Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, de vastgoedmarkt is oververhit. Dat weten we allemaal. Dit laat zich ook voelen bij de studenten, vooral bij de studenten die op zoek zijn naar een studentenkot. Recent onderzoek van Mpiris leert ons dat bijvoorbeeld in Brussel 40 procent van de studenten aangeeft maar moeilijk studentenhuisvesting te vinden. Een betaalbare woonoplossing blijft voor de bevraagde studenten de eerste prioriteit. 43 procent van de pendelstudenten gaf aan dat ze eigenlijk liever op kot zouden gaan. 25 procent van de studenten geeft aan dat de prijs-kwaliteitsverhouding scheefzit.
Studenten zijn zoals iedereen en passen zich aan aan de marktomstandigheden en leggen vaak bij een eerste bezoek een studentenkamer vast, om zeker over een kot te beschikken. Volgens Kotkompas beslist 70 procent al na drie bezoeken. Door de hoge prijzen moet de kwaliteit vaak inboeten. Via een label of conformiteitsattest proberen studentensteden de kwaliteit te bewaken, al zijn veel woongelegenheden nog niet gescreend.
Studentenhomes zijn meestal een stuk betaalbaarder dan een studio of kot, maar ze zijn slechts beperkt beschikbaar. Vandaar dat bijvoorbeeld aan de UGent de wachtlijst met 30 procent groeide op één jaar tijd.
We lazen in de paasvakantie dat een immomakelaar in Gent zei dat er op dit moment bij een kijkbezoek aan een kot soms al wachtrijen zijn van 50 kandidaat-huurders. Onderzoek leert ons ook dat in Gent 10.000 studenten – of bijna een kwart – minstens 3700 wooneenheden van de private markt innemen. Eerder besliste het Gentse stadsbestuur, net als dat van Leuven, om cohousing te verbieden, zodat de eengezinswoningen voor gezinnen beschikbaar blijven. Maar we kennen de realiteit: het blijft bestaan. Ook hieruit blijkt de nood aan een groter aanbod voor studenten.
In Apache herhaalt de Gentse rector zijn oproep naar een Vlaams gezamenlijk plan van aanpak. Ook de Leuvense schepen Lies Corneillie doet dit, en afgelopen vakantie deed de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) dat ook.
We hebben het daar al over gehad in de commissie. In december gaf u in deze commissie aan, minister, dat u, samen met collega Diependaele, de lokale besturen en onderwijsinstellingen bij deze problemen zoveel mogelijk wilt ondersteunen. U zou dit aankaarten en opvolgen op het Overlegplatform Private Huur – Studentenhuisvesting.
Ziet u mogelijkheden om het aanbod van instellingsgebonden studentenhuisvesting verder op te trekken? Wat is hierbij het plan van aanpak?
Welke elementen neemt u mee uit het Overlegplatform Private Huur – Studentenhuisvesting, zodat betaalbaarheid opgevolgd en voldoende gegarandeerd blijft?
Welke stappen zijn ondertussen door het Vlaamse beleid al gezet om via betaalbare studentenhuisvesting de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te verzekeren en de mobiliteitsimpact te beperken?
Het recht op wonen is ingeschreven in onze Vlaamse Codex Wonen, het recht op een studentenwoning niet. Ziet u hier nood toe? En zo ja, zult u hierover overleggen met uw collega Diependaele? Zult u stappen ondernemen om het aanbod voldoende groot te maken?
Minister Weyts heeft het woord.
Zoals u zegt, heb ik eind vorig jaar al gelijkaardige vragen beantwoord in deze commissie. Het is op zich een huisvestingsprobleem met mogelijke consequenties voor Onderwijs. Als minister van Onderwijs kan ik het aanbodbeleid inzake studentenhuisvesting niet aansturen. Dat ligt in de relatie tussen de lokale besturen en de hogeronderwijsinstellingen, en dat lijkt mij ook de juiste plek te zijn. Zij hebben het beste zicht op de noden en mogelijkheden. Zij zijn geen vragende partij om de coördinatie of aansturing van het aanbod inzake studentenhuisvesting op het Vlaamse niveau te brengen. Vanuit Vlaanderen willen we wel flankeren en ondersteunen waar mogelijk.
