Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de armoederisico's in 2021
Verslag
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, volgens cijfers gepubliceerd door Statbel is de relatieve armoede in Vlaanderen gedaald van 9,8 naar 8,5 procent. De relatieve armoede wordt gemeten op basis van het mediaan equivalent gezinsinkomen. Iedereen met een inkomen dat lager ligt dan 60 procent van dat getal, zit in de groep van armoederisico.
Corona heeft een grote economische schok teweeggebracht, met een belangrijke impact op de inkomens van werkenden. Dat zien we onder andere aan het mediane huishoudinkomen, dat nauwelijks is toegenomen. Zodoende is de armoedegrens ongeveer stabiel gebleven.
De versoepelde en massale toekenning van overheidssteun voor werknemers en zelfstandigen heeft er, in combinatie met een stabiel gebleven armoedegrens, voor gezorgd dat een deel van de gezinnen over de armoedegrens werd getild. Daarnaast zagen uitkeringsgerechtigden hun inkomen stijgen door de indexering en bijkomende premies. We zien dat vooral het armoederisico voor werklozen is gedaald. Zo liep voor de coronacrisis 50 procent van de werklozen een armoederisico. Dat is nu gedaald tot 37,7 procent.
Dat valt mede te verklaren doordat de grote groep tijdelijk werklozen, met sterke profielen, ook werden meegeteld als werklozen. Dat zal waarschijnlijk een kortetermijneffect zijn.
Ik heb daarover de volgende vragen, minister.
Hoe evalueert u het gedaalde risico op relatieve armoede? Ligt dat in lijn met de verwachtingen?
Welke maatregelen, vanuit uw bevoegdheden, hebben aan het gedaalde relatieve armoederisico bijgedragen?
Hoe verklaart u de noodkreten van OCMW`s en de voedselbanken in het licht van het dalende relatieve armoederisico?
Weerspiegelen die cijfers een tijdelijk effect van de noodmaatregelen? Welke signalen van de OCMW’s en de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) ontvangt u over een eventuele stijging of stabilisering van hulpvragen?
Welke ambitie beoogt u met betrekking tot het armoederisico in Vlaanderen tegen het einde van de legislatuur?
Welke structurele maatregelen neemt u om de armoede in Vlaanderen te verminderen?
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Als het goed is, zal ik ook nu de inleiding overslaan en me beperken tot de vragen, want mijn inleiding komt op hetzelfde neer.
Hoe evalueert u die cijfers? Welke zijn volgens u de belangrijkste conclusies en de bijhorende verklaringen daarvoor?
Hoe zijn die cijfers volgens u te verzoenen met de initiële vrees dat de gezondheidscrisis de armoedecijfers negatief zou beïnvloeden?
Wat was volgens u de impact van de Vlaamse ondersteuningsmaatregelen?
Welke impact op de armoedecijfers verwacht u in de toekomst ten gevolge van de hoge en persisterende inflatie?
U bent een voorbeeld voor veel andere collega’s.
Minister Beke heeft het woord.
Ik dank u voor de vraag. Het is immers een vaststelling dat er veel minder vragen volgen als cijfers de goede kant uitgaan, maar ik wil u ook even corrigeren. Het gaat om een daling van het armoederisico en het risico op armoede en sociale uitsluiting, niet over relatieve armoede. De armoederisicogrens is wel een relatieve grens. Dat is ook zeer logisch, aangezien het feit of je al dan niet arm bent, samenhangt met de welvaart van een land of regio.
Ik stel vast dat de maatregelen die de verschillende overheden genomen hebben in het licht van de coronacrisis om het inkomen van burgers en bedrijven te ondersteunen, hun effect niet gemist hebben. De doelstelling van die maatregelen was in eerste instantie om de inkomenssituatie te stabiliseren. Dat is gelukt, en in die zin ligt dat zeker in de lijn met de verwachtingen dat het armoederisico niet of niet heel erg zou stijgen. De daling in de cijfers is wel wat forser dan verondersteld. Voor die veronderstellingen baseerde ik mij op het studiewerk door het Corona Onderzoeksconsortium voor Inkomensverdeling en Sociale Effecten (Covivat) en door de federale overheidsdienst (FOD) Sociale Zekerheid tijdens de coronaperiode.
