Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Collega’s, jeugdinfrastructuur is een item dat hier al verschillende keren gedurende verschillende jaren in de commissie besproken is geweest. Ik denk dat eenieder getuigt dat goede jeugdinfrastructuur cruciaal is om het jeugdwerk op een goede manier zijn ding te kunnen laten doen. Daar moet dus ook de nodige aandacht naartoe gaan. Er liggen ook nog de nodige uitdagingen.
Minister, in het kader van het Vlaamse relanceplan zal in totaal 30 miljoen euro geïnvesteerd worden in jeugdinfrastructuur. De middelen zullen gebruikt worden voor extra jeugdinfrastructuur of om bestaande infrastructuur te moderniseren. Een groot deel van de middelen werd reeds toegekend aan de jeugdverblijfcentra Destelheide in Dworp en de Hoge Rielen in Kasterlee en ook de Uitleendienst Kampeermateriaal voor de Jeugd (ULDK) werd significant versterkt, waarvoor we u enkel zeer dankbaar kunnen zijn. Maar ook het lokale jeugdwerk in de steden en gemeenten kan rekenen op diverse ondersteuningen. Zo kunnen lokale jeugdorganisaties ondersteund worden om hun infrastructuur te moderniseren of extra ruimte te voorzien. Hiervoor werd een nieuwe subsidielijn uitgerold en deze week mochten we het blije, positieve nieuws horen dat de eerste 25 projectsubsidies toegekend werden voor een totaalbedrag van bijna 4 miljoen euro.
Hoeveel dossiers werden in een eerste ronde ingediend?
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de ingediende dossiers?
Kunnen de dossiers die nu geen subsidies ontvangen hebben, een nieuwe aanvraag indienen voor de tweede indienronde in april ? En hoe krijgen deze organisaties inzage in de opmerkingen bij hun eerste dossier? Want er rest hen niet veel tijd om hun dossier aan te passen, indien zij terug opnieuw een dossier zouden mogen of kunnen indienen.
Zijn er naast deze projectoproep nog alternatieve mogelijkheden om subsidies aan te vragen voor investeringen in jeugdinfrastructuur?
Minister Dalle heeft het woord.
U verwijst terecht naar het bredere relanceplan waar we in totaal 30 miljoen euro hebben voorzien voor jeugdinfrastructuur, met ongeveer de helft investeringen in eigen infrastructuur – de Hoge Rielen, Destelheide – en daarnaast ook investeringen in onze ULDK, onze tentinfrastructuur. Dat bedraagt ongeveer 1 miljoen euro. Er is ook een verhoging van het budget van de sectorale investeringssubsidies, wat men vroeger het Fonds voor Culturele Infrastructuur (FoCI) noemde. Er komen ook een aantal energiescans en ‘quick wins’.
We hebben er echter voor geopteerd om een totaalbedrag van net geen 8 miljoen euro – 7,8 miljoen euro – ter beschikking te stellen van lokale initiatieven, weliswaar met een bovenlokale impact, om ervoor te zorgen dat we ook projecten kunnen ondersteunen die bottom-up groeien, vanuit lokale besturen en zeker ook vanuit de jeugdorganisaties zelf.
U weet dat er wordt ingezet op drie focusgebieden. Ten eerste is dat de kwaliteitsvolle basisinfrastructuur in het jeugdwerk, ten tweede de kindvriendelijke inrichting van de binnenruimte en de ontmoetingsplaatsen, en ten derde de inrichting van speelruimte en speelomgeving – dat kan binnen zijn, maar is ook vaak buiten.
De eerste ronde werd in september 2021 gelanceerd, met een deadline op 1 december 2021. Dat kwam voor een aantal organisaties vroeg, maar uiteindelijk hebben er toch 54 indieners een aanvraag ingediend. 54 aanvragen is niet slecht in deze eerste ronde, denk ik. Ongeveer de helft daarvan kon gehonoreerd worden: 25. Het budget is ongeveer de helft. Dat is eigenlijk een goede situatie, omdat je op die manier al een serieus aantal projecten kunt honoreren, maar ook nog wat ruimte hebt voor de tweede ronde.
