Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over hoogbegaafde en zeer makkelijk lerende kinderen
Vraag om uitleg over de faciliteiten voor hoogbegaafden
Vraag om uitleg over de maatregelen voor een snellere doorstroming van hoogbegaafde leerlingen
Verslag
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, op 28 maart kondigde u twee nieuwe maatregelen aan die vanaf het volgende schooljaar tegemoetkomen aan de specifieke uitdagingsnoden van hoogbegaafde of cognitief sterk functionerende leerlingen. De minimumleeftijd om aan het lager onderwijs te starten verdwijnt, behoudens toelating van de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB). In het middelbaar onderwijs kunnen scholieren vrijstellingen krijgen voor vakken die ze al onder de knie hebben. Zo kunnen ze tijd vrijmaken om zich verder te verdiepen en te verrijken in leerstof op hun niveau. Die beslissing wordt genomen door de klassenraad, zonder advies van het CLB.
In december kondigde u ook al aan dat de minimumleeftijd voor het getuigschrift lager onderwijs geschrapt werd. Samen met het project TALENT met de dertien voorbeeldscholen zijn dit allemaal tekenen dat u onze resolutie van 24 april 2019 betreffende de detectie, ondersteuning en begeleiding van zeer makkelijk lerende en uitzonderlijk hoogbegaafde leerlingen ter harte neemt. Deze voorbeeldscholen beamen trouwens dat verschillende vormen van differentiatie en verrijking voor heel wat hoogbegaafde leerlingen een grote meerwaarde zijn.
Ik heb enkele vragen over de vakvrijstellingen. Waarom wordt het CLB, in tegenstelling tot bij de vervroegde uitstap in het lager onderwijs, niet betrokken bij het toekennen van de vrijstellingen? Zullen er vormelijke en inhoudelijke voorwaarden gekoppeld worden aan deze beslissing, of krijgen de klassenraden hierin de volledige autonomie?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
De Vlaamse Regering keurde op vrijdag 25 maart het voorontwerp van decreet over diverse maatregelen voor het onderwijs, waarin onder andere enkele maatregelen voor hoogbegaafde leerlingen opgenomen zijn, voor een tweede keer principieel goed. Nu is het nog even wachten op het advies van de Raad van State, op de definitieve goedkeuring door de Vlaamse Regering en op de toelichting, bespreking en behandeling in het Vlaams Parlement.
Op maandag 28 maart werd bekend dat de minimumleeftijd om in het lager onderwijs te kunnen starten, verdwijnt. Vanaf 1 september 2022 krijgen hoogbegaafde of heel makkelijk lerende kinderen, mits toestemming van het CLB en de klassenraad, toegang tot het eerste leerjaar, ook al zijn ze nog geen 5 jaar.
In de versie van het voorontwerp dat de Vlaamse Regering eerder een eerste keer principieel heeft goedgekeurd, was al voorzien dat de minimumleeftijd van 8 jaar als voorwaarde voor een getuigschrift lager onderwijs zou verdwijnen. En voortaan is het ook een exclusieve bevoegdheid van de klassenraad om scholieren een vrijstelling te geven voor een of meerdere vakken in het secundair onderwijs. Er is geen advies van het CLB meer nodig.
Omtrent deze aanpassingen heb ik volgende vragen.
Minstens een van de maatregelen is een gevolg van de tussentijdse resultaten en conclusies uit het pilootproject rond hoogbegaafde en zeer makkelijk lerende kinderen, dat nu nog loopt. Kunnen deze tussentijdse conclusies ook openbaar gemaakt worden?
Voorziet u op korte termijn nog extra maatregelen voor deze groep leerlingen?
Er is geen CLB-advies meer nodig bij de beslissing rond eventuele vrijstellingen van een of meerdere vakken in het secundair onderwijs, maar de CLB’s blijven de scholen nog inspireren met het handelingsgericht diagnostisch protocol, dat gaat over cognitief sterk functioneren. Hoe worden de CLB’s verder betrokken bij het uittekenen van de aanbevelingen die voortvloeien uit het pilootproject? Worden er nog andere partners bij betrokken, zoals de ouders die zich ook verenigd hebben?