Ik had wel overleg met minister Diependaele over huisvesting. Hij heeft dat opgenomen en gaf recent nog een stand van zaken in de commissie Wonen. Hij heeft een wetenschappelijk onderzoek laten uitvoeren door het Steunpunt Wonen, en zal nu een vervolgonderzoek op het eerste algemene verkennend onderzoek over studentenhuisvesting laten uitvoeren. Het Steunpunt Wonen bereidt samen met de administratie van minister Diependaele een concreet onderzoeksvoorstel voor inzake het aanbodbeleid op het vlak van studentenhuisvesting. Binnen dat onderzoek zal er aandacht zijn voor de diversiteit en het aanbod van de studentenhuisvesting en de betaalbaarheid en toegankelijkheid voor de studenten. Een element dat werd aangedragen vanuit het veld – ik weet niet of dat een Vlaanderenbrede vaststelling was –, was dat er in sommige studentensteden een ‘top-notch’ aanbod is, dus een degelijk aanbod voor iets meer kapitaalkrachtigen. Het basisaanbod ontbreekt wel wat. Daar zitten de manco’s. Opnieuw, ik weet niet of ik deze uitspraak kan doen over alle studentensteden dan wel of het over één stad ging.
Rekening houdend met de lokale context, is het de bedoeling dat de instellingen aan de slag gaan met het wetenschappelijk onderzoek. Ze ontvangen vanuit Onderwijs subsidies via hun studentenvoorzieningen om initiatieven te nemen op het vlak van huisvesting. Jaarlijks geef ik hun ook middelen voor investeringen in infrastructuur, zowel voor de hogescholen als voor de universiteiten. In totaal gaat het over meer dan 60 miljoen euro. Ik kijk straks eens of ik de juiste cijfers heb. Daarnaast is er ondersteuning van de studentenvoorzieningen, waar we in de afgelopen periode extra inspanningen voor hebben gedaan.
Het is natuurlijk aan de instellingen om, gegeven hun specifieke context, ook daarmee hun beleid zelf vorm te geven. Dat is niet in detail gelibelleerd. Zij hebben een grote mate van autonomie. Zij kunnen die middelen ook gebruiken om samenwerkingsverbanden op te zetten, bijvoorbeeld met de private sector.
Ik weet niet of een recht op een studentenwoning inschrijven in de codex – niet in mijn codex, maar in de andere codex – op zich veel zoden aan de dijk brengt. Je kunt dat inschrijven als algemeen principe, maar daarmee staan die koten er nog niet. Wat betekent dat dan? Wat vloeit daaruit voort? Dat eenieder zo een recht heeft om welke woning dan ook maar te gaan opeisen in functie van studentenhuisvesting? Ik laat die oefening over aan mijn collega van Wonen, die toch het best geplaatst is om het overzicht en de evenwichten te bewaren. Want ook in die discussie moet je opletten voor een waterbedeffect, waarbij je misschien iets doet voor de ene, maar dan tekorten gaat creëren voor andere doelgroepen. Daar moet je ook rekening mee houden. Maar het is in eerste instantie vooral een debat voor in de commissie Wonen.
De heer Warnez heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik begrijp dat u verwijst naar de rol van de lokale besturen en de instellingen. Dat klopt ook wel, maar we hebben vanuit Vlaanderen uiteraard heel wat tools in handen om die steden leefbaar te maken en de studenten ook kansen te geven om er te wonen en te leven.
Ik begrijp dat er nu een initiatief komt op basis van onderzoek, maar ik geloof ook wel echt dat het zinvol is om de koppen bij elkaar te steken richting dat gezamenlijke plan waar Vlaanderen een rol in speelt. Want het gaat niet alleen over Wonen en Onderwijs, maar ook over Omgeving en zelfs over Mobiliteit. Collega Veys, als we in onze eigen provincie naar Kortrijk kijken, zien we dat VIVES en de KU Leuven samen zitten op één plaats. Maar die plaats op ‘t Hoge is niet bereikbaar. Er is daar geen mobiliteit naartoe. Er zijn pistes rond een trambus, maar die komt ook maar niet van de grond. Ook dat is bijvoorbeeld iets wat belangrijk is. Als je de studenten van het centrum van de stad naar studentenkoten wilt brengen, gaat daar ook mobiliteit naartoe moeten zijn, zoals in Gent bijvoorbeeld op Flanders Expo.
Het idee rond dat gezamenlijke plan is dat er plekken gecreëerd moeten worden, een soort studentendorpen zelfs, die bereikbaar en leefbaar zijn, zodat de problematiek wat uit de binnenstad wegblijft. Betekent dat dat er dan een plan uit die initiatieven komt? Of betekent dat dat er niet specifiek iets vanuit u en uw collega's naar voren komt?