Hoe hebben we dat gedaan? De dossiers werden zowel op inhoudelijk als op technisch vlak beoordeeld door de administratie van het Departement Cultuur, Jeugd en Media. Er is een subsidiereglement dat online staat en dat aangeeft hoe die beoordeling gebeurt, met de percentages die daarop worden toegekend. 30 procent gaat naar de mate waarin de jeugdinfrastructuur of publieke ruimte kwaliteitsvoller wordt. De kwaliteit van het projectplan is goed voor 30 procent. 20 procent gaat naar het gedeelde, open of bovenlokale karakter en 20 procent gaat naar het participatietraject. De betrokkenheid van kinderen, jongeren en de brede sector is niet onbelangrijk.
Een terugkoppeling van mijn departement leert me dat een veelheid aan dossiers zeer kwaliteitsvol was. Er werd een uitgebreid reglement met draaiboek beschikbaar gesteld in combinatie met een webinar, waardoor iedereen goed was geïnformeerd. Dossiers die hoger scoorden dan 70 procent, toch een vrij hoge score – onderscheiding zou men kunnen zeggen –, werden gehonoreerd. Dit doet vermoeden dat een groot aantal projecten reeds een goed voorbereidingstraject hebben gekend. Om diegenen die nog niet zover waren ook toe te laten om in te dienen, is er een tweede indienmoment, waar iedereen opnieuw kan op indienen, zowel diegenen die reeds hebben ingediend als nieuwe projecten.
Ik ben eigenlijk globaal genomen tevreden over de kwaliteit van de projecten en de mate waarin deze op lokaal niveau voor werkingen met een bovenlokale uitstraling een verschil betekenen. Ik merk dat een aantal projecten meer dan voorzien in de plannen aandacht heeft besteed aan de kind- en jeugdvriendelijke invulling van gebouwen of speelruimten. Er is ook een mooie mix van aanvragers, die ofwel als lokaal bestuur ofwel als jeugdvereniging indienen.
Wat mij bijzonder tevreden stelt is de wijze waarop al de goedgekeurde projecten de stem van kinderen en jongeren een plaats hebben gegeven in de totstandkoming van het project. Ik verwees al naar die 20 procent die naar participatie gaat. Dat is in de meeste gevallen duidelijk zeer goed gelukt. Dit was een belangrijke voorwaarde.
Eén aandachtspunt is de regionale spreiding. Het departement heeft in eerste instantie natuurlijk een inhoudelijke en technische beoordeling gedaan op basis van de ingediende dossiers. Zo stel ik vast dat er in West-Vlaanderen heel weinig dossiers zijn ingediend, en ook maar één dossier is gehonoreerd. Ik stel vast dat Vlaams-Brabant en Antwerpen de meeste projecten huisvesten. Wat Antwerpen betreft, collega Rombouts, kan ik me inbeelden dat dat u tevreden stemt, maar ik moet als minister trachten te zorgen voor een globale spreiding en een gebiedsdekkend aanbod over heel Vlaanderen en onze hoofdstad. Ik hoop in de tweede ronde meer spreiding te zien, maar dat zal uiteraard afhangen van de kwaliteit van de ingediende dossiers. We zullen uiteraard ook nog inzetten op brede communicatie, zodat iedereen goed op de hoogte is.
De volgende indienperiode is opgestart bij de beslissing over de eerste ronde. Alle projecten hebben ook het gemotiveerde advies ontvangen. Ze zijn er dus van op de hoogte. De organisaties die een negatieve beslissing hebben gekregen, kunnen, als zij dat wensen, een tweede aanvraag indienen voor de volgende ronde. De uiterste indiendatum is 15 juni 2022. Dat laat toe om nog het nodige te doen. Het gemotiveerde advies is, zoals gezegd, overgemaakt. Ze kunnen, als ze willen, ook aan de slag gaan met de werkpunten. Er is transparantie geboden over wat het probleem is. Als zij dat wensen en mogelijk achten, kunnen zij hun aanvraag en hun project bijsturen om te voldoen aan onze subsidievoorwaarden. Ze kunnen ook bijkomende vragen stellen met het contactformulier van KIOSK en de website van het departement.