Hoe zult u scholen nog meer stimuleren om flexibele leertrajecten voor hoogbegaafde kinderen mogelijk te maken? En hoe zult u hen daarin ondersteunen?
De heer Danen heeft het woord.
Minister, u – of beter: uw regering – besliste recent dat hoogbegaafde of makkelijk lerende kinderen een aangepaste schoolloopbaan kunnen volgen. Scholieren van het secundair onderwijs zullen vrijstellingen kunnen krijgen voor een of meerdere vakken en jonge kinderen zullen, wanneer het hun past, de lagere school kunnen aanvatten. Een en ander zal niet zomaar kunnen gebeuren. Het CLB en de klassenraad spelen een cruciale rol. Mijn collega’s hebben net al aangegeven wat de modaliteiten ter zake zijn.
Mijn vraag voor u is simpel en nogal eenduidig. De intentie om hoogbegaafde leerlingen binnen het gewone onderwijs te laten functioneren, draagt ook onze voorkeur weg. Waarom kiest u ervoor om voor leerlingen met andere noden het tegenovergestelde te doen?
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Voorzitter, ik ga mijn inleiding overslaan, omdat die al omstandig door de andere collega’s is geschetst, en ga mij beperken tot mijn vragen.
Minister, dat u de minimumleeftijden schrapt die voor bepaalde leerlingen een hinderpaal vormen om verder tot leren te komen en ook als persoon te evolueren, is zeker een positieve zaak. Maar we moeten daarbij toch ook voorzichtig zijn, zeker met betrekking tot kleuters die als hoogbegaafd worden gediagnosticeerd, maar die eigenlijk nog altijd in volle ontwikkeling zijn en nog alle kanten op kunnen evolueren. Het is niet omdat het nu kan om al voor je vijfde naar het lager te vloeien, dat we daarom nu ook een meerderheid van die kinderen dat moeten laten doen. Velen hebben er toch belang bij om nog even bij hun leeftijdsgenoten te blijven zitten.
In de praktijk zullen de ouders daarin natuurlijk het best hun eigen kinderen kennen, maar er zijn ook ouders die eigenlijk zelf niet goed weten wat hoogbegaafdheid is en wat het voor hun kind inhoudt, zeker op die kleuterleeftijd, waar het leren nog minder schools is. Die ouders kunnen ook niet altijd inschatten welke optie nu de beste is. Het risico bestaat dan dat hun door de school wordt aangepraat om hun kind te laten doorstromen. Zal het CLB daarop toezien? Zal dus gegarandeerd worden dat de ouders voldoende geïnformeerd worden en dat zij altijd het laatste woord behouden?
In het secundair onderwijs is het, zoals gezegd, niet meer nodig om een CLB-advies in te winnen. In hoeverre waren de CLB’s daarbij vragende partij? Of hebben ze daar net reserves bij getoond?
Hoe zit het met de levensbeschouwelijke vakken? Worden die hier ook meegenomen? Kan men ook een vrijstelling voor die vakken krijgen vanwege die hoogbegaafdheid?
Naast te weinig uitdaging krijgen is een vaak gehoord probleem dat hoogbegaafde jongeren op school niet de juiste begeleiding krijgen. Deze genomen beslissingen moeten dan ook passen in een breder beleid rond hoogbegaafdheid, dat in deze regeerperiode wordt uitgebouwd. Veel ouders van hoogbegaafde kinderen stellen vast dat het onderwijzend personeel vaak nog altijd niet veel weet over de materie hoogbegaafdheid en dat er tal van misvattingen bestaan. Sommigen zeggen dat ze op de school echt het gevoel hebben dat ze tegen een muur aanlopen. Gezien de beperkte of ontbrekende kennis is dus ook aandacht voor hoogbegaafdheid in de basisopleidingen en in de nascholingen nodig, en natuurlijk ook middelen om materialen aan te kopen, personeel te kunnen inzetten en waar nodig experts te betrekken.
