Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het geneesmiddelengebruik bij 75-plussers
Verslag
De heer Vandenhove heeft het woord.
Enkele weken geleden stelden de Socialistische Mutualiteiten een studie voor waarin nog maar eens bevestigd wordt dat het medicatiegebruik door 75-plussers erg hoog ligt. U kunt zeggen dat u die medicatie niet voorschrijft maar de dokters en dat dit een federale bevoegdheid is, maar het is opvallend dat ook in de woonzorgcentra het gebruik zeer hoog ligt. In vergelijking met de gemiddelde senior of bejaarde ligt het gebruik van geneesmiddelen daar hoger. Het is vooral daarop dat mijn vraag focust. Uiteraard moeten we proberen om het gebruik in het algemeen te beperken, maar zeker en vast in woonzorgcentra, omdat we daar een impact op hebben. Voor mensen die thuis verblijven, behoeft dat een individuele motivatie of overtuiging. De studie pleit voor meer evidencebased voorschrijfgedrag, meer gegevensdeling en meer samenwerking met de apothekers. Ook een tijdig gesprek en opmaak van een zorgplan kan volgens het onderzoek leiden tot een gematigder gebruik van medicatie.
Minister, ik moet u waarschijnlijk niet vragen of u de cijfers kent, want los van deze studie is het een vrij bekend gegeven. Deelt u de conclusies van de studie omtrent het medicatiegebruik bij 75-plussers in de laatste levensjaren, uiteraard ook het onderscheid tussen mensen die nog thuis wonen en zij die in woonzorgcentra verblijven? Welke maatregelen zult u nemen om gevolg te geven aan de aanbevelingen in de studie, enerzijds in de thuissituatie en anderzijds in de woonzorgcentra, met de nadruk op die laatste?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
De Socialistische Mutualiteiten stelden vast dat een kwart van alle geneesmiddelen afgeleverd aan hun leden wordt afgeleverd aan 75-plussers, terwijl die slechts 8 procent van hun ledental uitmaken.
We wisten al uit eerdere studies van de onafhankelijke en socialistische mutualiteiten dat er bij ouderen een overconsumptie is van slaapmiddelen, antidepressiva en antipsychotica in woonzorgcentra. Uit nieuw onderzoek is gebleken dat er vaak ongepast geneesmiddelengebruik is, met name geneesmiddelengebruik dat nodeloos is.
Zo stelden ze bij palliatieve patiënten bijvoorbeeld vast dat een op de drie nog cholesterolverlagers kreeg voorgeschreven. In de twaalfde maand voor het overlijden krijgt een 75-plusser zeven verschillende geneesmiddelen, in de laatste maand neemt dat zelfs toe tot vijftien geneesmiddelen. Vaak gaat het eigenlijk gewoon om het verlengen van bestaande geneesmiddelenvoorschriften.
In de woonzorgcentra zien we wel betere resultaten. Ik denk dat dat wel te danken is aan de vele initiatieven die in het verleden genomen zijn. In de basisopleiding van de coördinerende en raadgevende artsen (CRA’s) wordt aandacht besteed aan geneesmiddelengebruik. Apothekers nemen hun rol in de farmaceutische zorg steeds meer op en organiseren soms ook farmaceutisch overleg met de CRA en het zorgpersoneel van een woonzorgcentrum.
Vastgesteld wordt dat het medicatiegebruik van ouderen onvoldoende aan een regelmatige evaluatie wordt onderworpen en onvoldoende wordt aangepast aan de situatie van de patiënt op een bepaald moment in zijn of haar leven.
De Socialistische Mutualiteiten vragen dat artsen in de laatste levensfase zich toch meer zouden focussen op de wensen van de oudere en diens kwaliteit van leven.
Ten slotte vragen zij ook het overleg tussen apothekers en artsen te stimuleren, waarbij de rol van de apotheker zou moeten worden versterkt.
Hier ligt natuurlijk ook een rol voor de federale minister van Volksgezondheid, maar ik denk dat ook de Vlaamse Gemeenschap haar bevoegdheid voor preventieve gezondheidszorg heeft. Daarom heb ik de volgende vragen.