Deze resultaten uit de European Union Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC) 2021, die het inkomensjaar 2020 bevraagt, zijn de eerste armoedecijfers van een coronajaar. Armoede kwam hier in deze commissie, maar ook in de plenaire vergadering terecht vaak aan bod. Ook in ons beleid tijdens corona was er aandacht voor die problematiek, met onder meer de taskforce kwetsbare gezinnen en de bijhorende maatregelen die we hebben genomen. Ook in het relanceplan was er aandacht voor dat thema. Maar ik herinner me ook vragen naar nieuwe grote plannen om de armoedetsunami die op ons afkwam te keren of de kritiek dat het coronabeleid geen rekening hield met die groepen. Vandaag geven de cijfers die boodschappers ongelijk en mogen we terecht trots zijn op onze systemen van sociale bescherming en bijkomende maatregelen die de verschillende overheden – de Vlaamse, maar ook de federale en de lokale – hebben genomen.
Dat gezegd zijnde, moeten we toch ook nuanceren. Die cijfers zijn een macroverhaal. Dat wil dus niet zeggen dat er op microniveau geen gezinnen door corona in armoede beland zijn of het – vaak tijdelijk – moeilijker hadden. Die cijfers zijn niet in tegenspraak met enkele pieken in bijvoorbeeld het aantal leefloonaanvragen of aanvragen bij noodhulpinitiatieven. Ook wil ik opmerken dat de armoede, ondanks een daling, ook in Vlaanderen nog te hoog is.
Ik moet erop wijzen dat de EU-SILC-enquête in 2019 ingrijpend vernieuwd is. Daardoor vraagt ook Statbel de nodige voorzichtigheid bij het maken van vergelijkingen met de resultaten van voorgaande jaren. Wel kan worden gesteld dat het aandeel personen onder de armoededrempel tussen 2019 en 2021 eerder lijkt te dalen dan te stijgen, ondanks de covidpandemie. Dat heeft volgens Statistiek Vlaanderen te maken met het feit dat als gevolg van het inkomensverlies van werkenden, vooral zelfstandigen, de armoededrempel tussen 2020 en 2021 min of meer stabiel bleef, terwijl die in andere jaren doorgaans stijgt. Tegelijk werden de sociale uitkeringen in 2020 wel geïndexeerd waardoor de impact van de crisis op het inkomen van personen met een uitkering relatief beperkt bleef.
2020 was een bijzonder jaar voor iedereen, dat zal ook voor de volgende EU-SILC nog het geval zijn. Hoewel het mediaaninkomen ondanks corona is toegenomen, was dit een stuk minder dan in gewone jaren. Daarnaast was er bij heel wat mensen in armoede, het deel van de groep die met een uitkering moet rondkomen, geen sprake van inkomensverlies. Hoewel sommige basisproducten tijdelijk wat duurder werden, had corona weinig invloed, althans op de inkomenssituatie. Bijkomende steunmaatregelen, zoals bijvoorbeeld het groeipakket, gaven extra steun.
Maar anderzijds mogen we specifieke doelgroepen niet uit het oog verliezen die het misschien wel moeilijker hebben gekregen door de coronacrisis. We hebben daar nu nog te weinig zicht op. Ook op de langere termijn zien we nu nog niet de effecten van de mentale problemen die corona voor veel mensen heeft meegebracht.
Het concrete specifieke effect van één maatregel is heel moeilijk exact te becijferen. Ik kom straks nog terug op de complexiteit van de armoedeproblematiek, die het moeilijk maakt om precies omschreven causale verbanden te leggen tussen individuele maatregelen en de armoedesituatie in Vlaanderen. In algemene termen kunnen we dat natuurlijk wel. Aan de inkomenszijde kennen we de inkomensondersteunende impact van het groeipakket. Ik weet dat er discussie is over de al dan niet grote impact van de hervormingen in dit groeipakket sinds de overheveling naar de Vlaamse overheid op de armoedecijfers, maar het is onbetwist dat een afschaffing van de sociale toeslag de kinderarmoede in Vlaanderen significant zou doen stijgen.