U hebt daartoe proefprojecten rond hoogbegaafdheid opgezet, waar mevrouw Vandromme net naar verwees. Dertien voorbeeldscholen en een expertisecentrum kregen middelen voor de versterking van de begeleiding van hoogbegaafde leerlingen. Fase 1 daarvan, de kennismaking en netwerkvorming onder elkaar en binnen kleinere werkgroepen, is normaal gezien afgerond. Fase 2, het verspreiden van de opgedane kennis en de expertise naar andere scholen, zou tijdens dit schooljaar gebeuren. Wat is de stand van zaken daarvan?
Hoogbegaafdheid komt ook weinig aan bod in onze lerarenopleidingen. U hebt verschillende projecten lopen om de lerarenopleiding te versterken. Komt een betere kennis rond hoogbegaafdheid ook aan bod binnen die projecten? Indien ja, kunnen we verwachten dat hoogbegaafdheid binnen afzienbare tijd uitgebreider dan nu vervat zal zitten in het curriculum van de lerarenopleidingen?
Welke andere initiatieven zult u in dit kader nog nemen?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik dank u. Indien u het mij toestaat, formuleer ik een gezamenlijk antwoord, eerder dan een punctueel.
De decretale maatregelen die we hebben genomen, zijn op toch vrij korte termijn zowat ‘quick wins’, onderzoeksresultaten en bevindingen die zijn voortgekomen uit onze projecten rond hoogbegaafdheid. Maar naast die maatregelen bereiden we nog een maatregel voor via het nieuwe organisatiebesluit voor het secundair onderwijs. Het gaat over de mogelijkheid tot versnelling in het secundair onderwijs. Dat zit nog in de pijplijn.
Zoals gezegd, kwamen deze regelgevende initiatieven vrij snel als resultaten naar voren tijdens het eerste projectjaar. We hebben er dan ook niet voor gekozen om te wachten tot wanneer het project volledig zou zijn beëindigd om die al te realiseren. Op het einde van het project, in het najaar van 2022, verwachten we nog extra aanbevelingen. Het is hiermee dus niet gedaan. Het expertisecentrum zal nog extra aanbevelingen formuleren, net zoals de ankerscholen. En we bekijken ook opnieuw welke regelgevende aanpassingen dan nog nodig zijn voor deze doelgroep.
Bij afloop van het project verwachten we, naast die aanbevelingen rond regelgevende initiatieven, ook aanbevelingen over hoe we verder werk kunnen maken van een beleid en praktijk voor die cognitief sterke leerlingen. Er is al heel wat informatie beschikbaar en we bekijken ook hoe we die duurzaam en breed ter beschikking kunnen stellen van alle scholen en diverse stakeholders. De professionaliseringsnoden lenigen bij diverse stakeholders, waaronder – niet onbelangrijk – de lerarenopleidingen en de pedagogische begeleidingsdiensten, zal daar zeker deel van moeten uitmaken. Nu al hebben we er in de stuurgroep van het project bij de scholen op aangedrongen om ook hun eigen pedagogische begeleidingsdiensten en de CLB-medewerkers te betrekken bij de voortgang van het project.
Inhoudelijk en praktijkgericht zijn er vanuit het project al wel wat materialen voorhanden die inzetbaar zijn in de klas. Het is de bedoeling van dat project om die goede praktijken breed te kunnen verspreiden. Je merkt dat dat ook wel werkt: scholen assisteren en inspireren elkaar. Alleszins in dit project werkt dat. We krijgen heel wat positieve reacties van de scholen die deelnemen aan dat netwerk.
Ik verwijs trouwens graag naar www.projecttalent.be, waar heel concrete voorbeeldpraktijken worden toegelicht, zowel voor kleuteronderwijs, lager onderwijs als secundair onderwijs.
Er waren gedetailleerde vragen over de specifieke maatregelen.
Ten eerste, over de vakvrijstellingen: de beoordeling of een leerling in voldoende mate de leerstof beheerst om te worden vrijgesteld van een vak, is een beoordeling waarvoor we het vertrouwen geven aan de klassenraad, zonder dat we daar heel veel administratieve voorwaarden of verantwoordingsplicht aan koppelen, dus zonder vormelijke of inhoudelijke voorwaarden.
