we al te lang gehoord. Sommige mensen uit de sector halen dat aan, dat ze niet gemotiveerd zijn en zo. Maar ja, ik denk dat ze nooit gemotiveerd zullen zijn, totdat de samenleving dat eist van de zedendelinquenten en hen zegt: nu nemen we u bij uw nekvel, en nu moet je en zul je dadertherapie volgen. Dan hebben ze geen keuze meer, en dan zullen ze het moeten volgen. Als we 37 procent minder slachtoffers maken, dan vind ik dat een beduidend hoog cijfer. Elk kind, elke mens die we daarmee kunnen redden, is er een. Geen gezever van ’niet gemotiveerd’ en si en la, want mijn geduld geraakt eerlijk gezegd stilaan op. Bon, dit stond niet in mijn voorbereiding, maar dat moest ik toch wel even meegeven.
Ik ga verder: ook geïnterneerden kiezen er zelf niet voor om een behandeling te krijgen, maar worden daartoe verplicht en de Forensische Psychiatrische Centra gaan er toch ook mee aan de slag. We zien dat buitenlands onderzoek aantoont dat dit ook wel helpt. Rechters kunnen nu ook een behandeling als voorwaarde stellen bij justitiabelen die voorwaarden krijgen buiten de gevangenis. Waarom zouden we dan geen verplichte behandeling kunnen opleggen in de gevangenis? Ik ben nog niemand tegengekomen die me daar een fatsoenlijk antwoord op geeft. Nog niemand. Het is een democratie onwaardig om dat niet te doen. Het enige wat daarvoor nodig is, is een wetswijziging op federaal niveau dat het behandelaanbod niet vrijwillig maar verplicht maakt. De randvoorwaarden om dat te kunnen uitvoeren, heb ik net aangehaald. Het wordt echt wel tijd dat we dat gaan doen. Ik ga dat ook niet blijven herhalen. Ik zit dat hier al twee jaar te zeggen, vanop deze stoel. Het federale niveau moet de wetgeving veranderen, en hup, vooruit! Mijn geduld geraakt echt stilaan op. Elke keer kom je dan opnieuw hetzelfde tegen in de kranten, en dan is iedereen weer heel kwaad en heel verontwaardigd: ‘hoe komt dat toch, dat dat niet is gebeurd?’ Ja, inderdaad, dan ben ik ook kwaad. Bon, dan moet je actie ondernemen. We kunnen niet blijven vragen hoe het komt dat dat niet is gebeurd, telkens we zoiets lezen in de krant. Ofwel stopt men daarmee, ofwel beslist men om dat te veranderen, maar niet al die tralala ondertussen.
Als we de behandeling verplicht maken, moeten we er uiteraard ook voor zorgen dat er genoeg aanbod is om aan die vraag tegemoet te komen. Het onderzoek bracht ook het huidige aanbod in kaart. Daaruit blijkt dat het aanbod wel degelijk een meerwaarde biedt, maar dat het nog veel te beperkt is.
Zo is er bijvoorbeeld lang niet in elke gevangenis een aanbod of voldoende aanbod en is het aanbod dat er wel is, overal verschillend. Er is dus nood aan een aanzienlijke uitbreiding van het aanbod in alle Vlaamse en Brusselse gevangenissen. Hoe we dit concreet gaan aanpakken, bekijk ik verder met mijn collega, minister Beke, maar ook met de federale collega’s van Justitie en Volksgezondheid, want in sommige gevallen is er gewoon een uitgebreider aanbod nodig binnen de Forensische Psychiatrische Centra. De resultaten van de studie zijn wel nog maar net binnen, dus nu gaan we dit samen met alle ministers grondig bestuderen en een plan van aanpak uitwerken.