Het is belangrijk om te weten wat je meet met welke indicator. Het armoederisico meet inkomensarmoede. Zeer noodzakelijke maatregelen, bijvoorbeeld rond mentaal welzijn voor mensen in armoede, zijn nuttig, maar hebben geen effect op dit cijfer. Het risico op armoede en sociale uitsluiting bevat meer aspecten, aangezien hier ook deprivatie of lage werkintensiteit meegenomen wordt. Daar zie je dus ook positieve effecten van zowel maatregelen zoals tijdelijke werkloosheid als de ondersteuning aan bedrijven en zelfstandigen.
Maar wat de ondersteuningsmaatregelen over heel de Vlaamse overheid betreft, kan ik herhalen wat ik zonet heb gezegd, namelijk dat die hun effect niet gemist hebben. Daarbij wil ik wel onderstrepen dat de Vlaamse maatregelen samen moeten worden bekeken met de maatregelen van andere overheden en overheidsniveaus. De Vlaamse overheid heeft ongetwijfeld in belangrijke mate bijgedragen aan het milderen van de impact van corona op de samenleving. Maar alle krediet hiervoor bij Vlaanderen leggen zonder oog te hebben voor wat de federale en de lokale overheden hebben gerealiseerd, zou de waarheid geweld aandoen.
Ik beschik niet over alle gegevens voor een diepgaande analyse van noodkreten door OCMW’s of het stijgend gebruik van noodhulp en de evolutie van het armoederisico aan elkaar te linken. Wel is het van belang telkens te kijken wat gemeten wordt. Vooral tijdens lockdownperiodes zagen we een toename van het aantal vragen tot steun van OCMW’s. Periodes van versoepelingen gaven weer een daling weer. Het OCMW en het leefloon is er net als laatste opvang voor wie geen andere inkomens uit werk of uit de sociale zekerheid heeft. Iemand die werkte in de horeca en zijn job langdurig zag wegvallen, maar bijvoorbeeld onvoldoende rechtenopbouw had voor een werkloosheidsuitkering, komt bij het OCMW terecht. Idem voor een student die zijn studentenjob zag wegvallen. Die toename was dus logisch en ook een teken dat dit systeem werkt.
Ook noodhulp kan een tijdelijk antwoord bieden op een plotse nood.
Daarnaast zou het bijvoorbeeld kunnen dat er meer mensen een beroep moesten doen op voedselbanken doordat andere bronnen voor voedsel en aanvullende inkomsten, bijvoorbeeld in horeca of in de voedseldistributieketen, door de coronamaatregelen niet meer toegankelijk waren voor mensen in armoede. Dat zou dan betekenen dat de armoede in Vlaanderen niet gewijzigd is, maar wel de manier waarop mensen in armoede met hun situatie konden omgaan. Zoals ik gesteld heb, beschik ik niet over een analyse op dit vlak die de net geschetste hypothese kan bevestigen of ontkrachten.
Of deze cijfers een tijdelijk effect weerspiegelen dan wel een indicatie zijn van een zich verderzettende trend, is een goede vraag, maar ik moet hierop het antwoord schuldig blijven.
De signalen die ik uit de hulpverlening ontvang – de centra algemeen welzijnswerk, de OCMW’s, maar ook de jeugdhulp en de geestelijke gezondheidszorg – wijzen niet meteen op een grote toename van het aantal hulpvragen, maar wel op een groeiende complexiteit van de aangemelde problematieken. De taakbelasting van maatschappelijk assistenten wordt daardoor verzwaard zonder dat er een toename van het aantal dossiers merkbaar is. We moeten daar waakzaam voor blijven. Voor hulpvragen bij de OCMW’s en leefloonaanvragen is de federale overheid bevoegd en dienen bijkomende gegevens daar opgevraagd te worden.