Hoe kunnen we de CRA in zijn rol binnen het woonzorgcentrum verder versterken zodat de medicatieschema’s van patiënten regelmatig worden geëvalueerd en aangepast aan de actuele noden van de oudere?
Kunnen we vanuit Vlaanderen het overleg tussen apotheker, huisarts, CRA en zorgpersoneel in een woonzorgcentrum nog verder stimuleren? Zo ja, hoe wilt u dat doen?
Kan de zorgraad van de eerstelijnszones vanuit zijn opdracht tot het stimuleren van multidisciplinaire samenwerking het overleg tussen apothekers en artsen verder versterken met het oog op een gepast geneesmiddelengebruik voor thuiswonende ouderen?
De federale minister van Volksgezondheid is natuurlijk betrokken partij, zowel vanuit het oogpunt van Volksgezondheid als vanuit de bekommernis voor het budget van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV). Zult u hierover met hem in overleg treden vanuit de Vlaamse bevoegdheid inzake preventieve gezondheidszorg?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, ik heb inderdaad van de studie kennisgenomen. De aanbevelingen in deze studie zijn, denk ik, correct. Wij zetten hard in op een hervorming van de eerste lijn. Dat is een traject dat in uitvoering is en waar we ook steeds kijken naar verbetermogelijkheden. Het multidisciplinair overleg is een forum om onder andere medicatieschema’s door te nemen met verschillende zorgactoren rond de tafel. De huisapotheker kan steeds worden uitgenodigd als deelnemer aan dit overleg. Federaal is er ook een initiatief tot medisch-farmaceutisch overleg. Met Vitalink zetten wij al erg in op gegevensdeling tussen de zorgactoren. In de toekomst wordt het Digitaal Zorg- en Ondersteuningsplan (DZOP) verder uitgerold, dat onder andere ondersteuning zal bieden bij die gegevensdeling rond een patiënt met zorgnoden. Ook in de palliatieve hervorming is afstemming rond medicatie een van de aandachtspunten.
De studie geeft aan enkel te werken met data vanuit Farmanet, waarin geen niet-terugbetaalde specialiteiten worden meegenomen. Vanuit preventief standpunt geeft dat op deze manier geen volledig beeld: het is belangrijk om steeds het volledige medicatieschema in acht te nemen om naast ongepaste medicatie ook ongewenste bijwerkingen tot een minimum te beperken. Denk maar aan het valrisico gelinkt met benzodiazepines of geneesmiddeleninteracties met OTC-producten (over-the-counter).
De leeftijdsgrens zoals opgenomen in de studie zou algemeen geen beperking mogen vormen om op een frequent tijdsstip medicatiereviews te doen door het zorgteam. Ook in de jongere leeftijden kunnen gezondheidswinsten gehaald worden door het volledige medicatieschema te bekijken in functie van de noden van de patiënt.
Multidisciplinaire overleggen zijn een hefboom om geïntegreerde zorg te faciliteren en zullen verder in belang toenemen bij het verfijnen van de eerste lijn. Naast het reeds uitgerolde Vitalink om gegevens te delen, zal het Digitaal Zorg- en Ondersteuningsplan worden opgestart in het kader van de relancemiddelen van de Vlaamse overheid.
Dat zal enerzijds de burger ondersteunen in het formuleren en kenbaar maken van zijn doelen en wensen in het leven. Anderzijds zullen zorg- en welzijnsactoren rond die doelen kunnen samenwerken, communiceren en als zorgteam de burger ondersteunen. De op til zijnde hervorming van de palliatieve zorg wil het draagvlak en de bespreekbaarheid rond levenseinde vergemakkelijken en op die manier ook duidelijker aangepaste zorg bieden aan de burger, zodat het zorgaanbod aangepast kan worden aan de zorgnoden en zorgvragen van de burger. Tevens zal er de nodige aandacht zijn voor vroegtijdige zorgplanning.
We spreken hier inderdaad over preventie in de gezondheidszorg. De primaire preventie op het vlak van medicatieschema’s ligt ten eerste bij de behandelende en voorschrijvende arts. Het is een goede praktijk elke behandeling van een evaluatie- of einddatum te voorzien.