De heer Veys heeft het woord.
De prijzen van studentenkoten stijgen inderdaad astronomisch. Ik weet dat je niet als maatstaf mag nemen wat je zelf vroeger betaalde, maar ik doe dat toch. Dat heeft een groot gevolg. Dat is ook geen verrassing, want we spreken al sinds 2016 over de wooncrisis op het onderste segment van de huurmarkt. Het woonbeleid kent inderdaad per definitie waterbedeffecten. Een pand is een pand. En dat heeft altijd zijn effecten. Bijvoorbeeld de discussie over de gezinswoningen die niet mogen worden aangewend voor cohousing, was in mijn studententijd ook al een discussie in Gent.
Ik sluit me graag aan bij de oproep van collega Warnez om naar een gezamenlijke strategie te gaan. Mocht ik enkel maar opportunistisch zijn, zou het een goede zaak zijn dat het in Gent en Leuven duurder wordt, want dan komen er meer studenten naar Kortrijk. Maar je merkt wel aan de hogeronderwijsinstellingen dat er wat spreiding aan het opkomen is. Ik hoorde deze week ook dat Aalst serieus toeneemt als studentenstad. Als ik me niet vergis, zitten, behalve in Geel, de meeste hogeronderwijsinstellingen ook allemaal in centrumsteden.
Hebt u dit ook al met minister Somers besproken, die bevoegd is voor de lokale besturen? Ik denk dat het interessant kan zijn om ook binnen de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) eens te horen hoe men naar die problematiek kijkt.
U sprak over de studentenvoorzieningen. Via die weg komen er subsidies, maar ook investeringsmiddelen en infrastructuur. Wordt in dat onderzoek meegenomen of die nog voldoende zijn? We zitten natuurlijk met een markt die bijzonder evolueert. Is men nog competitief genoeg? Ik zie immers in heel veel centrumsteden dat er moet worden samengewerkt met bouwpromotoren, die toch heel vaak een andere ratio volgen als het gaat om het bouwen. Ik wil met de Vooruitfractie toch wel benadrukken dat wij hier een overheidstaak zien om betaalbaar wonen te voorzien, temeer omdat de markt daar gewoonweg niet voor zorgt.
Ik heb dus twee bijkomende vragen. Wordt het budget meegenomen in dat onderzoek? En hebt u al overleg gehad of plant u overleg met minister Somers, bevoegd voor de lokale besturen?
Minister Weyts heeft het woord.
Er is inderdaad een grotere spreiding. De studentenstromen gaan niet meer naar de klassieke studentensteden. Op zich is dat een goede zaak, omdat dat te maken heeft met toenemende specialismen en verschillende opleidingen. Niet iedereen moet alle opleidingen aanbieden. Ik haal er zomaar iets uit: exergaming, om in uw provincie te blijven. Men gaat daarvoor naar Brugge, omdat het daar een specifieke nicheopleiding is. Dat is een goede zaak.
Maar dat brengt inderdaad wel wat consequenties met zich mee. Want in een stad als Brugge zullen de woonprijzen ongetwijfeld ook heel hoog zijn. Het is dan wel weer goed dat de inplanting meer buiten het centrum ligt.
In heel deze problematiek wordt de leiding uiteraard genomen door de minister van Wonen. Zowel vanuit de lokale besturen als vanuit Onderwijs is er een bereidheid om te faciliteren, mee te spreken en desgevallend als intermediair op te treden ten aanzien van de hogeronderwijsinstellingen. Maar ik heb begrepen dat men daar de rol heeft opgenomen. Minister Diependaele heeft laten weten dat we op grond van dat wetenschappelijke onderzoek en van de resultaten aan de slag kunnen gaan. We kunnen dan regionaal differentiëren afhankelijk van de noden en wensen.
Ik heb het ondertussen eens opgezocht en ik zat er niet ver naast: het gaat om 67 miljoen euro investeringsmiddelen voor hogescholen en universiteiten en 55 miljoen euro middelen voor studentenvoorzieningen. Maar dat is uiteraard slechts zijdelingse ondersteuning. We kijken ook wel uit en blijven bereid om ter zake assistentie te verlenen en de minister bevoegd voor de huisvesting bij te staan bij de initiatieven die hij voorziet.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw initiatief en uw bereidwilligheid. We zullen dat thema verder opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.