Vandaag nopen de stijgende energieprijzen en meer algemeen de toenemende inflatie tot voorzichtigheid en waakzaamheid wat betreft de gevolgen voor mensen in armoede.
Uiteraard is het mijn ambitie om de armoede in Vlaanderen zo veel mogelijk terug te dringen. De complexiteit van de problematiek, de nood aan multilevel en multi-actor governance, de omvang van de problematiek tegenover de schaarste aan beschikbare middelen, maken wel dat ik hier geen concrete beloftes kan doen die ik niet kan waarmaken. Op het vlak van armoedebestrijding hebben we allemaal – alle ministers in de Vlaamse Regering, maar ook Europa, de Federale Regering en de lokale besturen – een aantal hefbomen in handen om armoede mee te bestrijden, maar anderzijds heeft geen enkele overheid in dit land alle sleutels in handen om deze complexe problematiek alleen aan te pakken.
Voor de structurele maatregelen wil ik wijzen op twee aspecten. Er zijn nieuwe maatregelen genomen op het vlak van structurele armoedebestrijding. Die maatregelen zijn beschreven in het regeerakkoord, het Vlaams actieplan ter voorkoming en bestrijding van dak- en thuisloosheid, enzovoort. Ik heb de belangrijkste maatregelen binnen mijn beleidsdomein al eerder toegelicht in dit parlement. Ik wil hier volstaan met te verwijzen naar de versterking van het luik sociale toeslagen bij het groeipakket, de uitrol van het geïntegreerd breed onthaal, de uitbreiding van de begeleidingscapaciteit Housing First, de versterking van het maatschappelijk opbouwwerk, enzovoort.
Daarnaast is er ook heel wat regulier beleid dat gewoon verdergezet wordt en structureel inzet op armoedebestrijding. Ik verwijs hier onder meer naar de centra algemeen welzijnswerk, de instituten voor samenlevingsopbouw, de erkende instellingen voor schuldbemiddeling, de diensten maatschappelijk werk van de ziekenfondsen, de Huizen van het Kind, de centra geestelijke gezondheidszorg, de persoonsvolgende financiering in de gehandicaptenzorg, enzovoort. Deze reguliere poot is zeker even belangrijk in het onder controle houden van de armoedecijfers in Vlaanderen.
Ik denk dat het effect op het armoederisico relatief beperkt zal zijn als de hoge inflatie niet te lang blijft duren, omdat de sociale uitkeringen geïndexeerd worden, waardoor de impact op het inkomen van personen met een uitkering eerder beperkt blijft. Naarmate er meer indexeringen worden doorgevoerd, dreigt de financiële kloof tussen mensen in armoede en de samenleving te vergroten. Een indexaanpassing op een laag inkomen heeft in absolute cijfers een kleiner effect dan een op een hoger inkomen. Belangrijker zal zijn welke prijzen toenemen. Ik verwees eerder al naar energie: dit is een belangrijke uitgavenpost, die procentueel bij mensen in armoede vaak een grotere hap uit het budget neemt en dus meer impact heeft.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. We hebben al heel wat gedebatteerd over armoede en het is nu meer dan ooit nodig. Ook al zijn de cijfers gedaald, we mogen niet te snel juichen en we moeten waakzaam zijn. Als ik uw antwoorden hoor, krijg ik het gevoel dat het allemaal nogal meevalt. Ik hoor echter schrijnende verhalen van mensen die het zo moeilijk hebben, van mensen die hun centen moeten tellen om alles rond te krijgen.
Het leven is het voorbije jaar 4 procent duurder geworden. Niet alleen die schandalig hoge energieprijzen, maar eigenlijk alle prijzen, van alles, zijn de hoogte in gegaan.