Een goed medicatiebeleid wordt ook pas door goede interdisciplinaire samenwerking bereikt. In sommige woonzorgcentra is het een goede praktijk dat de verpleegkundigen artsen attent maken op een einddatum bij de start of de verlenging van medicamenteuze behandeling en alzo registreren in het medicatieschema. Verpleegkundigen die het probleem van polyfarmacie ter harte nemen, registreren bij een behandeling van onbepaalde duur het best een einddatum en vragen de behandelende arts ter gelegenheid van zijn regelmatige bezoek aan de bewoner dat voorschrift te verlengen of niet, kortelings voor die einddatum. Als het voorschrift wordt verlengd, wordt dat opnieuw verlengd voor bepaalde duur. Die werkwijze induceert de periodieke evaluatie van het medicatieschema en draagt bij tot kritische reflectie daarover. Als we pleiten voor zorgtechnologie en informatisering, is dit een voorbeeld van hoe informatisering de verpleegkundige kan ondersteunen en de zorgkwaliteit kan verhogen.
Ook de bewoner zelf of zijn vertegenwoordiger heeft een stem in zijn medicatieschema. De erkenningsvoorwaarden vereisen dat een bewoner dagelijks de voorgeschreven geneesmiddelen krijgt, zoals besproken door de behandelende arts met de bewoner of zijn vertegenwoordiger. Door het goed informeren van en luisteren naar de bewoner kan de bewoner zijn wensen op het vlak van medicatiegebruik mee bepalen.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2019 dat de erkenningsvoorwaarden bevat voor de functie van de coördinerende en raadgevende arts, verplicht een algemeen reglement van de medische activiteit. Dat reglement beschrijft het engagement van de behandelende artsen om aan te sluiten bij een coherent medisch beleid binnen het woonzorgcentrum, onder andere met betrekking tot het voorschrijven en opvolgen van medicatie en specifiek antibiotica, het verlenen van kwaliteitsvolle zorg, het interdisciplinaire overleg, het overleg met de toeleverende apothekers en het overleg met de coördinerende en raadgevende arts en, in voorkomend geval, de coördinerende en adviserende apotheker. In dat reglement wordt tevens het gebruik van het geneesmiddelenformularium, onder andere het voorschrijven van de minst dure geneesmiddelen, alsook het gebruik van elektronische voorschriften opgenomen.
Behandelende artsen, de coördinerende en raadgevende arts en de coördinerende en adviserende apotheker kunnen in overleg een beleid van het voorgeschreven medicatiegebruik ontwikkelen en uitvoeren. Uit een recente bevraging over de functie van de coördinerende en raadgevende arts bij directies van woonzorgcentra kwam de behoefte aan dergelijke samenwerking duidelijk naar voren. Een knelpunt dat uit die bevraging ook naar voren kwam, was de juridische positie van de coördinerende en raadgevende arts ten aanzien van de behandelende artsen. Dat laatste is federale materie en behoort tot de deontologie van de artsen zelf.
De resultaten van de bevraging werden vorige maand voor het eerst doorgenomen door een werkgroep van de artsen zelf, de koepels ouderenzorg, de Vlaamse Ouderenraad, het agentschap Zorg en Gezondheid en mijn kabinet. Beleidsprioriteiten zullen afgeleid en verder besproken worden in die groep.
We zijn ervan overtuigd dat we zo’n overleg kunnen stimuleren. De eerder aangehaalde bevraging sensibiliseerde mij daarvoor. De verdere bespreking van de resultaten van de bevraging in de werkgroep kunnen mee richting geven aan hoe we overleg en een beter medicatiebeleid kunnen stimuleren. Het gaat hier over het overleg tussen de apotheker, de huisarts en de coördinerende en raadgevende arts en het zorgpersoneel in de woonzorgcentra, voor alle duidelijkheid.