Wat betreft de rol van het CLB, moeten we wel goed afwegen wat daar de meerwaarde is. Het mag niet net de werking van het CLB afremmen door hen verplichte adviezen te laten uitbrengen, met mogelijk alle discussie van dien. De koepelorganisaties van de CLB’s pleiten ook voor zuinigheid op dat vlak. In het kader van het afwegen van vakvrijstellingen stellen we toch vast dat het CLB verder af staat van de dagelijkse didactische praktijk en dat een advies in dezen niet altijd een meerwaarde kan betekenen. Dat belet niet dat er altijd om advies kan worden gevraagd. Maar als je een advies zou verplichten, zou je de procedure verzwaren en bezwaren. Dat zou ik dus niet doen. Maar het CLB kan, als de klassenraad dat nodig acht, een advies verstrekken.
Welke vakken in aanmerking komen voor een vrijstelling en welke niet, is niet bepaald. Ook daar vertrouwen we op de wijsheid van de klassenraad. In het lager onderwijs kan een ouder in het officieel onderwijs enkel maar een vrijstelling krijgen voor een levensbeschouwelijk vak als de ouders op basis van hun religieuze of morele overtuiging bezwaren hebben tegen het volgen van een van die aangeboden cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer. Er is dus geen mogelijkheid tot vrijstelling voor hoogbegaafden in het lager onderwijs. Voor het vrij onderwijs hebben we geen regeling inzake vrijstellingen voor levensbeschouwelijke vakken.
Ten tweede, de vervroegde instap in het lager onderwijs: ook daar hebben we er vertrouwen in dat ze in scholen en klassenraden daarover met ouders in gesprek gaan en samen met het CLB de juiste beslissingen nemen voor het kind. Het is niet mijn verwachting noch de bedoeling dat deze maatregel aanleiding zal geven tot een meerderheid van kleuters die versneld naar het lager onderwijs zullen overgaan. Ik ben er geen expert in, maar er zijn twee aspecten: er is hoogbegaafdheid, intellectuele rijpheid, maar er is ook zoiets als sociale, mentale rijpheid. Ook dat moet je natuurlijk in rekening brengen. De vraag is niet alleen of een kind verstandig genoeg is om die stap te zetten, maar ook of het kind voldoende mentaal weerbaar is om die stap te zetten. Het blijft toch nog altijd een kleutertje dat naar de grote school gaat.
Ik verwijs ook graag naar de regelgevende mogelijkheden voor leerlingen met andere specifieke onderwijsbehoeften. Daar zijn momenteel al mogelijkheden voor individueel aangepaste curricula (IAC’s) in het gewoon onderwijs. Én we investeren natuurlijk ook sterk in het ondersteuningsmodel. Maar u weet dat dat voorwerp is van revisie, in het kader van de vervanging van het M-decreet door het Leersteundecreet. Daarover zullen we elkaar nog spreken. Maar ook dat zit daarin vervat. We hebben daarbij de bedoeling om alle leerlingen, ongeacht hun noden, maar dan wel op een pragmatische en realistische manier, met een keuze voor gewoon onderwijs als het mogelijk is, en buitengewoon onderwijs als het nodig is, op de juiste plek te laten terechtkomen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. Ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om te zeggen dat ik het toch wel heel fijn vind dat we deze vraag met vier collega's stellen. Hoogbegaafdheid staat de laatste jaren meer op de agenda van verschillende fracties, en uiteraard ook op de uwe, minister. En ik ben daar echt wel heel blij mee.
Door verschillende scholen te bezoeken, ook in het kader van het project, merk ik echt dat die leerlingen al heel lang op hun honger zitten. De problematiek die zich daar soms rond ontwikkelt, is heel lang onder de radar gebleven. Men heeft daar heel lang geen oog voor gehad. Het is dan ook heel fijn voor deze kinderen en voor hun ouders dat hier zoveel aandacht naar gaat en dat we hier nog steeds in vorderen en evolueren.