Ook de kinderarmoedeorganisatie Stichting Pelicano trekt nu aan de alarmbel. Want doordat het leven zoveel duurder is geworden, knippen die gezinnen in armoede in buitenschoolse activiteiten, kleding en sociale relaties. Ze merken dat kinderen in armoede geen gepaste kledij dragen – dan spreek ik over 52 procent –, onhygiënisch zijn – 45 procent – of te weinig of geen eten mee hebben naar school. Dit zijn schrijnende cijfers, minister, en ik vrees dat dit alleen nog maar gaat verergeren.
Minister, armoede is ook een ingewikkelde materie, net zoals dak- en thuisloosheid, en raakt ook vele beleidsniveaus. Het is ook iets waar de ministers moeten samenwerken om dit probleem structureel aan te pakken. Want jullie horen ongetwijfeld ook de alarmbellen uit de verschillende hoeken.
Daarbij heb ik volgende vraag, minister. Hebt u recent nog samengezeten met alle collega-ministers en wat zijn acties die jullie op korte termijn kunnen nemen?
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Wat betreft de analyse van de cijfers die u gaf, volg ik u daar ook wel in. Ik wil daarbij aansluitend twee punten aanraken die mijn partij al langer dan vandaag, maar ook vaak als enige, gemaakt heeft.
Het eerste punt is het inflatiespook, zoals ze zeggen. Mijn partij waarschuwde er vorig jaar in november al voor. Ik houd alleszins mijn hart vast wat betreft de impact ervan op de armoedecijfers.
Het tweede punt dat ik nog wil maken, is een punt dat ook Ive Marx maakt – u kent Ive Marx wel, denk ik. Ik citeer hem: ‘Wie werkt, ging er niet echt op vooruit, terwijl wie een uitkering kreeg, net wel.’ Voor alle duidelijkheid: ik gun iedereen, zeker degenen die niet kunnen werken, een hoge uitkering. Maar mijn partij waarschuwt er ook al jaren voor op verschillende fronten: als we het systeem betaalbaar willen houden, moet die werkzaamheidsgraad omhooggaan. Dat betekent concreet dat werken veel meer moet lonen, in het bijzonder voor diegenen die nu al altijd en overal uit de boot vallen als het op overheidssteun aankomt. We kennen die gezinnen die zo net te veel verdienen voor steun, maar te weinig om rond te komen. Ik zie dat in mijn eigen gemeente ook. Zeker wat die groep betreft, maak ik mij echt wel zorgen. We zouden dan kunnen zeggen dat we ook degenen die werken en weinig verdienen, gewoon wat extra erbij geven, zonder iets structureels te doen naar werkzaamheidsgraad, maar wel tegelijkertijd een nog groter gat in de overheidskas slaan. Ik denk dat daar toch een groot gevaar schuilt. Alleen maar geld uitgeven kan en mag niet de remedie zijn, niet de oplossing zijn. Dat wreekt zich hoe dan ook tegen ons. Ik denk dat dat eigenlijk onze boodschap moet zijn. Ja, voor een Scandinavische welvaartstaat, maar dan wel met een Scandinavische werkzaamheidsgraad, dat is wel heel belangrijk. Ik vind het ook legitiem en zelfs wenselijk dat wij mensen die kunnen en willen werken, echt wel moeten belonen. Dus heel concreet, minister: hoe staat u tegenover deze visie?
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Het is inderdaad een genuanceerd plaatje, en het antwoord was ook terecht genuanceerd. Ik maak wel de kanttekening dat er ook projecties zijn geweest wat het armoederisico geweest zou zijn voor de grote publieke uitgaven die zijn gebeurd, en dat er daar dan wel een heel sterke stijging is van de cijfers in de projecties indien er geen soepele en massale steun vanuit de overheden was gekomen, en dat er dus voorlopig inderdaad een armoedetsunami omzeild is, maar voor een groot deel juist omdat de overheid zich daar op verschillende niveaus soepel en heel flexibel heeft opgesteld in deze crisis. Het risico komt op een moment dat er nu een andere crisis gaande is, met de oorlog in Oekraïne. U hebt de energiecrisis aangehaald, maar andere prijzen stijgen ook die superbelangrijk zijn voor de mensen in armoede. Olie van zonnebloemen om mee te koken, graan vanuit de graanschuur van Europa: dat zijn basisproducten waarvan mensen in armoede de stijging ontzettend hard zullen voelen als die producten blijven stijgen.