Vlaanderen heeft ook flankerende data waaruit informatie kan worden afgeleid om die beleidsontwikkeling te ondersteunen. Denk daarbij aan de kwaliteitsindicator medicijnincidenten en farmaceutische indicatoren in het kader van infectiepreventie, waarvan wordt onderzocht of en hoe zij een indicatie kunnen geven over de kwaliteit van zorg in een woonzorgcentrum. Ook het BelRAI Long Term Care Facilities-instrument (BelRAI-LTCF) peilt naar het geneesmiddelengebruik.
De multidisciplinaire samenwerking is een doelstelling voor alle beroepsgroepen in de eerste lijn. Het agentschap Zorg en Gezondheid heeft vanaf 2020 de beroepsgroepen ondersteund zodat zij zich kunnen voorbereiden op en meewerken aan de reorganisatie van de eerstelijnszorg. Op het vlak van de uitbouw van een professionele lokale werking van de beroepsgroepen en op het vlak van de vertegenwoordiging van de beroepsgroepen in de zorgraden zijn stappen vooruit gezet. Dat zijn essentiële voorwaarden voor de realisatie van een multidisciplinaire samenwerking in de praktijk.
Op het vlak van samenwerking tussen apothekers en artsen bestaan al diverse goede praktijkvoorbeelden in het kader van het medisch-farmaceutisch overleg (MFO). Dat is een federaal initiatief dat op heel wat ondersteuning kan rekenen. Ook heel wat beroepsgroepen ondersteunen dat initiatief. Naast financiering kunnen apothekers en artsen daar ook accreditatie voor ontvangen.
Uw vraag peilt naar de mogelijkheden in de thuiszorg. Ook in de woonzorgcentra zijn er mogelijkheden. De resultaten van de bevraging van de coördinerende en raadgevende artsen bevat de suggestie dat bepaalde beleidsdomeinen op een hoger niveau dan het individuele woonzorgcentrum kunnen worden geregeld. Binnen de zorgraad van de eerstelijnszones zouden woonzorgcentra een gezamenlijk medicatiebeleid kunnen ontwikkelen. Zo zou een behandelende arts alvast niet per woonzorgcentrum de specifieke inhoud van het medicatiebeleid van dat woonzorgcentrum moeten kennen in functie van zijn behandelbeleid bijvoorbeeld. Een ander voorstel was het organiseren van vorming en opleiding over medicatie voor zorgverleners op het niveau van een eerstelijnszone. Die suggesties moeten natuurlijk nog verder getoetst worden op hun haalbaarheid en praktische uitwerking.
Wat betreft de budgetten van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) zijn we uiteraard bereid om daarover altijd met onze federale collega’s te spreken.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Ik dank u voor uw uitgebreide antwoord, minister. Ik deel uw mening dat het ook de verantwoordelijkheid van de dokters is en in sommige omstandigheden ook van de familie van de patiënten. Verder haalt u een aantal structurele voorstellen aan die op het werkveld al worden toegepast en die u plant toe te passen na het overleg dat u hebt aangekondigd. Maar het is heel belangrijk om dat structureel te bekijken, want afhankelijk van de dokter, maar zeker ook van het woonzorgcentrum lopen de zaken beter of slechter. In die zin moet er een permanente aandacht zijn om het probleem, dat in deze studie nogmaals tot uiting is gekomen, effectief grondig en structureel aan te pakken met een aantal beleidsmaatregelen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
In de vorige legislatuur hebben we het ook regelmatig gehad over de overconsumptie van bepaalde geneesmiddelen zoals slaapmedicatie, benzodiazepines en antipsychotica in woonzorgcentra. Er is vaak een multigeneesmiddelengebruik bij ouderen en dat wordt niet op vaste tijdstippen herbekeken, maar het is gewoon een verlenging van voorschriften. Deze resultaten bevestigen dat alleen maar. Er is een verbetering in woonzorgcentra door de inspanningen die in het verleden zijn gebeurd. Maar wat betreft het palliatieve aspect, worden er in de laatste maand bijvoorbeeld nog tal van medicijnen gegeven. Er moet een structureel beleid worden gevoerd binnen de woonzorgcentra, zoals de collega ook zegt. Ik ben zeker en vast voor de vrijheid van de huisarts om zijn patiënt te behandelen, maar ik denk dat er vanuit eerstelijnszones en vanuit zorgraden informatie kan komen, zoals u zelf hebt aangehaald. Dat zouden goede praktijken zijn om breed te ontwikkelen. We merken dat die therapeutische hardnekkigheid er nog altijd in zit.