Dank ook aan de collega's en zeker aan u, minister, voor het project TALENT. Ook als u minister was geweest van een andere partij, had ik u in dezen echt proficiat gewenst. Want ook het concept van de lerende netwerken werkt echt. U hebt het zelf ook al aangehaald. Scholen geven echter aan dat ze heel veel leren van elkaar, dat het heel verrijkend is om met elkaar in discussie te kunnen gaan binnen dat lerend netwerk. Daardoor denk ik dat er misschien ook in andere dossiers, bijvoorbeeld in die brede basiszorg en de verhoogde zorg, binnen zo'n systeem van lerende netwerken kan worden gewerkt. Want er zijn ook heel grote verschillen in scholen op dat vlak. En scholen kunnen echt wel veel van elkaar leren. Dit zeg ik even terzijde.
Minister, ik ben ook heel tevreden dat u hebt aangekaart dat de CLB’s en de pedagogische begeleidingsdiensten in een volgende ronde van het project wat meer zullen worden betrokken. In het decreet Leersteun wordt aangehaald dat hoogbegaafden een vorm van ondersteuning moeten kunnen krijgen. Daarvoor wordt dan gekeken naar de mensen van de ondersteuningsnetwerken, naar de mensen van de CLB's en de pedagogische begeleiding. En dan moeten zij natuurlijk ook een bepaalde expertise ontwikkelen. Het is heel fijn om te horen dat zij in een volgende ronde mogelijk worden meegenomen.
Ik wil het ook hebben over het vertrouwen naar de klassenraad met betrekking tot de vrijstelling. We hebben het daarnet over de planlast gehad. U haalt terecht aan dat als het geen meerwaarde is, het ook niet nodig is om het CLB te betrekken, tenzij die nood er zou zijn en dat dat dan zonder veel administratie kan worden beslist. Dat lijkt mij een mooi voorbeeld van hoe we planlast kunnen vermijden.
Minister, u neemt nu een aantal maatregelen, maar het project loopt nog en er zullen misschien nog voorstellen komen. Ik hoor u zeggen dat er ook wordt gekeken naar de mogelijkheid tot versnelling in het secundair onderwijs. Die zaken zitten in de pijplijn. Mag ik uit uw antwoord afleiden dat de zaken die nu nog in de pijplijn zitten, zullen worden verwezenlijkt na de effectieve evaluatie van het project? Of komen die zaken er op een andere manier? Hoe plant u de timing hieromtrent?
Ten slotte wil ik nog een laatste element aanhalen. Collega Danen, u zegt het misschien een beetje met opzet. U suggereert dat u het heel fijn vindt dat we de hoogbegaafde leerling zoveel mogelijk binnen ons gewoon onderwijs willen houden. (Opmerkingen van Johan Danen)
Ja, uiteraard. Maar u zegt ook dat we het omgekeerde doen met leerlingen met andere behoeften. En dat vind ik toch wat kort door de bocht. (Opmerkingen van Johan Danen)
Jawel, dat willen wij ook.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel. Heel veel elementen van mijn tussenkomst overlappen met wat de vorige collega heeft gezegd. Ik zal uw vraag dus inwilligen, voorzitter, en kort zijn.
De lerende netwerken lijken mij heel interessant, net als het feit dat CLB's, ondersteuningsnetwerk en pedagogische begeleidingsdiensten worden betrokken. Ik ga ermee akkoord dat dat hen niet mag afremmen, maar ik merk wel dat ze, wanneer ze zelf ervaringen hebben met goede voorbeelden, het ook gemakkelijker meenemen en delen met andere scholen. Hoe kunnen we hen vanuit de CLB's en de pedagogische begeleidingsdiensten betrekken? Maar ik hoor dat het wordt meegenomen. Uit eigen ervaring weet ik dat er al heel veel mogelijk is. Eigenlijk moeten we de scholen enkel oproepen om aan de slag te gaan met de mogelijkheden die er nu zijn. Maar ik hou van lerende netwerken en wilde net dezelfde vraag stellen als de collega: zijn er nog andere zaken die we kunnen meenemen in de lerende netwerken?