Collega Verheyen haalt aan dat een werkbare job, een goeie job, een fijne job, een manier is om uit de armoede te geraken. Dat is niet altijd zo, collega, want er zijn honderdduizenden mensen in België die werken, maar desondanks in armoede leven. Het hangt er dus van af hoe goed die job is en hoe goed die ondersteund is. Armoedespecialisten geven ook aan, in antwoord op deze cijfers, dat een job hebben zeker niet dé garantie is om uit de armoede te geraken, integendeel, maar wel het soort job.
Mijn vraag is welke bijkomende oplossingen om die cijfers langdurig te verbeteren, u nu gaat nemen. Want het is nu gebleken dat dit soort overheidssteun werkt en dat toeleiding naar duurzame jobs inderdaad kan helpen. Op welke manier gaat u dat bewerkstelligen?
Minister Beke heeft het woord.
Collega Verheyen, ik ken inderdaad Ive Marx. Ik heb ook zijn analyses gelezen. Ik heb ook gezien dat hij vandaag een opiniestuk geschreven heeft met als titel ‘Requiem voor het moedige midden’. Ik heb daar nog een boek over geschreven. Als ik u daar een plezier mee kan doen, geef ik het u graag cadeau. (Opmerkingen)
Met een beetje geluk is het inderdaad ook nog te vinden bij De Slegte. Ik dacht dat u zei dat het een slecht boek was, maar dat hebt u uiteraard niet gezegd. Ik zou u daar ook niet van verdenken. (Gelach)
Wat de analyses van Ive Marx betreft, heb ik al een stuk geantwoord. Ik denk dat we macrocijfers en microsituaties wat uit elkaar moeten halen. De macroanalyses die op basis van armoedecijfers gebeuren, zeggen iets, maar ook niet alles over microsituaties. De analyse van Marx ging in eerste instantie over de macrosituatie. Als hij stelde dat wie werkt, er niet op vooruit gaat, was dat omdat dit voor de hele loonmassa beperkt was, net vanwege corona, bijvoorbeeld door de tijdelijke werkloosheid en de zelfstandigen.
Dat het niet daalde, is net dankzij de maatregelen die door de overheden, de Vlaamse en de federale overheid en alle overheden, zijn getroffen, met steun aan werknemers en steun aan bedrijven. Dat effect zorgde ervoor dat de armoedegrens slechts weinig steeg en de uitkeringen iets meer zijn gestegen. Maar dat hoeft natuurlijk niets af te doen van het nut van activering naar goeie jobs, zowel voor hun inkomen als voor de andere meerwaarden van werk. Ik denk dat we daar allemaal van overtuigd zijn. Dat is wel belangrijk.
De problematiek die u geschetst hebt, is ook een problematiek waar we aandacht voor moeten hebben. Er is op dit ogenblik een werkgelegenheidsconferentie van mijn collega Crevits. Ik kan me inbeelden dat dat daar ook wel aan bod kan komen. Als je netto slechter uitkomt door te gaan werken, dan heb je een probleem; vandaar dat bijvoorbeeld het uitgaan van inkomenssituaties en niet van statuten wel heel belangrijk is. We hebben dat ook al op andere terreinen gedaan.
Collega Groothedde, ik denk dat dit verhaal heeft aangetoond dat overheidsingrijpen gewerkt heeft. Dat wordt nu ook erkend. Dat is ook een belangrijk element in de totale analyse van de voorbije twee jaar die gemaakt wordt.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, uw partijvoorzitter, de heer Coens, kondigde in een paasinterview in De Zondag aan dat er in oktober een congres wordt georganiseerd over het inkomen van mensen. “Wie zijn best doet, moet kunnen leven zonder zorgen”, konden we lezen. Ik ben dan ook benieuwd naar de voorstellen die uw voorzitter gaat doen om dit probleem aan te pakken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.