Vroegtijdige zorgplanning kan nog altijd veel beter. Daar moeten we binnen de woonzorgcentra ook oog voor hebben.
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Bij deze vraagstelling wordt er verwezen naar een onderzoek van de Socialistische Mutualiteiten, maar ik wil ook even verwijzen naar het advies van de Vlaamse Ouderenraad van maart 2021 rond de beleidsuitdagingen rond het psychisch welzijn op oudere leeftijd. Hierin stond dat de ouderen al te vaak enkel medicatie voorgeschreven krijgen bij psychische problemen, zonder doorverwijzing naar psychologische hulp. In dat rapport kun je zien hoeveel mensen er wel medicatie, antidepressiva nemen, en hoe weinig zij een beroep doen op psychotherapie. Hoewel medicatie nut kan hebben, zeker bij de behandeling van ernstige psychiatrische problematieken, mag dit medicatiegebruik niet de eerste of de enige reflex zijn bij signalen van psychisch onwelzijn.
In februari 2022, minister, stelde ik u al een vraag over de evaluatie van de mogelijke verlenging van de proefprojecten eerstelijnspsychologen voor ouderen. U zei me toen dat u ging bekijken hoe u de overgang van pilootfase naar structurele fase op een goede manier kunt laten verlopen. Er zou daarvoor ook afstemming zijn met de projecthouders en met de federale overheid. Ook de Vlaamse Ouderenraad zou hierbij betrokken worden. Mijn vraag, minister, is: hoe verloopt dit overleg en wat zijn de conclusies en de verdere stappen die u hierin zult zetten?
Mevrouw Sleurs heeft het woord.
Minister, het was een heel uitgebreid antwoord. Het is inderdaad een belangrijke problematiek met verschillende aspecten, ook op federaal niveau. U sprak over verschillend overleg dat u hebt gehad, en ook een bevraging. Ik vroeg me af of dat de bevraging is van het Vlaams Instituut voor Kwaliteit van Zorg. Zij hadden in hun meerjarenplanning opgenomen dat ze de bewoners van de woonzorgcentra over medicatiegebruik zouden bevragen. Ik vroeg me af of dat geïncorporeerd is, dan wel of dit nog een andere bevraging is. Bent u daarvan op de hoogte?
Wat het levenseinde en medicatiegebruik betreft, bent u ook bezig met het Vlaams actieplan palliatieve zorg en vroegtijdige zorgplanning. Maakt dat daar deel van uit? Kunt u daar verdere duiding over geven?
Minister Beke heeft het woord.
Zoals collega Sleurs gezegd heeft, zijn we ook bezig met ons actieplan rond vroegtijdige zorgplanning en palliatieve zorg. Dat heb ik ook in mijn antwoord gezegd. Uiteraard is een correct medicatiebeleid daar een heel belangrijk deel van. Die verbanden zijn er zeker te trekken. Wat de goede praktijken betreft, is er een uitwisseling. Dat is belangrijk. De eerstelijnszones zijn de beste plaats om naar goede platformen van uitwisseling van good practices te gaan.
Wat het overmatig gebruik van medicatie in de palliatieve fase betreft, denk ik dat dit klopt, maar dat ook het gebruik van analgetica, de pijnstillers, is toegenomen en dat er wel een beter geneesmiddelengebruik is. We zijn nog altijd niet waar we moeten zijn, maar daar zijn stappen vooruit gezet die ons aanmoedigen om op de ingeslagen weg verder te gaan. De palliatieve equipes staan de zorgteams bij in het rationeel medicatiegebruik. Zij hebben daar een belangrijke rol in te spelen.
Collega De Martelaer, de gesprekken met de eerstelijnspsychologische functies lopen nog met de verschillende betrokken actoren.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Dank voor het antwoord.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik heb geen bijkomende opmerkingen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.