Minister, als Vlaams Parlement, als commissie, willen we zelf ook een lerend netwerk zijn. We zijn dan ook benieuwd naar de tussentijdse resultaten van het project TALENT. Als er een ontwerp van decreet naar dit parlement komt en u baseert zich op de tussentijdse resultaten, dan vind ik dat die misschien ook wel voor ons beschikbaar moeten zijn. Kunt u daar nog een antwoord op geven?
De heer Danen heeft het woord.
Als het gaat over hoogbegaafden, denk ik dat we met de verschillende partijen doorgaans inderdaad op dezelfde lijn zitten. Met de dingen die gezegd werden door de verschillende fracties en door u, minister, kan men het doorgaans enkel eens zijn, denk ik. Adviezen om de adviezen hebben weinig zijn, lerende netwerken zijn altijd nuttig en scholen kunnen zeker van elkaar leren. Ik denk dat een aantal kinderen en ouders inderdaad tegen bepaalde problemen aanliepen en dat die met deze maatregelen voor een stuk worden opgelost.
Ik wil natuurlijk ook wel waarschuwen dat een kind natuurlijk niet alleen zijn of haar intelligentie is; een kind is meer dan dat alleen, maar daar hebben ook collega’s al naar verwezen. Daarom vind ik het ook wel goed dat het CLB mee betrokken wordt bij het bepalen wanneer kinderen wel het lager onderwijs kunnen aanvangen. Ik denk dat dat een hele goede zaak is, omdat dat het toch wel iets is dat completer moet worden bekeken.
Dan ga ik misschien nog verder op mijn vraag. Ik stel vast dat u hoogbegaafde leerlingen maximaal in het gewone onderwijs wilt onderbrengen, mits ondersteuning, en dat steun ik. Daar kunnen we alleen maar achter staan, maar ik hoop dat dat voorbeeld ook kan worden doorgetrokken in het nieuwe Leersteundecreet.
Dat is wat ik daarover wilde zeggen op dit moment, maar we komen elkaar zeker nog tegen op dat vlak.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Ik maak me een beetje zorgen over de vrijstellingen in het secundair onderwijs. Minister, lopen we hier niet het risico dat we grote scheeftrekkingen zullen krijgen, zeker bij vakken waarbij de kennis- en competentieopbouw, en dus het curriculum, niet cumulatief gebeuren? Niet zoals bij wiskunde of fysica bijvoorbeeld, maar bij vakken waar dat eerder thematisch gebeurt, zoals geschiedenis of Nederlands. Ik kan me bijvoorbeeld voorstellen dat een 13-jarige die alle facetten van de Atheense democratie in de klassieke oudheid volledig zelfstandig kan verwerken op ultrakorte tijd, dat ook snel kan met betrekking tot de Koude Oorlog. Maar er is ook het omgekeerde, zoals wiskundige bollebozen die op 13 jaar al kunnen werken met imaginaire getallen, maar wier taalvaardigheid dan bijvoorbeeld te wensen overlaat. Hoogbegaafden zijn niet alleen meer dan enkel hun verstand, ze zijn ook niet per se in alle vakdomeinen even sterk.
Sommige mensen stellen ook dat de slinger te ver kan doorslaan, bijvoorbeeld als men op school zit met een tiental hoogbegaafde leerlingen. Zij hebben dan allemaal hun eigen individueel programma en zijn dus eigenlijk in geen enkele klas echt thuis. Echt bij een klas horen heeft uiteraard ook sociale en cognitieve voordelen. Ik denk daarbij aan de uitspraken van professor Van den Broeck, die ook vaak kanttekeningen maakt bij de hyperdifferentiëring en verregaande individualisering in het onderwijs, en ook vraagt om meer aandacht voor – of zelfs een herwaardering van – het klassikale leren.
Minister Weyts heeft het woord.
Voor de aanpak van dat lerend netwerk moet ook in ogenschouw worden genomen dat we er gemiddeld van uitgaan dat 1 school ook een 20-tal andere scholen opneemt in een netwerk. Er zijn 12 voorbeeld- of ankerscholen, vermits 1 school gestopt is, dus dat wil zeggen dat we onmiddellijk ook al een bereik hebben van 200 tot 250 scholen. Er is daar toch al een zekere kritische massa.