Uw laatste vraag gaat over alternatieve mogelijkheden. Die zijn er. Wij hebben in eerste lezing al de goedkeuring gekregen van het besluit betreffende het verlenen van investeringssubsidies aan cultuur- en jeugdinfrastructuur van bovenlokaal belang. Dit is voor adviesverlening voorgelegd en moet nog definitief worden goedgekeurd. Op die basis zullen organisaties met bovenlokale werking vanaf dit jaar een aanvraag kunnen indienen voor het duurzamer, toegankelijker of veiliger maken van jeugdinfrastructuur. De eerste indienperiode loopt tot en met 1 september. Vanaf 2023 zal de uiterste indiendatum op 1 april vallen. Waar relevant werd dit trouwens ook meegegeven aan de indieners die geen positief antwoord hebben gekregen.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, dank u voor uw uitgebreide antwoord. Het stemt mij heel positief, omdat het een prioriteit blijft op uw agenda om de jeugdinfrastructuur te ondersteunen. Ik ben ook blij dat in de provincie Antwerpen aandacht is gegeven aan de oproep en dat daar de nodige projecten zullen kunnen worden gerealiseerd. Maar het is terecht dat in heel Vlaanderen kinderen en jongeren goede jeugdinfrastructuur verdienen. Het is goed om aandacht te hebben voor de regionale spreiding. Het zijn natuurlijk de projecten zelf die moeten binnenkomen, opdat ze positief zouden kunnen worden beoordeeld.
Dat er 70 procent honorering is, wil zeggen dat de projecten op een relatief hoog kwalitatief niveau zitten. Alles begint bij het hebben van goede informatie en een goed draaiboek. Het is ook fijn om horen dat daar de nodige aandacht aan wordt besteed. Het blijkt een goede manier om stimulansen te geven om meer participatie te genereren en om te werken aan meer kindvriendelijke infrastructuur. Ik merk dat het werkt om lokale besturen en organisaties daar nog meer aandacht voor te laten opbrengen. Dat is een goede werkwijze, waarop we ook in de toekomst verder kunnen bouwen.
Het is goed dat er aandacht en stimulansen worden gegeven om de projecten voor 1 april in te dienen.
Ik begrijp dat iedereen die een negatieve beoordeling ontving, een motivering heeft gekregen. Minister, ik begrijp ook dat zij bijkomende vragen kunnen stellen via KIOSK en via de algemene wegen. Als er specifieke vragen zijn, mag ik er dan van uitgaan dat zij ook specifiek over hun dossiers antwoorden krijgen, aangezien zij toch al een stap verder staan? Hun vragen zullen allicht verder reiken dan een algemene vraag over draaiboek en aanpak. Zo kunnen zij dan gericht contact nemen met de diensten. Mag ik dat hieruit afleiden? Ik heb alleszins begrepen dat de kanalen voor hen terug openstaan om opnieuw een project in te dienen.
Ik dank u om op deze manier de organisaties en lokale besturen te stimuleren om extra aandacht te hebben voor de jeugdinfrastructuur.
Minister Dalle heeft het woord.
Collega Rombouts, dank u voor uw commentaren en uw vraag om verduidelijking over de vraagstelling die nog kan komen. Men kan inderdaad specifieke vragen stellen over het eigen dossier. De geëigende wegen zijn het contactformulier van KIOSK en de website van het departement. Op zich heeft het departement daarin niet echt een coachende rol omdat het die aanvragen nadien moet beoordelen.
Maar de concrete vragen kunnen natuurlijk wel worden gesteld. Het gaat vaak over het bovenlokale karakter. Je merkt dat dat moeilijk is in de beoordeling. Onze ambitie is niet om puur lokale projecten te ondersteunen, want daarvoor hebben we niet genoeg middelen. Dat is de taak van de lokale besturen, die een grote verantwoordelijkheid hebben. Je merkt dat heel veel lokale besturen dat op een uitstekende manier doen. Zij ondersteunen de lokale projecten ook op het vlak van infrastructuur. Het is maar wanneer een project een impact heeft die breder gaat dan de eigen gemeente of bijvoorbeeld een specifieke doelgroep heeft, dat je hier die steun kunt krijgen. Daar zijn vaak vragen over. Die kunnen uiteraard steeds worden gesteld.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Dank u voor de bijkomende duiding. Het punt van het bovenlokale karakter wordt zeer terecht aangestipt. In principe heeft elk lokaal bestuur in eerste instantie de eigen verantwoordelijkheid om de lokale jeugdinfrastructuur te voorzien en te ondersteunen. Het mag hen echter niet ontslaan van hun verantwoordelijkheid. Ik ga ervan uit dat iedereen daar zijn verantwoordelijkheid neemt. Ik begrijp dat het soms een moeilijkheid is om dat aan te tonen.
We zullen het verder opvolgen. Dank u wel voor de aandacht ervoor.
De vraag om uitleg is afgehandeld.