Mijnheer Vandenhove heeft het ook nog over de opvolging van deze zedendelinquenten na detentie. Dat maakte geen onderdeel uit van dit onderzoek, maar is zeker wel een belangrijk aspect waar ik ook al mee aan de slag ben gegaan. Zo wordt er momenteel op mijn initiatief hard gewerkt aan de herwerking van het samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn de uitbreiding van het gespecialiseerd hulpaanbod binnen psychiatrische ziekenhuizen en instellingen voor personen met een handicap en betere samenwerking tussen de opdrachtgevers, de gespecialiseerde hulpverlening en de justitiehuizen. Ik heb daarom gevraagd aan federaal collega Vandenbroucke om ook deel uit te maken van het samenwerkingsakkoord rond zedendelinquenten, iets wat voordien niet het geval was, want ook binnen de residentiële hulpverlening, iets waar collega Vandenbroucke voor bevoegd is, zijn er tekorten en exclusiecriteria. Dit moet dus aangepakt worden.
Het is duidelijk dat de aanpak van seksueel geweld een verantwoordelijkheid is van ons allemaal en ik zal hierin blijvend het voortouw nemen. Ik wil alvast met de aanbevelingen aan de slag gaan en op die manier stapsgewijs de aanpak van zedenplegers verbeteren om nieuwe slachtoffers te vermijden. We hebben nog veel werk voor de boeg, en zoals dat in dit land gaat, is iedereen bevoegd en moeten we weer met iedereen gaan praten.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Voorzitter, minister, u bent niet de enige wier geduld stilaan opgeraakt met deze Federale Regering. We kunnen het er allemaal over eens zijn dat dergelijke delinquenten zowel tijdens als na hun straf correct, streng en van nabij moeten worden opgevolgd. U zegt terecht dat de aanpak in dit land veel beter kan en moet. Dergelijke opvolging is dan ook ontzettend belangrijk om deze individuen opnieuw te integreren in onze samenleving en om nieuwe slachtoffers te allen tijde te kunnen vermijden. Ieder goed initiatief dat hiertoe bijdraagt, zullen we dan ook ten volle steunen.
Wat betreft de verplichte behandeling van zedendelinquenten, is er natuurlijk een gebrek aan motivatie en zelfs weigering. Corrigeer mij als ik fout ben, maar als ik me niet vergis, heb ik geen antwoord gekregen op mijn vraag hoe dergelijke behandeling expliciet verplicht kan worden. Wat zou men moeten doen als een zedendelinquent weigert om aan de behandeling deel te nemen? Ik volg uw stelling van ‘gene zever’ volledig. Dat is volledig correct. Ik begrijp dat u dit pas wilt aanpakken als het zover is, maar gezien de ernst van de problematiek en de waarschijnlijkheid dat die weigeringen effectief zullen plaatsvinden, is het belangrijk om hier reeds op voorhand over na te denken.
Welke sancties zouden er verbonden zijn aan een weigering door een zedendelinquent?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerige antwoord. Therapie en daderbegeleiding zijn vanzelfsprekend ongelooflijk belangrijk. Dat geldt zowel binnen als buiten de gevangenis. Binnen de gevangenis kan er verplichte dadertherapie zijn, dat is belangrijk, het aanbod moet voldoende zijn, maar ook buiten de gevangenis. Er zijn zelfs gevallen bekend van daders die wel bereid zijn om buiten de gevangenis, zelfs al tijdens hun voorhechtenis, therapie te volgen, maar voor wie gewoon geen aanbod bestaat. We vinden dat allemaal stuitend. Dat kan gewoon niet.
We moeten dus echt zorgen voor voldoende aanbod, dat ook voldoende gedifferentieerd is, ook binnen de residentiële sector. Ik denk dat het goed is – u hebt er in uw antwoord ook naar verwezen – dat u ook federaal het departement Volksgezondheid erbij betrekt, want daar stokt het inderdaad heel vaak. We zien dat mensen er gewoon niet terechtkunnen en dat, zelfs als er een motivatie zou zijn, er ook geen verbetering kan zijn. Dat is heel stuitend, daar moeten zaken aan veranderen. U zegt dat het u wat tegenstaat dat u er met zoveel mensen over moet praten, maar het is toch belangrijk dat u het doet.