Wat de volgende stappen betreft: de stap die nog in de pijplijn zit, is het mogelijk maken of faciliteren van de versnelling in het secundair onderwijs, want nu zijn daar wel wat beperkingen.
Dan spring ik naar de bezwaren die mevrouw Beckers maakt: het is natuurlijk het ene of het andere. Als we vertrouwen geven aan de klassenraad, dan heeft die ook de mogelijkheid om zich tot het CLB te richten, maar vanzelfsprekend neemt die ook notie van de volgtijdelijkheid. Ik denk dat u dat bedoelt. Kennis die voortbouwt op vroegere kennis neemt men natuurlijk ook wel in ogenschouw. Opnieuw, voor alle duidelijkheid, het zullen uitzonderlijke situaties zijn, dat zal niet bij de vleet worden toegekend. Het zijn uitzonderingen, en gelukkig maar. Het is goed dat dat ook zo blijft, maar we willen niet dat hoogbegaafden in een keurslijf worden gedwongen dat hun niet past en dat een heel contraproductief effect heeft. Ook hen willen we blijven prikkelen, zodat ze ook graag naar school gaan.
Wat betreft de vraag naar tussentijdse rapportering is het zo dat we tot deze beleidsmaatregel zijn gekomen op grond van de bevindingen die scholen in verschillende vormen en gedaanten hebben overgemaakt. Op grond van die ervaring denkt men, ook de stuurgroep, dat het alvast zinvol is om deze maatregelen te nemen. Een echt formele tussentijdse rapportering heb ik niet, maar we hebben wel een consensus over deze maatregel, vergis u niet.
Dat wil dus zeggen dat we de versnelling in het secundair zeker zullen doen. Dat zit al in de pijplijn. Ik denk niet dat er verdere maatregelen zullen zijn, want het project loopt uiteindelijk af. Veel tijd zullen we daar niet meer winnen. In het najaar wil ik echter wel bekijken welke extra aanbevelingen we kunnen doen, want dan loopt het project eigenlijk af. Dan kunnen we zien wat we hebben geleerd, om het zoals Piet Huysentruyt te zeggen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik zal helaas geen antwoord meer krijgen van de minister. Ik had eigenlijk uit het vorige antwoord begrepen dat er nog een vervolgjaar komt, maar ik hoor u nu zeggen dat het project afloopt. Ik had begrepen dat het CLB en de pedagogische begeleiding nader betrokken zouden worden en dat er een vervolgjaar zou komen. Komt dat vervolg er werkelijk of krijgt het een andere vorm? Of komen er in de toekomst structurele middelen, zodat alles wat verworven is met dit project zeker niet verloren gaat? Maar misschien bent u blij dat u geen antwoord meer mag geven. (Opmerkingen van minister Ben Weyts)
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dan hebben we voer voor volgende vragen.
We kijken in elk geval uit naar de conclusies, waar misschien niet echt een consensus over te vinden was, maar in een volgend rapport kunnen misschien wel aanbevelingen komen. We volgen het verder op.
De heer Danen heeft het woord.
Zoals het met veel dingen in het onderwijs gaat, is het goed om deze maatregel van tijd tot tijd te evalueren, en misschien redelijk snel, misschien al na één jaar, om bij te sturen waar nodig. Ik denk dat dat in het bijzonder nodig is voor deze groep kinderen, die op hun manier ook wel kwetsbaar zijn. Het is belangrijk om fouten die gemaakt worden niet te herhalen, omdat er niet tijdig geëvalueerd wordt.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Zoals met alles in het leven, minister, is evenwicht hier belangrijk. Er moet altijd een evenwichtige keuze gemaakt kunnen worden. Alle betrokkenen – leerling, ouders, leraren, school, begeleidend CLB – en alle parameters moeten worden bekeken, of dat nu cognitief of sociaal of emotioneel is. Alles moet goed worden afgewogen, anders lopen we het risico dat kinderen op te jonge leeftijd te snel doorstromen en later een weerslag krijgen.
Minister, ik wil er wel op hameren dat we uw maatregelen zeker en vast positief vinden.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.