Punt twee: ongeacht het feit dat we allemaal onderschrijven hoe belangrijk die begeleiding is, weten we ook allemaal dat er wel een bepaald segment van daders is voor wie begeleiding geen oplossing biedt. We moeten zoeken naar diegenen voor wie het wel een oplossing is, maar er is toch altijd een segment voor wie ook dat niet zal helpen, daar mogen we niet blind voor zijn. Minister, mijn bijkomende vraag is dan ook: op welke manier wordt daar in de risicotaxatie toch rekening mee gehouden? Zodat we er toch voor zorgen dat zij in het vizier blijven en we hen niet zomaar, zonder verdere begeleiding of opvolging, vrij laten komen.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Minister, ik heb nog twee korte bedenkingen. U hebt immers uitgebreid geantwoord, en hebt dat ook al bij de collega’s gedaan.
Ten eerste gaat het probleem soms verder dan de samenwerking, want in het concrete geval waarop ik mijn vraag had gebaseerd, had het parket eigenlijk een terbeschikkingstelling van vijf jaar gevraagd voor de dader. De rechtbank is daar niet op ingegaan, dus in dat geval zit men echt met het onderscheid tussen de rechterlijke macht en, in ons geval, de wetgevende macht, of de uitvoerende macht. Dat is, denk ik, een eerste probleem.
Ten tweede: ik ben geen jurist, maar met mijn lange politieke carrière vrees ik ervoor dat, zelfs als we morgen een akkoord zouden krijgen met het federale niveau en de andere Vlaamse ministers, er toch iets zal opduiken, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, of iets bij het hof – ik weet niet welk – in Straatsburg. Bijvoorbeeld in het geval van deze persoon, dat is iemand die is veroordeeld, een straf heeft uitgezeten en is hervallen. Hoe zul je zo iemand verplichten? Zeker als de rechtbank voorgesteld heeft om hem ter beschikking te stellen, maar dat dan niet gebeurt. Dat is volgens mij rechterlijk gezien een tegenstelling.
Ik vind het fantastisch hoe u er gemotiveerd tegenaan gaat en ik steun u daarin, maar ik vrees dat u daar spijtig genoeg op het principe van de vrijheid van de burger zult stuiten. Ik heb dat in het verleden ook al meegemaakt met andere dossiers. Naast de klip te moeten nemen van het federale en Vlaamse niveau – inderdaad vooral federaal tussenkomen in uitspraken – denk ik dat het ook vooral een probleem kan zijn bij de hogere echelons, in het kader van de rechten van de mens of van de verdediging. Neen? Ik ben geen jurist, het was mijn gezond verstand.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Minister, natuurlijk krijgt u vanuit onze fractie alle steun om die daders, die zedendelinquenten aan te pakken. U hebt heel groot gelijk, het is ‘time to change’, wij steunen u daar volledig in. We moeten de recidive zo veel mogelijk proberen te vermijden en dat start al in de gevangenis, door die mensen verplicht een behandeling te laten ondergaan. U geeft het ook zelf aan: zedendelinquenten hebben na een behandeling 37 procent minder kans om te hervallen. Dat is al 37 procent, maar ik denk dat we constant moeten blijven kijken hoe we dat percentage naar boven kunnen krijgen, want zoals u daarnet ook al zei is ieder slachtoffer er een te veel.
U krijgt dus onze volle steun. Natuurlijk zijn er altijd bepaalde kritische stemmen, maar tegenover al die kritische stemmen zijn er ook heel wat ondersteunende stemmen. Als ik de verontwaardiging vanuit de samenleving zie, ben ik ervan overtuigd dat we die ondersteunende stemmen echt wel willen horen en die ook willen volgen. Dat doet u als minister, dat vind ik heel sterk. We verwachten ook dat een minister daarmee aan de slag gaat.
Er zijn al buurlanden, zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, die op die manier te werk gaan.
Laat ons die landen dan ook volgen, bekijken hoe zij het aanpakken en de goede voorbeelden volgen. Ik zou niet weten waarom we dat niet zouden doen. Ik verwacht van ministers, op welk niveau dan ook, dat zij daar compleet in meegaan. Er is altijd veel verontwaardiging, maar met verontwaardiging alleen zullen we het echt niet halen. We moeten dat voor de slachtoffers doen, namelijk zaken aanpakken, wel degelijk de wetgeving veranderen, in de gevangenis, maar ook de opvolging en terbeschikkingstelling zodat we de daders vanaf het begin van hun straf tot bij de opvolging bij hun nekvel grijpen en daar heel hard tegen optreden. Dat zijn we de slachtoffers echt verschuldigd. Als je met die mensen spreekt, hoor je dat het verschrikkelijk is. Dat moeten we absoluut doen. Minister, wij steunen u hier volledig in.
Minister Demir heeft het woord.
Mevrouw Blancquaert, bijkomende sancties die we daaraan zouden kunnen verbinden, moeten we natuurlijk bespreken met de federale partners. Dat zou bijvoorbeeld kunnen gaan over een weigering van een uitgangsvergunning bijvoorbeeld of andere zaken. We moeten met de federale partners bekijken hoe we dat doen als men dat toch zou weigeren. Als we daar terbeschikkingstelling aan koppelen, worden ze sowieso nog verder opgevolgd als ze buiten komen en kan die terbeschikkingstelling slechts worden opgegeven als men aan de voorwaarden voldoet.
De daders voor wie geen behandeling is, moeten worden opgesloten in de Forensische Psychiatrische Centra. Daar moet een risicotaxatie aan worden gekoppeld, zoals u eerder hebt gesteld. Er zijn altijd daders voor wie een behandeling niet volstaat. Als men het verplicht maakt, dan is het ook niet aan de rechter om daar nog een uitspraak over te doen. In het geval waar de heer Vandenhove naar verwees, had het parket dat gevraagd. De rechter is het parket daar niet in gevolgd. Maar als er een wetgeving is die dat bij zedendelinquenten sowieso voorziet, dan moet de rechter sowieso die wet volgen, of het parket dat vraagt of niet. Ik ben van mening dat het parlement de wetgevende macht is en wetgeving maakt. Als dat wordt voorzien, dan moet dat worden gevolgd door de rechters. Duitsland en het Verenigd Koninkrijk hebben zo een verplichting. Daar zijn op dit moment nog geen tegenspraken door het Hof van Justitie of welk arrest dan ook.
Wij volgen die thematiek al heel lang. Ook toen ik op het kabinet van het staatssecretariaat voor Gelijke Kansen zat, volgde ik het thema op. Het thema ligt mij zeer na aan het hart omdat ik zelf in mijn omgeving heel veel slachtoffers ken die ik een antwoord moet kunnen bieden. Ik denk niet dat er een Europees verdrag of wat dan ook in de weg staat. We moeten het nu gewoon doen en de wet veranderen. Dan is het aan de rechter om het toe te passen. Ik blijf het heel belangrijk vinden in geval van zedendelinquentie dat we hen kunnen blijven opvolgen. Wij weten dat ze ooit vrijkomen. Daarom is het heel belangrijk om in de gevangenis te beginnen met de dadertherapie. De dag dat ze vrijkomen, moeten we hen blijven volgen. Ik blijf erbij dat een kleine trigger soms kan volstaan voor zedendelinquenten om zich helaas te vergrijpen aan slachtoffers. Daarom ben ik zeer overtuigd van een verplichte terbeschikkingstelling. Ik vraag dat al twee jaar maar het is nog geen realiteit geworden. Iedereen hier is ook federaal aan zet. Ik weet dat bepaalde partijen voorstellen in het parlement hebben klaarliggen.
Ik vind dat daar geen enkel excuus mag zijn. Ik vind dat we ons nergens achter mogen verstoppen. We hebben het tot nu toe altijd gedaan zoals het nu is. We zien dat het eigenlijk al de hele tijd verkeerd loopt. Dus laten we het nu over een andere boeg gooien. Uit buitenlands onderzoek blijkt dat er daar betere cijfers zijn. Niets houdt ons tegen, laten we dat gewoon doen. Dan kunnen we hen vanuit Vlaanderen opvolgen eenmaal ze uit de gevangenis zijn.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Dat was klaar en duidelijk, minister. Ik heb daar niets aan toe te voegen.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Gezien het enthousiasme van de minister volstaat dit.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.